Feitelijke gegevens
- 18e druk, 2015
- 224 pagina's
- Uitgeverij: Atlas Contact
Flaptekst
De financiële wereld blijkt geen ver-van-mijn-bedshow. De financiële wereld is het bed zelf. En toen op 15 september 2008 de Amerikaanse bank Lehman Brothers failliet ging, stortte dat bed op en haar na in. Bankiers in de City hamsterden voedsel, zetten hun geld om in goud, of bereidden de evacuatie van hun kinderen naar het platteland voor.
Joris Luyendijk zat twee jaar lang ondergedompeld in the City, het financieel centrum van Europa. Stap voor stap lieten insiders hem, met gevaar voor hun eigen baan, zien hoe de financiële wereld in elkaar zit.
Zijn bankiers monsters? Is hebzucht het probleem? En veel belangrijker: kan het weer gebeuren? Zijn de diepere oorzaken van 2008 weggenomen, of is de financiële wereld nog altijd een tijdbom in het hart van onze samenleving?
In het extra hoofdstuk 'Hoe dit waar kan zijn' gaat Joris Luyendijk in op de ontvangst in Europa door lezers, pers en financiële wereld en op recente veranderingen in de financiële sector.
Eerste zin
Je zit in een vliegtuig. Het bordje STOELRIEMEN VAST is uit, de stewardess heeft je net een drankje gebracht en nu twijfel je tussen het inflight entertainment of toch dat spannende boek. De man naast je nipt aan zijn whisky, je kijkt door het raampje naar de ondergaande zon, en dan zie je in een van de motoren plotseling een gigantische steekvlam.Samenvatting
Joris Luyendijk, als antropoloog opgeleid, krijgt van de Britse krant The Guardian de opdracht om een leercurve te schrijven in de vorm van een blog (die ook voor leken te begrijpen is), over The City, de financiële wereld in Londen. En dan met name over de situatie rondom het faillissement van de Amerikaanse bank Lehman Brothers in 2008.
In hoofdstuk 1: 'De City als Dorp' komt Luyendijk erachter dat door de zwijgplicht in de financiële sector, de code of silence, het lastig is om mensen te vinden die iets durven te zeggen over het reilen en zeilen binnen de sector, omdat niemand zijn of haar baan wil verliezen.
In hoofdstuk 2: 'Planet Finance en de Crash' beschrijft Luyendijk een soort kaart, 'Planet finance', oftewel hij schetst een overzicht van de structuur van de financiële wereld, waarin hij een onderverdeling maakt tussen vermogensbeheer (beleggingen), banken (zaken- en consumentenbanken) en verzekeringen.
In de jaren voor de crash hebben banken en hypotheekverstrekkers heel veel geld aan mensen geleend. Deze banken verkochten deze leningen aan zakenbanken die deze opknipten tot steeds complexere financiële producten. Pensioenfondsen en andere beleggers kochten deze pakketjes vervolgens weer op, aangezien ze door kredietbeoordelaars werden aangemerkt als triple A (zeer veilig), totdat de huizenkopers in Amerika niet meer aan hun financiële verplichten konden voldoen en de "pakketjes" waardeloos werden, waardoor beleggers en banken in de problemen kwamen. Lehman Brothers moest in 2008 hun faillissement aankondigen, waardoor een domino-effect dreigde, namelijk dat het hele financiële systeem in zou storten. Hieruit wordt duidelijk dat overal, in alle drie de gebieden, betrokkenen zitten, maar niemand had de crash zien aankomen. Zakenbanken en zakendivisies binnen megabanken (combinatie van zaken- en consumentenbank) hadden echter wel de hoofdrol in de crash.
In hoofstuk 3: 'Going native' gaat Luyendijk in op het fenomeen 'going native' dat een taboe is onder antropologen, oftewel je identificeren met de mensen die je onderzoekt. Luyendijk kan zich moeilijk herkennen in het beeld dat van zakenbankiers heerst als 'parasiet' of 'gokverslaafde in een casino'. Daarnaast bleken sommige banen binnen de financiële sector vrijwel samen te vallen met de journalistiek.
In hoofdstuk 4: 'Other People's Money' praat hij met mensen uit het back-office (ondersteunt het front-office, de zakenbankers) en middle-office (mensen van risk & compliance, verantwoordelijk voor 'interne controles'). Door het ontstaan van too big to fail-banken, banken die zo groot zijn dat ze niet failliet kunnen gaan omdat ze toch wel worden gered door de overheid (de belastingbetaler), hebben het middle- en backoffice een ondergeschikte positie gekregen. Degenen die financieel risico nemen, zijn niet meer dezelfde mensen als degenen die het risico dragen.
In hoofdstuk 5: 'De wereld van Zero Job Security' wordt nog een probleem aan de kaak gesteld, namelijk het systeem van zero job security. Niemand is zeker van zijn baan. Door dit systeem heerst er een angstcultuur onder werknemers, met name in het back- en middle office. Omgekeerd zijn zakenbankiers net zo ontrouw: wie veel wil verdienen moet vaak van baan wisselen. Loyaliteit is op deze manier ver te zoeken net zoals continuïteit, want wanneer er constant mensen ontslagen worden is het lastig om iets op te bouwen. Daarnaast leven mensen in hun ‘eigen wereldje’, waardoor er geen sprake is van een samenhangende organisatie.
In hoofdstuk 6: 'Ieder voor Zich en Caveat Emptor’, beschrijft Luyendijk het begrip caveat emptor: individuele consumenten worden redelijk beschermd door de banken, maar van professionele beleggers en grote spelers wordt uitgegaan dat ze mogen doen wat ze willen, en dat ze weten wat ze kopen (en dat ze de kleine lettertjes lezen). Het overkoepelende principe is ‘amoraliteit’. Er wordt niet over ‘goed’ of ‘kwaad’ gesproken, maar er wordt gekeken of een bepaald plan een ‘reputatierisico’ voor de bank bij zich draagt. Dit betekent ook dat banken een product zo complex als mogelijk mogen maken, als dit binnen de wet valt, zonder dat er wordt gekeken of het wel een ‘moreel goed’ product is. Winst is dan, naast je aan de wet houden, het enige criterium. Dit zijn zogenaamde ‘perverse prikkels’: beloningen voor ongewenst gedrag.
In hoofdstuk 7: ‘De Bank als Eilandenrijk in de Mist’ gaat Luyendijk in op de toenemende complexiteit van financiële producten. De bedenkers van dat soort producten (ook de producten die bij de crash centraal stonden) zijn de quants. De toenemende complexiteit maakt de banken echter op drie manieren kwetsbaar. Ten eerste de misverstanden die ontstaan doordat hogere managers de quants en de producten die ze maken, niet snappen. Ten tweede, nóg gevaarlijker, misrekeningen die ontstaan doordat quants het zelf niet meer snappen. Dit was ook het geval bij de crash in 2008, toen niemand, ook interne controles, geen idee had wat er precies speelde. En ten slotte het misbruik dat kan ontstaan door mensen die vaak uit angst of wanhoop bewust verliezen wegwerken voor interne controles en risicolimieten overschrijden. Misverstanden, misrekeningen en misbruik kunnen enorme gevolgen hebben omdat sommige complexe producten geen ‘schadeplafond’ hebben, geen maximaal verlies.
In hoofdstuk 8: ‘Tijd voor wat Goed Nieuws’ besteedt Luyendijk aandacht aan de instanties die de banken controleren. Hij begint met zeggen dat de structuur van de bankensector een blauwdruk voor kortetermijndenken is. Immers, waarom zouden mensen zich druk maken over de financiële gezondheid van hun bank als ze op korte termijn ontslagen kunnen worden? Van een kredietbeoordelaar krijgt hij te horen dat zij worden betaald door de banken van wie zij ‘onafhankelijk’ financiële producten beoordelen. En van accountants wordt verwacht niets ‘groots’ te vinden, want: hoe meer je aantreft, des te meer werk. Ten slotte spreekt hij met twee toezichthouders, die hun informatie baseren op informatie van complexte producten die ‘veiliger en simpeler’ worden voorgesteld dan ze in werkelijkheid zijn. Het management weet immers zelf niet precies wat er gaande is, omdat banken zo enorm groot en complex zijn.
In hoofdstuk 9: ‘Tandenknarsers en Neutralen’ beschrijft hij twee typen mensen. De ‘tandenknarsers’ zijn de mensen in de City die een ander en beter systeem willen en niets doen uit ‘angst’, maar ze voelen wel wrok en woede. De ‘neutralen’ willen hetzelfde als de ‘tandenknarsers’, maar hebben vrede gesloten met de situatie waarin ze verkeren. Luyendijk heeft het meeste aan de gesprekken met de ‘neutralen’ omdat ze niets doen, maar wel zien wat er verkeerd gaat.
In hoofdstuk 10: ‘Masters of the Universe’ wordt een derde type mens beschreven: de zakenbankier die door hoogmoed ten val komt. Dit type ziet hun werk als een wedstrijd en bij vragen over problemen in de financiële sector reageren ze geïrriteerd of zelfs beledigd. Ze voelen de noodzaak zich te verdedigen of verantwoorden tegen deze kritiek. Ze zullen niet aan de bel trekken bij misstanden, omdat ze deze überhaupt weigeren te zien. Hun drijfveer is niet hebzucht, maar status.
In hoofdstuk 11: ‘De City als Zeepbel’ wordt het type ‘zeepbelbankiers’ besproken: mensen voor wie hun werk hun wereld is geworden en die daarom lastig te spreken waren (door tijdgebrek). Zij reageren niet of nauwelijks op kritiek over de financiële wereld en hebben niet de neiging, zoals de ‘masters of the universe’, zichzelf te verantwoorden.
In hoofdstuk 12: ‘Waanbankiers en Koele Kikkers’ worden de laatste 2 types besproken. Deze types zijn net als de ‘zeepbelbankiers’ vooral indirect te bestuderen. De ‘waanbankiers’ zijn niet het contact met de wereld kwijt, maar met de werkelijkheid, waarbij ze ook zichzelf kwijtraken: ‘mijn leven is een succes, want ik heb mijn doel voor dit jaar gehaald’. De ‘koele kikkers’ zijn extreem berekenend. Ze denken: ‘Wat ik doe is legaal. Punt’ en denken op geen enkele manier na over morele kwesties.
De ‘koele kikkers’ bedenken een nieuw complex financieel product, waarvan de risico’s moeilijk zjjn in te schatten. De ‘masters of the universe’ en de ‘waan- en zeepbelbankiers’ proberen zoveel mogelijk van deze producten te verkopen. Het middle-office laat zich overtuigen van de veiligheid van de producten, of kijkt tandenknarsend de andere kant op, terwijl ‘de neutralen’ zich afzijdig houden’. Op deze manier blijft het systeem in stand.
In hoofdstuk 13: ‘De Lege Cockpit’ legt Luyendijk uit dat hij ook geen masterplan heeft om alle problemen op te lossen. Hij weet wel dat ‘roepen dat het aan de bankiers ligt’ geen oplossing is. Dit gedrag wordt namelijk grotendeels bepaald door perverse prikkels en door de angstcultuur die binnen de financiële sector heerst. Het probleem is het systeem, en niet de individuele bankiers zelf. De politiek doet weinig om dit te veranderen. Waarschijnlijk omdat politici zich identificeren met de financiële sector: ook in de politiek lopen ‘masters of the universe’ en ‘tandenknarsers’ rond. Daarnaast is het bijna onmogelijk om op nationaal niveau de mondiale financiële sector onder controle te krijgen, zonder als land het risico te lopen dat alle banken en financiële instellingen vertrekken naar het buitenland. Echter, de afschaffing van de slavernij en de emancipatie eisten nog veel ingrijpender maatschappelijke veranderingen dan nu met de financiële sector nodig zijn.
In hoofdstuk 14: ‘Hoe dit waar kan zijn, een jaar later’ gaat Luyendijk in op hoe de pers, lezers en de financiële wereld zelf het boek heeft ontvangen en kijkt hij naar de situatie van de financiële sector zoals die op dat moment is en wat er is veranderd sinds het publiceren van zijn boek. Kritiek was onder andere dat hij geen oplossingen aandraagt voor de problemen die hij aandraagt in zijn boek en daarnaast was er kritiek op zijn bewering dat er sinds 2008 niets is veranderd. Tenslotte heeft hij weer kritiek op politieke partijen, omdat ze nog niets hebben ondernomen.
Dit verslag gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden