2. Zakelijke Gegevens
Renate Dorrestein, Het duister dat ons scheidt. Wolters- Noordhoff, Groningen, 2006.
3. De eerste reactie
Toen ik een boekverslag en verwerkingsopdracht moest gaan maken voor Nederlands, kwam ik er ineens achter dat ik de laatste tijd eigenlijk helemaal niet zoveel gelezen heb. Ik begon in het boek Slangen Aaien, maar dat leek me niet zo geschikt. Twee weken voor de inleverdatum van het verslag moest het boek bekend gemaakt worden. Ik was bezig in De zoon uit Spanje, en dat leek me wel een goed boek. Maar helaas, toen ik ’s avonds verder ging met lezen snapte ik er helemaal niets meer van. Er waren drie zoons en twee dochters, dus vijf kinderen, maar vader had het over “de meest talentvolle van de vier”, en volgens mij had een van de dochters een relatie met haar broer. Kortom, ik had niet echt het idee dat ik daar nou een goed boekverslag over zou kunnen schrijven. Ik ging naar mijn zus toe, of zíj misschien nog een boek wist dat ik kon lezen. “Ja,” zei ze, “De Passievrucht, Het duister dat ons scheidt…”
De passievrucht heb ik vorig jaar al eens gebruikt voor een boekopdracht, dus die kon ik niet nog een keer gaan gebruiken. Aan het duister dat ons scheidt had ik al eens gedacht om te gaan lezen – het boek is één van de lijsters dit jaar – maar ik besloot toen om in Hajar en Daan te beginnen. Omdat mijn zus zei dat Het duister dat ons scheidt wel een goed boek was, heb ik voor dit boek gekozen.
Nadat ik het boek had gelezen, was het eerste wat ik dacht: “Jammer dat het uit is.” Ik vond zo’n mooi boek om te lezen! Daar komt wel bij dat ik meteen daar achteraan dacht: “Wat een sukkels.” De personages in het boek zijn nou niet altijd even slim bezig, en dat had ik ze graag even willen vertellen. Helaas kon dat natuurlijk niet, het is maar een boek.
Hoewel ik het jammer vond dat ik het uit had was ik aan de andere kant ook wel blij dat ik klaar was met lezen. Het duister dat ons scheidt is namelijk best een zielig boek. Er wordt iemand genadeloos in gepest, en de pesterijen zijn écht niet leuk om te lezen.
4. Verdieping
4,2. Personages
De hoofdpersonen van Het duister dat ons scheidt zijn Loes, de Luco’s, Loes’ moeder, de meisjes uit het dorp, de familie Iedema en de kinderen op Lewis.
Loes
Loes is het meisje om wie het allemaal draait in Het duister dat ons scheidt. Ze is dyslectisch, en mede daardoor heeft ze geen vrienden en vriendinnen meer, maar ook omdat haar moeder in de gevangenis zit moet niemand meer echt iets van haar weten. Wat haar het meeste bezig houdt is zorgen dat Ludo en Duco er niet achter komen hoe erg ze gepest wordt, en, later, er voor zorgen dat ze niemand van vroeger tegen komt. Ze heeft eerst een goede relatie met Ludo, Duco én haar moeder. Als haar moeder na zes jaar uit de gevangenis terug komt, gaat het niet meer zo goed tussen hen. Nog eens zes jaar later, meteen als Loes weer in Nederland terug is, lijkt ook haar relatie met Ludo en Duco niet meer zo geweldig te zijn.
Loes is in het begin een stoer meisje vol met fantasie. Ze is altijd degene met de goede ideeën. Later wordt ze heel introvert en heeft ze totaal geen zelfvertrouwen meer. Eenmaal naar Schotland verhuisd komt dit zelfvertrouwen weer een beetje terug. Als ze weer terugkeert naar Nederland merkt je echter wel dat ze eigenlijk nog steeds een beetje een bang vogeltje is, ze wil namelijk het liefst niemand uit haar verleden tegen komen. Dat ze in het begin stoer is en vol fantasie zit, kun je hieraan zien [Pagina 20]: “Ze was precies even oud als wij, maar ze had al veel meer meegemaakt. In een kasteelruïne had ze dukaten in een verroeste kist gevonden, ze had met sabeltandtijgers gevochten, met een houten been en met een grasgroene papegaai op haar schouder op een piratenschip gevaren en talloze glazen limonade omver gestoten zonder dat er een ramp op volgde.”
Het zelfvertrouwenloze aan Loes kun je merken aan dat ze niks doet tegen de pesterijen, en ook niet probeert vrienden te maken. Je kunt zien dat Loes’ zelfvertrouwen terugkomt als ze op Lewis woont omdat ze nu wél vrienden maakt. Al die tijd blijft ze – zoals ik al zei – een bang vogeltje. Dit merk je doordat ze als ze in Nederland terug keert, en ze ziet Thomas in de supermarkt, ze zich zo snel mogelijk uit de voeten maakt.
Dit is gelijk de ontwikkeling die Loes doormaakt in Het duister dat ons scheidt.
Ik begrijp wel waarom Loes zich gedraagt zoals ze doet, ze draagt ten slotte een groot geheim met zich mee. Maar, als je het verhaal aan het lezen bent, snap je haar gedrag eigenlijk niet zo goed. Dit komt doordat je pas aan het einde van het verhaal achter de hele waarheid over haar geheim komt.
De Luco’s (Ludo en Duco)
Ludo en Duco zijn twee mannen die bij de moeder van Loes inwonen. Ze wonen daar omdat ze vermoeden dat één van hen de vader van Loes is. Wat hen vooral bezig houdt is het zorgen voor Loes, zorgen dat e het beste krijgt. Ze hebben een goede relatie met elkaar en met Loes. In het begin hebben ze ook nog een goede relatie met Loes’ moeder, maar nadat ze de gevangenis uit is lijkt het niet zo goed meer te gaan. Ook hun relatie met Loes zwakt af. Als ze eenmaal weer in Nederland is bemoeit ze zich niet meer zo met de Luco’s.
Het zijn een stelletje zachtaardige mannen die, volgens de mensen in het dorp, totaal niet weten hoe je een meisje leuk kleedt. Ze willen het liefst het allerbeste voor haar. Dit is te merken aan de keer dat Duco naar school komt omdat hij en Ludo hebben gemerkt dat Loes wordt gepest. Hun zachtaardigheid is te merken aan het feit dat ze eigenlijk nooit boos worden. De Luco’s maken eigenlijk geen ontwikkeling door, ze blijven zich steeds hetzelfde gedragen en hun belangrijkste bezigheid verandert ook niet. Ik begrijp op zich wel waarom de Luco’s de vader van Thomas hebben vermoord, hij liet hun “droom”, wat ze altijd hoopten, in duigen vallen. Toch mag je dan natuurlijk niet zomaar iemand vermoorden.
Loes’ moeder
De moeder van Loes is degene die veroordeeld wordt voor de dood op de vader van Thomas, een vriendje van Loes. Haar voornaamste bezigheid is zorgen dat ze kan doen wat ze wil. Ze heeft in het begin een goede relatie met Loes, Duco en Ludo, maar na de gevangenis is ze erg veranderd en is hun relatie verre van goed. De moeder van Loes doet écht heel erg wat ze zelf wil. Het maakt haar niets uit wat andere mensen vinden. Dit heeft ze na de periode in de gevangenis erger dan in de periode voordat ze in de gevangenis ging. De moeder van Loes maakt een ontwikkeling door, maar dan wel een negatieve. In het begin is ze nog een lieve moeder, maar daarna maakt het haar echt niets meer uit.
Haar gedrag is echt totaal niet acceptabel, en ik begrijp het dan ook niet echt. Je kunt toch niet zomaar “weglopen” als je ergens genoeg van hebt?
De meisjes uit het dorp
Deze kinderen zijn een groep meisjes, ik weet niet hoe groot, en wie het allemaal zijn. Het zijn eerst de beste vriendinnen van Loes, maar als Loes dyslectisch blijkt te zijn, beginnen ze haar te pesten. Nadat de vader van Thomas is vermoord, verandert Loes tot een stil kind, gaan ze haar nog erger pesten. Dit lijkt wel hun voornaamste bezigheid te zijn. De meisjes zijn dus eigenlijk vreselijke pestkoppen. Zo schreven ze bijvoorbeeld op een briefje: “We steken je in de fik, greppelslet.” Ze lieten dit aan Loes lezen en dwongen haar daarna om het op te eten.
De kinderen ontwikkelen wel degelijk, want in het begin zijn lijken het nog wel lieve meisjes te zijn, maar daarna worden het echt rotkinderen. Ik begrijp hun gedrag eerlijk gezegd niet. Het lijkt erop dat ze Loes uit haar tent willen lokken, maar waarom zou je daar zo ver in gaan?
De familie Iedema (Thomas en zijn vader en moeder)
Deze familie komt nieuw in het dorp wonen. Moeder lijkt niemand te kennen. Vanwege haar smetvrees komt ze de deur niet uit, tenzij het is om de deurpost te poetsen met de stofdoek die ze altijd bij zich heeft. Haar belangrijkste bezigheid is dan ook poetsen. Na de moord op haar man heeft ze een gigantische hekel aan de familie van Loes. Ze durft daarna wél het huis uit: om godsdienstles te geven welteverstaan.
Thomas is eerst verliefd op Loes, en ze verloven zich dan ook. Na de moord wil hij echter niets meer met haar te maken hebben. Hij is het liefst bezig met dieren, net als zijn vader. De vader van Thomas werkt bij de plantsoenendienst, in het verhaal wordt hij vermoord met een potlood. Hij maakt dan ook geen ontwikkeling door.
Ik begrijp hun gedrag wel, ook al vind ik niet dat ze zich zo zouden moeten gedragen. Natuurlijk, vader is vermoord door de moeder van Loes, maar om dan meteen Loes helemaal te gaan negeren…
De kinderen op Lewis (Gavin, Verity, Struan, Lachlan, Fiona, Iola)
De kinderen op Lewis accepteren Loes wel. Het zijn zelfs haar vrienden! Deze groep kinderen heeft een eigen “club”, waarvan Gavin de leider is. De andere kinderen voeren zijn opdrachten uit. Het zijn vrij ruwe kinderen, als ze bijvoorbeeld boos zijn op iemand uit de club, dan komt die een tijd lang het fort, hun clubhuis, niet meer in. Verder vinden ze het volkomen normaal om kwallen in elkaars gezichten te smijten. Ze maken geen ontwikkeling door, ze blijven de hele tijd doen wat ze doen. Ik begrijp hun gedrag, ze doen eigenlijk niet echt rare dingen. Het zíjn nou eenmaal ruwe kinderen.
De meest sympathieke personen uit dit boek vind ik de kinderen op Lewis, ze nemen Loes gewoon op in hun “gemeenschap” en ze doen normaal tegen haar, iets wat in Nederland niet gebeurde.
De minst sympathieke persoon vind ik de moeder van Thomas. Dit komt doordat ze smetvrees heeft, en daardoor alles schoon poetst. Ik vond tijdens het hele boek dat ze maar eens hulp moest gaan zoeken zodat ze haar stoornis op kon lossen en kon gaan werken, maar dat deed ze niet. Ook lijkt ze mensen te veroordelen op grond van (bijna) niets. Het is natuurlijk niet niks als je man vermoord wordt, maar ze had ook wel op een andere manier naar Loes kunnen kijken.
4,3. Ruimte
Het verhaal speelt zich op verschillende plaatsen af. Deel I speelt zich af in het dorp waar Loes opgroeit. Deel II vindt plaats op het eiland Lewis, en de gebeurtenissen in Deel III spelen zich af in Amsterdam. Ruimtelijke beschrijvingen zijn erg belangrijk voor het verhaal en de personages. In Deel I wordt de saaie nieuwbouwwijk beschreven. De mensen die in die wijk wonen, zijn zelf net zo saai als de plek waar ze wonen. Ze passen er perfect bij.
Daarnaast is de nacht waarop Loes van huis wegloopt – en de vader van Thomas wordt vermoord – een woeste nacht. Het stormt die avond heel erg. Als je aan een moord denkt, denk je vaak aan gure, donkere nachten. De beschrijving van deze avond zorgt er dus voor dat het huiveringwekkende effect dat de moord op de lezer heeft wordt versterkt.
Ook in Deel II zijn de ruimtelijke beschrijvingen van belang. Het landschap op Lewis wordt beschreven als erg leeg. Loes voelt zich erg eenzaam op het eiland, de ruimtelijke beschrijving versterkt deze situatie, net als bij de avond van de moord.
Als Loes in Deel III in Amsterdam komt, raakt ze erg verward. Ze is op zoek naar een straat, maar die kan ze niet vinden. Deze verwardheid wordt erger gemaakt doordat wordt beschreven hoe alle mensen steeds bijna tegen elkaar opbotsen, en hoe je van de sokken wordt gereden door de fietsers.
4,4. Tijd
Het duister dat ons scheidt speelt zich af rond het heden, ik zou zeggen in de jaren negentig. Er komt namelijk helemaal nergens een computer in voor, en Loes heeft geen mobiele telefoon.
De historische tijd is niet heel erg belangrijk voor het verhaal. Toch zijn er een aantal dingen die er wel voor zorgen dat het verhaal zich niet eerder zou kunnen afspelen.
Vroeger werkte iedereen nog écht voor zijn geld, maar in dit verhaal verdienen Ludo en Duco hun geld door aandelenhandel. Ook zou je vroeger niet zomaar geëmigreerd zijn, simpelweg omdat dat erg lastig was. In dit verhaal emigreren wel degelijk mensen. Verder wordt er in het boek een Vinex-wijk beschreven, en dat is ook iets van de laatste jaren.
Dit zijn natuurlijk maar details, buiten deze dingen zou dit verhaal zich ook makkelijk in een ander tijdperk kunnen afspelen.
Het duister dat ons scheidt is eigenlijk één en al terugblik. Het boek is onderverdeeld in drie delen, deel 1, deel 2 en deel 3, erg verrassend al zeg ik het zelf. Nee, deel 1 heet “zes” deel 2 heet “twaalf” en deel 3 heet “achttien”. In elk deel wordt steeds een paar dagen tot een jaar verteld uit het leven van Loes. In deel 1 gaat het om ongeveer een jaar als ze 6 jaar oud is, in deel 2 wordt er een verhaal verteld dat een paar weken beslaat zo rond haar twaalfde verjaardag. In deel 3 worden een aantal dagen verteld van vlak na Loes’ achttiende verjaardag. Al deze gedeelten worden verteld vanuit een later stadium.
Dit boek heeft eigenlijk meerdere eindes. Het op één na laatste hoofdstuk is het eigenlijke einde van het verhaal, en het laatste hoofdstuk is een hoofdstuk dat het antwoord geeft op een open plek in het verhaal, en daarnaast nog een wijze spreuk meegeeft.
Het werkelijke verhaal eindigt zo: [Pagina 293]
“Mijn moeder knikte. ‘We hebben de tijd,’ zei ze laconiek. ‘Laten we eerst even van de aardbeien genieten.’ We aten een paar minuten zwijgend. De aardbeien waren zoet en sappig. Ze waren gewoon perfect. ‘Hiervan droomde ik op Lewis,’ zei ik. ‘Ik heb het wel honderd keer geprobeerd, maar ze deden het niet, in de tuin.’
‘Dat had ik je meteen kunnen vertellen.’ Bij de herinnering aan haar moestuin lichtte haar gezicht op. Of misschien was het niet de tuin waaraan ze dacht.
‘Zeg, die Iain. Had jij daar toen eigenlijk iets mee?’
‘Iain?’ zei mijn moeder. Ze trok haar ene wenkbrauw op. ‘Iain wie… o, díé Iain!’ en ze barstte in lachen uit.”
Dit is een open einde, want er blijven erg veel vragen onbeantwoord. De simpelste: Had moeder nou wél iets met Iain of niet? En wat moesten Loes en zij nog allemaal bespreken?
Het einde van het boek eindigt op de volgende manier [Pagina 295]:
“Soms gaat het leven de ene kant op, en wij de andere. Iets zinnigers valt er uiteindelijk niet over te zeggen.”
Deze passage geeft aan dat het boek uit is. Eigenlijk hoef je hierna de pagina niet meer om te slaan om te kijken of er nog iets komt. Het is een soort teken om het boek dicht te slaan. Het verhaal is hier over. Toch zorgt dit er niet voor dat het boek een gesloten einde heeft. In dit hoofdstuk wordt wel, zoals ik al zei, één open plek beantwoord, maar zeker niet alle!
Wat flash backs en vooruitwijzingen betreft: Het duister dat ons scheidt staat er vol mee. Zoals ik al zei is dit boek één terugblik, maar ook daarbinnen zitten flash backs, bijvoorbeeld in deel III, waar Loes terugdenkt aan de zomer van zes jaar geleden. [Pagina 232]: “Ik liep naar de plek waar ooit het fort had gestaan. Het was alweer een tijdje terug door de elementen verzwolgen. Ik ging in het zand zitten en dacht terug aan de zomer van zes jaar geleden, toen ik het mikpunt van iedereen onder de zestien leek te zijn geworden.
Na die middag waarop Gavin door mijn toedoen zo’n gevoelig gezichtsverlies had geleden, had ik me dagenlang schuilgehouden. Op de rand van mijn bed keek ik naar de punten van mijn schoenen. In die schoenen staken de voeten van iemand die binnenkort in de pan gehakt zou worden. Onder mijn T-shirt klopte mijn hart, fladderig en verontrust, maar hoe lang nog? Ze hadden het allemaal op me voorzien, en het waren geen doetjes. Ze lustten me rauw. Mijn moeder en de Luco’s begonnen me onderzoekend aan te kijken, want mijn plotselinge geklit aan huis wekte bevreemding. Alledrie probeerden ze me uit te horen als ik van de wc kwam of in de keuken een boterham stond te smeren. ‘Loes, wat hang je toch rond, is er soms iets?’ In het nauw gebracht vluchtte ik op zondagochtend het huis uit. Het was een veilig moment: mijn vroegere vrienden zouden nu samen met hun ouders in de kerk zitten. De zondag was heilig op Lewis. De talrijke kerken met hun harde banken zaten dat altijd vol. De toeristen hielden zich, om geen aanstoot te geven, gedeisd met een goed boek, of weken uit naar een levendiger plek in de archipel, waar de pubs tenminste gewoon open waren. Op de Dag des Heren was het hele eiland uitgestorven. Het weer was die ochtend zo grauw en guur dat zelfs de spaarzame goddelozen of onwetenden liever binnen bleven. Op weg naar Uig kwam ik niemand tegen, en ook het strand was verlaten. Het was laag water. Ik kon niets verzinnen om te doen, helemaal in mijn eentje. Het was me altijd zo goed afgegaan mezelf te amuseren, maar de laatste weken was ik gaan rekenen op het gezelschap van andere kinderen. Ten slotte ging ik maar in het fort zitten. Daar was het net zo kil als buiten. Tegen de kou wikkelde ik een visnet om me heen en kroop ten einde raad kleumerig in het olievat dat in de hoek stond. Ik begon op mijn nagels te bijten. Ik kon niet op Lewis blijven, echt niet. Misschien moest ik gewoon helemaal van de aardboden verdwijnen. Ik was wanhopig. Waarom kon ik niemand om raad vragen? Waarom schoot niemand me te hulp? …” (De flash back is erg lang, ik heb daarom gekozen om alleen dit stukje te citeren.)
Verder zitten er nog een aantal tijdsvertragingen/versnellingen in. Zo wordt helemaal aan het begin van het boek wordt precies beschreven hoe de kinderen uit het dorp achter de bosjes op Loes zitten te wachten. [Pagina 11]: “We verscholen ons in het plantsoen op het oude dorpsplein, achter de beukenhaag waarvan de blaadjes in het voorjaar de kleur van chocolade hadden. Vóór de haag stond een bankje dat was overwoekerd door prikstruiken. Vroeger, toen het plantsoen nog werd onderhouden, was het een geliefde plek van flikflooiende stelletjes geweest. Nu was het er meestal uitgestorven. Maar onveilig was het er niet, aangezien alle huizen rond het plein erop uitkeken: iedereen kon zien wat zich hier afspeelde, tenzij iedereen toevallig net een vuiltje in zijn oog had.”
In het echt zou deze passage niet zo lang duren, maar omdat helemaal wordt beschreven hoe het er uit ziet, is er sprake van een tijdsvertraging. Een versnelling is bijvoorbeeld als Loes kennis maakt met de kinderen op Lewis. Dit neemt een paar dagen in beslag, maar alles bij elkaar is het in één bladzijde verteld.
4,5. Perspectief
Zoals ik eerder al vertelde, is het boek ingedeeld in drie delen. In deel één is het perspectief een personaal wij-perspectief. Het verhaal wordt hier verteld door de vroegere vriendinnen van Loes, een onbekend aantal meisjes. Dit kun je hier zien [Pagina 11]: “Ons zwijgen betekende niet dat we haar niets te zeggen hadden. Daarover mocht geen misverstand bestaan, en daarom wachtten we haar na schooltijd vaak op. Met z’n vieren, met z’n zessen, en als er niks beters te doen was, met nog veel meer,”
In deel twee en drie is het perspectief óók personaal, maar nu is het een ik-perspectief, dat bij Loes ligt. [Pagina 152]: “ ‘Ze kent al een hoop Engels,’ zei Duuc. ‘Uit de topveertig en van de tv. Hè Loes?’
‘Maar het is hier een gore klerezooi!’ riep ik radeloos uit.”
Beide perspectieven zijn natuurlijk onbetrouwbaar. Iedereen heeft wel een beeld van elkaar, maar wie zegt dat het echt waar is? Bijvoorbeeld, in deel 1 staat [Pagina 13]: “We gaven haar een zetje en ze tuimelde het verlaten plein over, met onze belofte in haar maag. ‘We steken je in de fik, greppelslet.’” Je denkt dan dat Loes wel een ongelofelijke trut moet zijn, als mensen uit je klas zo tegen je doen. Later kom je erachter dat dat eigenlijk helemaal niet waar is. In deel 3 “schrijft” Loes [Pagina 290]: “De weg naar mijn dagelijkse martelingen was geplaveid geweest door degenen in wie ik mijn vertrouwen had gesteld. En op de drempel van mijn volwassen bestaan hadden ze me ook nog eens afgescheept met een aardbeienakker, in plaats van hun mond open te doen. Om zichzelf te beschermen. Mijn moeder kwam weer terug van de bar. Haar gezicht betrok toen ze me zag zitten. ‘Wat is er? Je kijkt zo…’ Opeens was ik zo link als een looien deur. ‘Bemoei je er niet mee!’ riep ik uit. Drie volwassenen, die alleen maar aan zichzelf hadden gedacht!” Ook dit is maar net hoe Loes het ziet. Misschien heeft ze het wel niet bij het rechte eind.
4,6. Stijl
Het mag misschien niet echt tot opvallend taalgebruik gerekend worden, maar het leuke aan dit boek is dat het precies 26 hoofdstukken heeft. De hoofdstuktitel van hoofdstuk één is A is een aardbei. Deze titel verwijst dan naar de aardbeien die de kinderen één keer eten. De titel van hoofdstuk twee is B is een brandnetel. Ook deze titel verwijst naar een detail. De rest van de titels gaan steeds op alfabetische volgorde door, dus C is een crisis, D is dood, E is erg enzovoorts. Er worden niet echt heel veel dialogen gebruikt in Het duister dat ons scheidt. Zo af en toe voert Loes een gesprek, maar meestal is het gewoon puur en alleen het verhaal. Verder wordt er wel af en toe beeldspraak gebruikt, zoals hier [Pagina 28]: “Al lezende zou je het leven toegediend krijgen als een homeopathisch druppeltje: honderd keer verdund.”
Ik vind dat het taalgebruik wel goed past bij de personages, het is niet zo dat bijvoorbeeld een kind van zes allerlei moeilijke woorden gebruikt, die het nog helemaal niet kan kennen. Ook wordt de persoonlijkheid van de personages een beetje duidelijk gemaakt door hun taalgebruik. Als Loes’ moeder uit de gevangenis komt, is ze erg veranderd. Haar taalgebruik is dan ook veranderd. Dat is te merken aan het feit dat ze zegt [Pagina 135]: “Schei toch uit, trut.”
4,7. Thematiek
De hoofdgedachte van dit verhaal is schuld. Als je het hele verhaal zou uitkleden, zou het er op neer komen dat iedereen schuldig is of zich schuldig voelt. Loes voelt zich erg schuldig, ze denkt namelijk dat de Luco’s de vader van Thomas hebben vermoord omdat ze bang waren dat hij haar ging aangeven wegens bedreiging met een potlood. Thomas voelt zich schuldig, omdat hij voor Loes een potlood scherp heeft gemaakt, waarmee zijn vader is vermoord. De moeder van Loes voelt zich schuldig, want anders had ze niet gezegd dat zíj het had gedaan. Ten slotte voelen de Luco’s zich ook schuldig omdat zíj degenen zijn die de vader van Thomas uiteindelijk hebben vermoord. De meisjes uit het dorp voelen zich schuldig omdat ze Loes zo erg gepest hebben. Verder vinden veel mensen dat de moord op Thomas’ vader Loes’ schuld is, ook al kan ze er eigenlijk niets aan doen. Ik vind dit een goede uitwerking, omdat de altijd aanwezig is, er is altijd wel iemand die zich schuldig voelt.
Een tekstfragment dat de hoofdgedachte ondersteunt is bijvoorbeeld dit. [Pagina 239]: “En ik had niets gedaan. Want al die tijd had ik diep vanbinnen geweten dat ik iedere aframmeling domweg dubbel en dwars verdiende, omdat ik zo slecht was dat de moed me er soms van in de schoenen zonk: hoe zou de rekening anders ooit worden vereffend, als ik niet doorlopend werd gestraft en vernederd?”
Hieruit blijkt duidelijk dat Loes zich erg schuldig voelt, anders zou ze niet zeggen dat ze gestraft en vernederd moest worden.
Er zijn in het boek ook een aantal motieven bij de hoofdgedachte.
Vluchten is bijvoorbeeld zo’n motief. Loes “vlucht” weg van school omdat ze het gepest niet kan verdragen (dit heeft weer te maken met schuld), en ook haar moeder “vlucht” weg van Lewis, omdat ze er niet meer kan leven omdat niemand meer normaal met elkaar kan omgaan vanwege diezelfde schuld.
Een ander motief bij de hoofdgedachte is pesten, de kinderen uit Loes’ dorp hebben er later erg spijt van dat ze Loes hebben gedacht.
Nog een motief is onschuld, het tegenovergestelde van het thema. Loes houdt namelijk erg van kleine kinderen, ze wil zelfs de opleiding SPW-3 gaan doen. Deze kleine kinderen zijn nog erg onschuldig.
Ten slotte is er nóg een motief: rode potloden. De vader van Thomas is vermoord met een rood potlood, dat Thomas zelf voor Loes heeft geslepen. Daardoor voelt Thomas zich óók erg schuldig.
De titel Het duister dat ons scheidt heeft te maken met het feit dat de hele familie van Loes gescheiden is door de moord op Thomas’ vader. Niemand wil het over deze moord hebben, omdat ze zich er allemaal schuldig over voelen. Omdat er niet over gepraat wordt, is dit een soort donkere, duistere vlek, waar ze maar het liefst niet aan denken.
Ik ken geen boek of film met dezelfde hoofdgedachte, en kan daarom ook geen vergelijking maken.
4,8. Plaats in de literatuurgeschiedenis
Renate Dorrestein werd geboren in 1954. Toen ze nog erg klein was, begon ze al met schrijven. Nadat ze in 1972 haar gymnasiumdiploma had gehaald, begon ze meteen met werken. Ze schreef artikelen voor tijdschriften en kranten. Eerst voor Panorama, en nadat ze daar in 1977 mee stopte voor onder andere Opzij, Viva en de Tijd. Haar debuutroman, Buitenstaanders kwam uit in 1983. Sinds die tijd heeft ze nog 18 andere boeken geschreven:
Vreemde streken (1984)
Noorderzon (1986)
Een nacht om te vliegeren (1987)
Korte metten (1988)
Het perpetuum mobile van de liefde (1988)
Voor alles een dame (1989)
Het hemelse gerecht (1991)
Ontaarde moeders (1992)
Heden ik (1993)
Een sterke man (1994)
Verborgen gebreken (1996)
Want dit is mijn lichaam (1997)
Een hart van steen (1998)
Het geheim van de schrijver (2000)
Zonder genade (2001)
Het duister dat ons scheidt (2003)
Zolang er leven is (2004)
Mijn zoon heeft een seksleven (2006)
Zoals aan deze lijst te zien is, zijn al haar boeken tussen 1983 en 2006 geschreven, zo ook Het duister dat ons scheidt. Die tijd was natuurlijk niet veel anders dan nu, drie jaar later.
Het verhaal in dit boek is zeker typerend voor Renate Dorrestein. Een vaak voorkomend thema in haar boeken is namelijk (misplaatst) schuldgevoel. Ook in Het duister dat ons scheidt is het thema schuld, ze schrijft hier dus vaker over.
Bron:
http://www.renatedorrestein.nl/
5. Beoordeling
Ik zou graag nog een keer een boek van Renate Dorrestein lezen. (Als ik daar tijd voor heb.) Ik vond Het duister dat ons scheidt namelijk een erg mooi boek, en als de schrijfster allemaal van zulke goede boeken heeft geschreven, dan zijn die aan mij wel besteed. Toch weet ik niet zeker of Renate Dorrestein allemaal van dit soort boeken heeft geschreven, mijn zus heeft namelijk nog meer boeken van haar gelezen, en die vond ze iets minder. Maar wie weet…
De passage die mij het meest aanspreekt is de passage waarin de pestpartij die Loes om haar oren krijgt met Koninginnedag wordt beschreven. Niet dat dit nou zo leuk is, in tegendeel! Ik zat bijna te huilen! Dit stuk maakte zo’n indruk op me omdat je ziet dat niet alleen haar klasgenoten een hekel aan Loes hebben, maar de meesters, juffen en zelfs de ouders ook. Hierdoor realiseerde ik me dat als je ook maar een beetje een slecht imago hebt, dat je dan ook door iedereen zo wordt behandeld. Niemand kijkt dan meer echt naar wie je bent en wat je doet. Als je daarover gaat nadenken, zie je dat dat eigenlijk altíjd gebeurt. Het is trouwens wél heel triest, want het bezorgt degene die je pest alleen maar ellende. [Pagina 132]: “Toen de estafette werd omgeroepen, ging ik naar de dubbele baan die meester Turk met krijt op de tegels van het schoolplein had getrokken. De leden van elk team moesten om beurten als razenden naar de overkant rennen, elkaar aantikken en het dunne, rode estafettestokje aan de volgende doorgeven. De meester blies op zijn fluitje en het ging loos. Juf Iedema, die scheidsrechter aan mijn kant was, hief haar vlag om de eerste loper binnen te halen. Ik drong tussen de anderen door om het stokje aan te nemen en de tweede te kunnen zijn, maar meteen hingen al mijn teamgenoten aan mijn vlechten en rukten me naar achteren. Ik moest natuurlijk als laatste, zodat ze mij, als we verloren, de schuld konden geven. Wezenloos liet ik me helemaal naar de achterste positie timmeren. Mijn feeststrik scheurde. En op het moment dat ik de rafels crêpepapier van mijn nek trok, zag ik tien meter verderop mijn moeder staan. Ze stond wat terzijde van de andere ouders die luid aanmoedigingen naar de estafettelopers schreeuwden. Ze droeg die rare regenjas weer, ze had een zonnebril op en ze was alleen: ze moest het huis zijn uitgeglipt toen de Luco’s over hun werk gebogen zaten. Hoe lang stond zij daar al? Had ze me uit de vuilnisbakken zien eten? Had ze gezien dat ik de hele dag met geen van de andere kinderen had opgetrokken en dat vanaf vanochtend vroeg niemand iets tegen me had gezegd behalve om me uit te kafferen? Had ze me met die afschuwelijke hoed op blindelings tussen de mensen zien zwalken? Had ze gezien dat ik overal was weggestuurd? Dacht ze nu: En ik had nog wel verwacht dat Loes zich zou kunnen handhaven? Mijn teamgenoten renden af en aan. Er klonk gegil en gejoel.
‘Sta niet te suffen, jij!’ riep juf Iedema. ‘Je bent zo aan de beurt.’ Ze keek me niet aan, dat deed ze altijd zo min mogelijk. Terstond concentreerde ik me uit alle macht. Ik zou lopen als het weerlicht, ik zou harder gaan dan een kanonskogel, ik zou de wedstrijd winnen en iedereen zou me toejuichen en me vriendschappelijk op de schouder slaan. Mijn moeder zou gerustgesteld naar huis gaan. Van de overkant kwam Saar aangesukkeld, een halve baan achter op haar tegenstandster. ‘Lopen!’ krijste ik, mijn tenen tegen de startstreep gedrukt, mijn hand al uitgestrekt.
‘Saar! Saar! Saar!’ scandeerden de omstanders, alsof zij bezig was een geweldige prestatie neer te zetten. In plaats van me aan te tikken gaf ze me bij haar aankomst een stomp in mijn maag. Ik klapte half voorover, graaiend naar het rode stokje dat in slow motion door de lucht leek te tuimelen. Ik zag het langzaam om zijn as draaien, en pas vlak voordat het op de grond viel, viel de gelijkenis me op. Het was net een potlood. Ik deinsde achteruit. Ik snakte naar adem. Toen trapte ik het met een krak in tweeën. Dwars door het overwinningsgejuich van het andere team brak er aan onze kant een pandemonium los. Alle bekende scheldwoorden en nog een paar nieuwe vlogen me om de oren. Het liet me onverschillig. Ik mocht geen rode potloden aanraken. Dat was het enige dat telde. Met de andere verboden viel het nog weleens op een akkoordje te gooien, maar met dit ene kon ik geen enkel risico nemen. Mijn hoofd met mijn armen beschermend probeerde ik me uit de kring te werken. Maar meester Turk kreeg me bij mijn kraag te pakken en rammelde me onchristelijk door elkaar. ‘Moest je het weer bederven?’ riep hij uit, zijn gezicht purper van drift, zes weken corvee op zijn brede voorhoofd geschreven. ‘Kon je het weer niet laten?’
‘Dat kind is onverbeterlijk,’ zei een van de toekijkende ouders. Alle vaders en moeders wierpen me afkeurende blikken toe.”
Ook al vond ik Het duister dat ons scheidt nóg zo’n goed boek, niet alles was helemaal geweldig. Zo vond ik het bijvoorbeeld erg ver gezocht dat Loes nét de vader van Thomas aan het bedreigen was toen de Luco’s naar buiten kwamen stormen om hem te vermoorden. Het mag dan wel een leuke open plek geven, maar dit zou wel héél erg toevallig zijn als dat in het echt zou gebeuren.
Een ander verhaalelement dat wat mij betreft beter weggelaten had kunnen worden, was het verhaal over Iain en Loes’ moeder. Je verwacht eerst nog dat daar aan het einde nog wat mee gedaan wordt, maar uiteindelijk gebeurt er niets meer mee. Je vraagt je alleen maar af of het nou wel iets was tussen hen of niet, maar daar denk je al snel niet meer over na – niet zo geslaagd dus.
Ik zou iedereen zeker aanraden om Het duister dat ons scheidt te gaan lezen. Het is een mooi, spannend en soms ontroerend boek, dat je het liefst in één ruk wilt uitlezen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden