Kinderen houden vaak niet van groentes, maar wel van snoep. Dat leidt tot problemen met het gewicht. Snoep leidt tot koolhydraten die kinderen niet gelijk kunnen gebruiken. Dus de lever maakt er vetten van die als reservestoffen in het onderhuidse vetweefsel terecht komen. Ook bevat snoep kleurstoffen -> additieven = stoffen die de fabrikant aan het product toevoegt. Van het aantal van deze additieven is de ADI-waarde vastgesteld -> hoeveelheid die mensen per dag per kg lichaamsgewicht kunnen eten zonder risico op gezondheid.
Par 3
Kinderen eten vaak niet genoeg groentes en fruit. Bv pizza is wel populair niet gezond maar leveren brandstoffen (gebakken met olijfolie een vet) en de bodem is van zetmeel (koolhydraat). Ook bouwstoffen de kaas (eiwitten en calcium), tomatensaus water en beschermende stoffen, (zoals vitamine).
Verteringsenzymen zijn de schroevendraaiers en hamers van je lichaam. Ze zorgen dat de marcomoleculen uit de pizza gaan, deze chemische afbraak ontstaan kleine moleculen die je darmcellen kunnen opnemen. Enzymen zijn specifiek doordat door vertering van moleculen verschillende enzymen nodig zijn, zoals elk type schroef maar een type schroevendraaier past, hoort elke type maar 1 enzym. Het molecuul waar het enzymmolecuul op inwerkt = substraatmolecuul. Enzymmolecuul + Substraatmolecuul = enzym-substraat complex. Het enzymmolecuul heeft holte waar substraatmolecuul inpast hierbij gaat binding kapot en splitst in 2 stukken = producten. Enzym verandert niet dus kan weer gelijk naar nieuwe substraat.
Enzymen die verbindingen verbreken zijn vernoemd naar substraat waaraan zij binden. De enzymnaam is afgeleid van substraat met uitgang –ase -> sacharase bewerkt sacharose en peptase een peptide.
Ook andere enzymen heeft je lichaam nodig, elke enzymreactie kent een bepaalde temperatuur waarbij de reactiesnelheid het hoogst is. De reactiesnelheid = de hoeveelheid product die een enzym bij een reactie per seconde levert. De laagste temperatuur waarbij de enzymmoleculen nog net actief zijn = minimumtemperatuur. Als de temperatuur stijgt -> hogere reactiesnelheid. Hogere temperaturen bieden niet alleen een voordeel, want enzymmoleculen zijn temperatuurgevoelige eiwitten = Bij een bepaalde temperatuur verandert bij een aantal enzymmoleculen de structuur onomkeerbaar. In hun holte kan geen substraat meer binden. Een verdere stijging -> meer enzymmoleculen-> door de afname van geschikte enzymmoleculen daalt de reactiesnelheid. Die daalt zelfs naar 0 bij de maximumtemperatuur. Bij de optimumtemperatuur is de reactiesnelheid het hoogst. De vorm van een enzymmolecuul verandert ook door de zuurgaard van de omgeving. Die vorm herstelt als de pH weer een juiste waarde krijgt. Bij de optimum-pH heeft het grootste aantal enzymmoleculen de juiste vorm, zodat de reactiesnelheid daar het hoogst.
Tijdens het kauwen van je voedsel, mechanische verkleining, ontstaan kleine stukjes, die je vermengt met speeksel. Op deze manier komt het enzym amylase in contact met het zetmeel. Amylase splitst het substraat zetmeel in aantal kleinere koolhydraten, de suiker maltose. Het duurt een paar minuten met kauwen -> maag -> lage ph remt speekselenzym -> 12 vingerige darm vertering verder -> daar alvleessap (zure voedselbrij) -> pH stijging 2 naar 8 -> in het alvleessap zit ook nieuwe amylase -> extra maltose. Maltase uit het dunne darmsap breekt maltose af tot glucose. Dat is prima brandstof, die in het bloed rond de dunne darm terecht komt.
Peptase zit in de klieren van de maag dit enzym werkt bij een pH van 2 optimaal. Het maagzuur heeft dus een positieve invloed op de eiwitvertering. Verschillende enzymen uit de alvleesklier en de dunne darm (tryptase en peptidasen) deze breken eiwitten verder af. De grote hoeveelheden aminozuren, door de vertering ontstaan, gaan in je dunne darm via je darmvellen naar het bloed. Aminozuren zijn de bouwstenen voor jouw eigen eiwitten.
Vetten verteren is lastig. Vetten mengen niet met water dus enzymen kunnen niet hun werk doen. Gal = een product van de lever, waarvan je voorraad bewaart in de galblaas. Gal emulgeert vetdruppels in de 12 vingerige darm. Er ontstaat een emulsie, 2 vloeistoffen die niet mengen normaal. Al die kleine druppeltjes hebben samen een groot oppervlak = Oppervlakvergroting, hierdoor kunnen veel moleculen lipase uit het alvleessap aan het werk. Daardoor verloopt de vetvertering met gal sneller dan zonder. De vetvertering levert monoglyceriden, vetzuren en glycerol op als eindproducten. De meeste van die producten komen via je darmcellen terecht in de lymfevaten.
Een pizza is meer dan alleen koolhydraten, eiwitten en vetten. De vitamines, het water uit de tomatensaus, het calcium en andere mineralen uit de kaas en ionen zijn klein genoeg om via je darmcellen op te kunnen nemen in je bloed en lymfe.
Par 4
Van een vrucht, slik je vruchtvlees door, de stukjes rekken de wand van je slokdarm uit. Aan de voorzijde van de brok trekken lengtespieren samen waardoor er ruimte in de slokdarm ontstaat. Terwijl de lengtespieren ontspannen, trekken de kringspieren achter de brok samen end uwen het voedsel richting de maag. De samentrekkingen van de darmspieren = darmperistaltiek. Dankzij deze samentrekkingen passeert het voedsel in 1 dag je verteringskanaal -> hier wordt vloeistof aan toegevoegd -> spieren geen kracht meer opzetten -> dit wordt opgelost door voedingsvezels = onverteerbare moleculen, bestaan uit koolhydraten. Ze geven stevigheid.
Na het slikken komt het voedsel in de maag. De sluitspier tussen slokdarm en maag ontspant en voedsel glijdt in de maag. Daarna sluit de kringspier, waardoor de zure maaginhoud niet naar boven kan. Aan het einde van de maag nog een kringspier, de maagportier die het voedsel vasthoudt in de maag. Maagspieren houden de maag in beweging, zodat het voedsel goed mengt met maagsap. Zo nu opent de maagportier en gaat de voedselbrok naar de 12 vingerige darm (begin dunne darm). Het alvleessap met zijn hoge pH neutraliseert het maagzuur, zodat enzymen hun werk kunnen doen.
De binnenbekleding van je dunne darm is een slijmvlies. Het bestaat uit kliercellen en dekweefselcellen. Slijm dat kliercellen maakt bevat ook enzymen die de vertering voltooien. Er ontstaan kleine moleculen die de membranen van de darmcellen kunnen passeren. De voedingsstoffen gaan vervolgens via het weefselvocht naar je bloed en je lymfe en zo naar de rest van je lichaam.
Door darmvlokken = een groot aantal plooien met veel uitstulpingen, is het oppervlak van de dunne darm vergroot. De resorptie, opname van voedingsstoffen, vindt plaats via microscopisch kleine uitsteeksels van dekweefselcellen. Deze microvilli vergroten het oppervlak tot wel zo'n 100 m2. De voedingsstoffen gaan dwars door de cellen heen en komen in het weefselvocht, de vloeistof rond de lichaamscellen.
De darmslagader voorziet de darmen van de benodigde zuurstof. Hij vertakt in haarvaten van de darmvlokken -> komt in het bloed. Dat zijn monosachariden, zouten, vitamines, aminozuren enz. De haarvaten verenigen zich tot kleine aders en uiteindelijk groot verzamelvat, de poortader, die naar de lever gaat. De levers laat een deel van de voedingsstoffen op en geeft ze af aan leverader. Via deze bereiken ze de lichaamscellen. Tussen de haarvaten in de darmvlokken liggen lymfevaten = transport vaten onder rode bloedcellen. De dekweefselcellen van de darm verpakken de eindproducten van de vetvertering in kleine bolletjes die naar lymfevaten gaan -> sleutelbeenader -> met bloed mee naar lever.
Langzaam schuift de voedselbrij door de dikke darm. Een van de taken is resorptie van water. Dekweefselcellen nemen het water uit de brij en geven af aan je bloed. Rest van voedselbrij wordt je ontlasting, tijdelijk bewaart in endeldarm. Veel water, bacteriën, afgestorven darmcellen, zouten en onverteerd voedsel.
In je darmkanaal leven grote bacteriën, zij vormen je darmflora. Vooral in de dikke darm veel. Bacteriën zijn verantwoordelijk voor de kleur van ontlasting. Ook produceren ze geurige gassen. Soms eten mensen voedsel dat besmet is met schadelijke bacterie -> darminfectie. Prebiotica moet je dan eten -> groei van nuttige bacteriën stimuleert. Door aan de binnenkant van je darm te hechten heeft schadelijke bacteriën geen kans. Je kunt ook voedingsmiddelen eten met toegevoegde nuttige bacteriën -> probiotica.
Par 5
Je lever is actief orgaan. Belangrijkste verwarmingsbron van je lichaam. Hij is 1,5 kg en donkerbruin, die kleur doordat er veel bloed door heen gaat. Heeft 2 aanvoerbare bloedvaten:
- 20% van bloed komt via leverslagader 02-rijk
- 80% 02 arm bloed -> via poortader. Die brengt opgenomen voedingsstoffen naar de lever. De levercellen werken samen in groepen, leverlobjes.
De 2 aders vertakken zich tot een netwerk van bloedvaten, zodat elk leverlobje een aftakking van beide bloedvaten krijgt. Beide aders mengen in bloedruimtes tussen de levercellen. De bloedruimtes eindigen in het midden van leverlobje in een adertje, dat het bloed afvoert naar de leverader. Aparte afvoerkanaaltjes tussen de cellen -> verzamelen de gal -> afvoeren naar 12 vingerige darm en galblaas. Levercellen nemen stoffen op uit bloedruimtes, verwerken ze en geven de producten weer af aan bloedruimte. Via leverader gaat het 02 arme bloed met die producten vanuit de leverader de onderste holle ader.
Witte bloedcellen in de milt en de lever breken oude rode bloedcellen af. Rode bloedcellen bevatten hemoglobinemoleculen die ijzerionen hieruit slaat de lever op. Je lichaam gebruikt ze om nieuw hb-moleculen te maken. Van de rest van het hb maakt je lever de gele afvalstof bilirubine. Via kleine buisjes verlaat dit samen met andere afvalstoffen de lever als gal. Een deel komt in de galblaas = opslag plaats voor gal. Een ander del gaat via de galgang naar 12v darm. Komt er vet in darm -> galblaas trekt samen. Gal bevat ook galzure zouten, die de lever maakt uit cholesterol/ het zijn de galzure zouten die de vete emulgeren. Soms krijgen mensen galstenen = klonteringen van verdikt gal -> buikpijn gevolg.
Witte bloedcellen in de milt en de lever breken oude rode bloedcellen af. Rode bloedcellen bevatten hemoglobinemoleculen die ijzerionen hieruit slaat de lever op. Je lichaam gebruikt ze om nieuw hb-moleculen te maken. Van de rest van het hb maakt je lever de gele afvalstof bilirubine. Via kleine buisjes verlaat dit samen met andere afvalstoffen de lever als gal. Een deel komt in de galblaas = opslag plaats voor gal. Een ander del gaat via de galgang naar 12v darm. Komt er vet in darm -> galblaas trekt samen. Gal bevat ook galzure zouten, die de lever maakt uit cholesterol/ het zijn de galzure zouten die de vete emulgeren. Soms krijgen mensen galstenen = klonteringen van verdikt gal -> buikpijn gevolg.
Na een maaltijd zijn er veel voedingsstoffen in je poortader. Komen die allemaal tegelijk bij je lichaamscellen dan raken de cellen ernstig ontregeld:
- Koolhydraten: de regeling van de concentratie glucose in het bloed gebeurt onder invloed van 2 hormonen uit de alvleesklier. Bij een hoge concentratie glucose activeert het hormoon insuline de levercellen om glucose uit het bloed op te nemen en op te slaan als glycogeen = een polysacharide van glucose. Komt de hoeveelheid glucose in je bloed onder een bepaalde waarde dan stimuleer het hormoon glucagon de lever glycogeen af te breken tot glucose.
- Aminozuren en eiwitten: komen ook via poortader bij de levercellen. Een deel stroomt via de leverader door naar de lichaamscellen, die ze als bouwstof gebruiken. Lichaamscellen -> uit aminozuren bloedeiwitten maken. Deze eiwitten hebben verschillende functies in het bloed. Levercellen kunnen aangevoerde aminozuren ook ombouwen tot aminozuren waar te kort van is. Sommige moet je dan ook kant-en-klaar via je voedsel opnemen = essentiële aminozuren. De aminozuren die je zelf kunt maken zijn de niet-essentiële aminozuren. Bij afbraak van aminozuren ontstaat het afvalproduct ureum. Dat komt via bloed en nieren terecht in urine.
- Vetachtige stoffen: levercellen maken ook fosfolipiden, bouwstof voor membranen. Ook maken ze cholesterol = een andere bouwstof voor celmembranen en een grondstof voor bepaalde hormonen.
Zieke mensen slikken vaak medicijnen. Vanuit het darmkanaal komen ze via de poortader in de lever. Voor het lichaam zijn medicijnen, gifstoffen = stoffen die het normaal functioneren van cellen verstoren. De lever maakt de medicijnen dan ook onschadelijk. Lukt niet in 1x -> een deel van medicijnen gaat ongewijzigd naar de leverader. Daardoor komen de medicijnen op plekken waar hun effect wel gewenst is. Later komen ze via poortader en leverslagader opnieuw in de lever. Levercellen breken dan weer een deel van gifstoffen af. Ook alcohol gaat dezelfde weg, pas na een paar uur is alle alcohol uit je bloed.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden