Waar heb jij je schoolspullen gekocht?

Doe mee aan het Back To School onderzoek over schoolspullen en maak kans op een Bol.com bon van 25 euro.

Thema 1 en 2 (t/m 3)

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 4626 woorden
  • 16 oktober 2012
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

ADVERTENTIE
Laat van je horen: schrijf een brief en kom in de krant 📰

Ook dit jaar organiseert Nieuws in de Klas een schrijfwedstrijd waarbij het winnende verhaal wordt gepubliceerd in de krant. Schrijf jij het meest vlammende betoog, best onderbouwde of scherpste opinie over wat er nu speelt in de wereld, dichtbij of ver weg? Of het nu gaat over het milieu, geloof, vluchtelingen of het nieuwe kabinet, AI of gender-issues, alle meningen zijn welkom. 

Doe mee!

Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer: paragraaf 1

  • In elke samenlevingsvorm

worden regels vastgesteld, maar:

- Niet iedereen heeft dezelfde regels.

- Niet iedereen heeft dezelfde waardering voor de regels.

- De verandering hangt af van wie het verandert: hoeveel invloed heeft de veranderaar, heeft hij goede argumenten en staan ze open voor de argumenten.

 

  • Deze verhoudingen

zie je ook terug in de samenleving:

- de opvattingen van degenen die de meeste macht hebben

- de invloed van degenen met een ondergeschikte positie

- de machtsmiddelen die beide groepen hebben.

 

  • In Nederland worden de belangrijkste regels democratisch vastgesteld – via verkiezingen kunnen burgers enigszins nog wat invloed uitoefenen op de regels die in de samenleving gelden.
  • We spreken van maatschappelijke problemen als het probleem:

- gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving (sociale problemen genoemd)

 

- ontstaat door maatschappelijke ontwikkelingen

- te maken heeft met tegengestelde belangen

- een gemeenschappelijke oplossing nodig heeft.

 

  • Veel maatschappelijke problemen zijn grensoverschrijdend, bv kinderarbeid in buitenland.
  • Maatschappelijke problemen ontstaan door de dynamische samenleving : veel ontwikkelingen hebben onbedoelde gevolgen. Voorbeeld hiervan: het fileprobleem ontstond door de toegenomen welvaart – meer mensen kochten een auto.
  • Tegengestelde belangenPartij A heeft meer profijt van oplossing A, terwijl partij B meer heeft aan oplossing B. Ontstaat vaak door verschillen in politieke visies, in geloofslevensovertuigingen, sociaaleconomische posities. Als je in de Randstad woont en last hebt van fileproblemen, wil je een extra aangelegde snelweg. Iemand in Zeeland heeft daar geen behoefte aan en geeft het geld liever uit aan recreatiemogelijkheden.

Tegengestelde belangen zie je ook bij één persoon: je wilt wel goed onderwijs wil, maar geen belastingverhoging – je hebt dan een dilemma. (= lastige keuze uit twee of meer alternatieven)

 

  • Gemeenschappelijke oplossingen: er worden verschillende belangen afgewogen, om een maatschappelijk probleem aan te pakken – ligt in de handen van politici.

Ze bekijken het probleem van alle kanten en komen vaak met een pakket oplossingen en maatregelen. Omdat het oplossen van maatschappelijke problemen altijd wetten en regels met zich meebrengt – politiek probleem genoemd.

 

  • Ons doen en laten wordt door waardeoordelen bepaalt. Waarden zijn uitgangspunten of principes die mensen belangrijk vinden – willen ze daarom nastreven.

Waarden zijn vaak persoonlijk. Bijvoorbeeld: eerlijkheid, verdraagzaamheid.

 

  • Concrete waarden die je heel graag zelf wilt

verwezenlijken → idealen

Andere waarden zijn meer algemeen, zoals veiligheid → kunnen de basis vormen voor ideeën van een bepaalde stroming op gebied van bv religie, politiek.

 

  • Waarden leiden tot gedragsregels > gedragsregels zijn normen = opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde hoort te gedragen. Belangrijkste normen worden wetten.
  • Een norm kan gezien worden als sociale verplichting, die in een bepaalde situatie door jezelf of je omgeving wordt opgelegd. (om een belang voor elkaar te krijgen heb je macht nodig!)
  • Een belang is het voor- of nadeel dat iemand ergens bij heeft. Vaak heeft dit met een financieel voordeel te maken. Een student heeft meer belang bij een studiebeurs dan je opa.
  • Mensen hebben veel te maken met macht > het vermogen om het gedrag van anderen dwingend te beïnvloeden.

Hiervoor kun je gebruik maken van verschillende machtsbronnen.

 

- functie, - beroep, -aantal, -kennis, -geld, -aanzien, -geweld, -overtuigingskracht

 

  • Macht van: - Formele macht→ gezag (=

docenten, staat) → vastgelegd in regels en wetten.

                         geïnstutionaliseerde machtsverhoudingen

 

-Informeel gezag → invloed(= vrienden) → beïnvloeden mensen elkaar zonder een v   systeem van regels en sancties.

 

  • Het constant veranderen van normen, waarden en belangen - de dynamiek van de samenleving.  Deze dynamiek hangt af van:

-          De plaats: in Nepal is iedereen ongelijk aan elkaar, in Nederland niet. De nepalezen ervaren het als een normale situatie, wij Nederlanders niet.

 

-          De tijd: in Nederland zie je tegenwoordig kleine gezinnen, vroeger waren er groten.

-          De groep: rechts-radicale jongeren zetten zich af tegen multiculturele samenleving, terwijl internationaal georiënteerde jongeren het als een verrijking zien.

 

  • Voor de continuïteit van een samenleving, is het belangrijk dat we ons aan normen, waarden en belangen van anderen houden – er is dan sprake van veel sociale cohesie

Sociale cohesie – de mate waarin mensen in een sociaal verband zoals een land door onderlinge verbindingen het gevoel hebben bij elkaar te horen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

 

 

Lay-out

Inhoud

-          Grote/kleine koppen

-          Bijpassende/opvallende foto’s

-          Plaats van artikel

-          Foto positief, negatief (beeld roept ideeen op, makkelijk om met iets te associeren.)

-          Uitleg cijfers

-          Uitleg situatie

-          Suggestieve berichtgeving

-          Emotie oproepen

-          Informatie weglaten, benadrukken

-          Woordkeuze

-          Eenzijdige /meerdere partijen

 

Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer: paragraaf 2

  • Een van de doelen van maatschappijleer is dat je kritisch met info om kunt gaan en niet altijd te geloven in de media.
  • Niet alles is betrouwbaar. Je kunt het wel controleren door:

- te kijken welke bron er is gebruikt (officiële instanties zijn vrijwel altijd betrouwbaar)

- te kijken of er onderscheid is tussen feiten en meningen:

  feiten – objectief, zeggen iets over de werkelijkheid en is controleerbaar

  meningen

– subjectief, zeggen iets over degene die de mening geeft.

- te kijken of iets van verschillende kanten wordt bekeken; is er hoor en wederhoor toegepast?

 

  • Vaak kun je ervan uitgaan dat nieuwsberichten in kranten, tv, internet wel betrouwbaar zijn en aan al deze punten voldoen, omdat je van de professionaliteit van de journalist mag uitgaan. Het is belangrijk dat de journalist onafhankelijk is – ze moeten betrouwbaar zijn:omdat ze

1) niet omkoopbaar zijn en 2) niet beïnvloed worden door een bedrijf.

 

 

Ook de info van officiële instanties is betrouwbaar.

Niet alles op internet is betrouwbaar > is open source, iedereen kan erop zetten wat hij/zij wilt, dus je weet nooit hoe betrouwbaar de bron is die je gebruikt.

 

  • Communicatie

– het doorgeven van informatie via een zender → ontvanger(s) tussen deze twee partijen kan van alles misgaan:

 

  • De zender zendt de informatie onvolledig of niet juist uit.
  • De ontvanger ontvangt de informatie verkeerd
  • Door informatieoverdracht ontstaan vooroordelen
  • Aan de kant van de zender kan informatie onbewust en bewust worden verdraaid.

Manipulatie: feiten bewust weglaten of verdraaien zonder dat de ontvanger dit merkt.

 

Een politicus die een fout niet wil toegeven uit angst voor politiekgezichtsverlies, manipuleert.

Propaganda: het doelbewust eenzijdige informatie geven met als doel de mening van mensen te beïnvloeden. Reclame is een voorbeeld van propaganda: ze prijzen producten geweldig aan.

 

Indoctrinatie: langdurig, systematisch en dwingend eenzijdige opvattingen worden opgedrongen met de bedoeling dat het publiek deze kritiekloos accepteert. Komt veel voor in dictaturen > China: de regeringen  voorzien het volk van informatie via staatsmedia

 

Ruis zender

  • Injectienaaldtheorie:

De media beïnvloed via indoctrinatie en manipulatie. Het is als een soort van naald, die bepaalde ideeën in de samenleving injecteert. (suplimaal – je ziet het onbewust – mag niet in democratie)

  • Multiple-step flow:

De massamedia hebben vooral indirecte invloed via opinieleiders > mensen om ons heen met informeel gezag – hebben veel invloed, centrale figuren.  Zodra zij hun mening hebben geformuleerd, neemt de rest het over (omdat ze denken dat diegene er veel verstand van heeft)

  • Cultivatietheorie:

Vooral kinderen en zware kijkers-  ze verliezen het verschil tussen werkelijkheid en fictie –verwisselen de werkelijkheid met een televisiewerkelijkheid. Krant a spreekt veel over misdaad, b over veiligheid: lezers van krant a voelen zich onveiliger dan van krant b.

  • Agendatheorie:

Benadrukt dat de media niet bepaalt hoe mensen denken – waarover zij denken/praten. Ze bepalen dus de gespreksagenda van de mens, maar ook de politieke agenda - brengt ernstige misverstanden aan het licht, waarover de tweede kamer in debat gaat.

  • Framingtheorie:

De media belicht een onderwerp vanuit een bepaalde invalshoek en beïnvloed daarmee de manier waarop mensen over iets denken. Het gaat dus om de manier waarop ze een thema belichten – het mediaframe.

  • Vooroordelen en Stereotyperingen

Stereotypering: Een vaststaand beeld van een groep mensen aan wie je allemaal dezelfde kenmerken toeschrijft.    →

wekt bepaald beeld op

Stereotypebeelden: beelden uit

media die we klakkeloos overnemen - misleidend

stereotypering zorgt voor vooroordelen – vooropgezette en voorbarige mening over iets/ iemand zonder kennis van zaken.   → creëert bepaalde ideeën over

groepen

Kan leiden tot discriminatie - het anders behandelen van individuen of groepen op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.  → zetten zich tegen een groep af

 

Ruis ontvanger

  • Selectieve perceptie

Als ontvanger nemen we informatie nooit objectief

waar – we vormen de informatie zodanig dat deze zo goed mogelijk past in ons referentiekader.

-      Referentiekader: manier waarop je naar iets kijkt,

waardoor je gevormd bent.

Referentiegroep: de groep waar je vooral naar luistert en je bij wilt horen.

 

 

  • Nieuws → iets wat iemand raakt, maatschappelijk impact heeft.

Nieuws zijn vooral dingen die anders lopen, dan het hoort ( vaak ellendig karakter)

telexen worden door persbureaus gestuurd – houden ook populaire items/dingen op internet in de gaten. Trends en actualiteit speel een rol (het moet mensen boeien)

 

  • Persbureaus zijn objectief en vaak westers – westerse landen kopen westers nieuws →dingen die voor het westen interessant gemaakt zijn à de verkoopbaarheid van het item staat centraal.
  • Nederland wordt tegenwoordig ook wel een media-cratie genoemd – de media heeft veel invloed op het volk.

De verzuiling is van grote invloed geweest op ons publieke omroepstelsel ; elke omroep hoorde bij een bepaalde zuil.

 

 

 

Gesloten bestel

Open bestel

Duaal bestel

Zonder stromingen. 5 omroepen

voor de 4 zuilen:

- katholiek, -protestant,

-liberalen, - socialisten

 

 

(na omroepenwet 1969)

Met de piraten, zoals Veronica

 

-          Publieke omroepen

-          Commerciële

 

 

Elke omroepvereniging, moest een bepaalde groep vertegenwoordigen – publieke omroepen.

 

  • De publieke omroepen hadden ook functies:

- opvoeding, - emancipatie, - binding, -amusement, -informeren, - uitoefenen machtsvorming.

 

  • De overheid bemoeide zich met de omroepen, omdat de golflengte schaars werd à moest eerlijk verdeeld worden, - grenzen kunnen stellen (geen censuur), - staatsveiligheid niet in gevaar brengen, -angst voor beïnvloeding à injectienaaldtheorie : beschermen tegen ideeën.
  • In de jaren zestig begon de ontzuiling, mensen voelden zich niet meer bij de groep horen. Nu was er de kans om nieuwe omroepen op te richten, mensen wilden meer amusement.

Omroepwet (1969) à open bestel, mochten nieuwe omroepen komen.

 

  • De nieuwe omroepen leidden tot vertrossingIdentiteit van omroepen werd minder duidelijk.

Jaren tachtig ontwikkelingen:        

Bekabeling                                                                          zorgden voor duaal bestel

 

- Europees verdrag om zenders toe te laten             

 (uniek duaal bestel – geen staats-TV

       - Commerciële tv is toegestaan                                      

NL wil geen invloed via tv overbrengen)

 

Duaal bestel

Publieke omroepen

Commerciële omroepen

Nederland 1, 2, 3, VPRO,

VARA,MAX

à

9 verenigingen

+/- 20 zendgemachtigden (geen leden)

 

RTl 4, 5 ,6 etc

Eisen:

Totaalprogramma:

- nieuws, info

- educatie,

- cultuur (5%)

- amusement (max 25%)

- educatie, cultuur en sport mogen gesponsord worden.

 

- Goede doelen mogen wel

sponsoren

Strengere reclameregels, 12 min/uur

 

Eisen:

 

- maximaal 12 min/uur reclame

- nieuws mag nooit gesponsord worden

- veel reclames tijdens films

 

Inkomsten

1)      Belastinggeld, geld van overheid

2)     

STER gelden

(innen ook geld door reclames uit te zenden)

 

3)     

Leden

(krijgen ze contributie van)

à leden aantal bepaald zendtijd.

 

1)     

Reclamezendtijd verkopen

à wordt gekoppeld aan te verwachten kijkcijfers è

bepaald prijs.

Vandaar dat ze veel verdienen aan bv het WK

 

2)      Sponsoring

 

Mediapluriformiteit => geen censuur, vrijheid van drukpers

è Alle groepen in Nederland een eigen zendbuis

è Alle belangrijke groepen in samenleving hun ideeën via media kunnen uiten (veelkleurig)

è Minderheden moeten ook aan bod komen

 

 

Hoofdstuk 2: Rechtsstaat, paragraaf 1

  • Nederland is een democratische rechtsstaat – burgers worden met grondrechten beschermd tegen macht en willekeur door de overheid
  • De democratische kant hiervan is dat de burgers mogen meedoen aan vrije verkiezingen en dus indirect meebeslissen over politieke kwesties.
  • In een rechtsstaat is het recht het belangrijkst. De rol van de overheid is 1) het volk bescherming bieden 2) volk beschermen tegenover overheid. (je kunt tegen de overheid in beroep gaan).
  • Niet alleen het volk moet zich aan de regels houden, maar ook de ministers en andere bestuurders zelf, horen zich aan de wet en rechtsbeginselen te houden à basis van de rechtsstaat waarmee machtsmisbruik en willekeur wordt tegengegaan.
  • De overheid stelt dus eigenlijk een sociaal contract vast → wij leveren een deel van vrijheid in en moeten ons aan de regels en wetten houden – we krijgen daarvoor bescherming van en tegen de overheid, door middel van regels/wetten.
  • Trias politica, de grondrechten en het legaliteitsbeginsel vormen beginselen van rechtstaat.

Basisgedachte rechtstaat begon in 17e/18e eeuw → koningen hadden absolute macht.

Beroemde koning Lodewijk XIV gaf aan dat de macht alleen van hem was, hij kon dus iedereen ontslaan die niet binnen zijn straatje viel.

 

  • In 17e en 18e eeuw hadden koningen de absolute macht. Tijdens de verlichting, kwamen er meer ideeën over volkssoevereiniteit – de macht moest bij het volk komen te liggen. Er werd dus anders gedacht over het regeren.
  • Filosoof Montesquie schreef dat de macht verdeeld moest worden  over drieën. De koning en ministers – kregen uitvoerende macht. Rechterlijke macht – controlerende macht. Een gekozen parlement kreeg de wetgevende macht. à de trias politica.
  • Deze ideeën leidden tot verschillende revoluties; Amerikaanse revolutie, Franse revolutie. Sinds de franse revolutie kwam er in West-Europa een einde aan macht van absolute vorsten.
  • Koningen zijn tegenwoordig in constitutionele monarchie gebonden aan grondwet. Ook heeft rechtstaat gezorgd voor grondwettelijke bescherming van grondrechten als godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en vergadering.

Grondrechten – rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, de ontplooiing, het welzijn en de bescherming van het individu en groepen, dat ze in grondwet zijn vastgelegd.

  • Volgens  het legaliteitsbeginsel mag de overheid alleen beperkingen opleggen aan de vrijheid van burgers als die beperkingen in wetten zijn vastgelegd en voor iedereen gelden. (als het dus niet in de wet staat, is het in principe niet verboden) – in rechtsstaat  moet individuele schuld bewezen worden

De bestuurders zijn dus gebonden aan regels  – kunnen niet iemand zomaar straffen voor iets als het niet in de wet verboden is – moet door rechter bekeken worden.

Ook een gekozen meerderheid mag niet alles doen wat ze willen – moet rekening worden gehouden met rechten van minderheden.

 

  • Deze drie beginselen staan haaks op die van een dictatuur – een machthebber

 

Dictatuur zoals bv china

Rechtstaat

Macht ligt bij één partij/machthebber

Macht is verdeeld over meerdere partijen

Weinig vrijheden voor burgers, geen vrijheid van meningsuiting en persvrijheid

Burgers hebben veel vrijheid, vrijheid van meningsuiting en persvrijheid

Tegenstanders van regime worden vaak achtervolgd/gevangen gezet (= zonder reden)

Iemand mag alleen gestraft worden, als hij een wet heeft overtreden en schuld is bepaald

 

  • Na de tweede wereldoorlog werd de rechtsstaatgedachte weer actueel. De uitgangspunten moesten opnieuw geformuleerd worden.
  • De pas opgerichte

Verenigde Naties – UVRMverklaring van de rechten van de mens.

In 1950 sloten de Europese landen in Rome het verdrag van de rechten van de mens EVRM.

 

  • Deze verdragen hebben een belangrijke rol gespeeld in de verbetering van de mensenrechten en bewustwording ervan.  (zonder mensenrechten is er geen rechtsstaat)
  • De rechtsstaat is een heerschappij van regels. Omdat het wordt uitgevoerd door mensen, gaat er ook wel eens iets mis. Sommige situaties worden als onrechtvaardig ervaren: bv een asielzoeker die heel lang zit te wachten op een uitspraak over zijn asielaanvraag.
  • Als er onrechtvaardigheid wordt ervaren, komt de rechtsstaatgedachte weer scherp naar boven. In de media vind je veel mensen die zich beroepen of verwijzen op de rechtsstaat.
  • Wat opvalt in de citaten, zijn de zware associaties die erop duiden dat de rechtstaat een ondergrens aangeeft – de rechtsstaat is dus een maatstaf voor het beoordelen van de manier waarop de overheid functioneert en voor wat/wel niet is toegestaan.
  • Omdat de waarden en normen van de rechtsstaat een binding vormen die de burgers en groepen met elkaar delen, is de rechtsstaat niet alleen een grondslag voor de parlementaire democratie, maar ook voor de verzorgingsstaat en de pluriforme samenleving.

 

Hoofdstuk 2: Grondwet en grondrechten

  • Een ander woord voor grondwet is constitutie (‘bottenstelsel’)  - vormt bindend middel tussen verschillende groepen en biedt fundament waarmee iedereen eens is.
  • De grondwet heeft vier doelen:

-          De beperking van de macht van de staat aangeven en daarmee de vrijheden van

             burgers aangeven.

-          Fundamentele rechten van burgers vastleggen.

-          De eenheid van de staat uitdrukken.

-          De organisatie van de belangrijkste organen aangeven.

  • Geschiedenis van de grondwet:

Onder invloed van Franse Revolutie en Franse bezetting kreeg Nederland de staatsregeling van de Bataafse Republiek. Voorloper van grondwet.

  • Nederland werd constitutionele monarchie en kreeg eerste echte grondwet (1814) met Staten Generaal (Eerste Kamer)
  • Moest daarna nog meerdere malen gewijzigd worden- België kwam en verliet Nederland en de Staten Generaal werd gesplitst in 2 kamers.
  • In 1848 à dwong Thorbecke een belangrijke wetswijziging af bij Willem 2 è er werd geregeerd met ministeriële verantwoordelijkheid: ministers kregen van koning politieke macht in handen en waren dus verantwoordelijk. Koning werd onschendbaar
  • Er kwamen ook een aantal belangrijke veranderingen in de grondwet

1848 à censuskiesrecht = 2e kamer wordt rechtstreeks gekozen (alleen belastingbetalen mannen mochten hierbij stemmen)

 

  

invoering ministeriële verantwoordelijkheid

  

2e kamer krijgt amendementsrecht, enquêterecht

   à uitbreiding klassieke grondrechten met vrijheid van meningsuiting, van vereniging etc

 

  • 1919/1922 – mannen en vrouwen kregen algemeen kiesrecht
  • 1948soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië aan de republiek Indonesië
  • In 1983 vond er een algehele herziening van de grondwet plaats.:

è   verlaging kiesgerechtigde leeftijd naar 18 jaar

 

è Bescherming tegen discriminatie vastgelegd.

è Invoering sociale grondrechten, zoals recht op werk, bestaanszekerheid, sociale zekerheid

àDe grondwet vormt een bindend middel in deze pluriforme samenleving met uiteenlopende waarden en normen en culturen – biedt het fundament waar iedereen het mee eens kan zijn.

  • De grondwet begint met de  klassieke grondrechten: (1t/m9)

è Gelijkheidsbeginsel                    

è Politiek recht

è Vrijheidsrechten

  • Daarna volgen de artikelen die zorgen voor juridische en persoonlijke bescherming (10/18)
  • In sociale grondrechten (sinds 1983 in grondwet) – staat vastgelegd dat de overheid een zorgplicht heeft tegenover

de burgers op het gebied van:

- werkgelegenheid en vrije keuze van arbeid

 

- bestaanszekerheid en welvaart

- leefbaarheid en milieu

- volksgezondheid en woongelegenheid

- onderwijs

 

  • Verschil sociale grondrechten en klassieke grondrechten:

Sociale grondrechten

Klassieke grondrechten

-          Overheid actief optreden, om deze rechten waar te kunnen maken, maar zijn niet afdwingbaar bij rechter

-          Bindend, kun je bij rechter afdwingen

-          Overheid is hier passief mee bezig en moet de mensen hun gang laten gaan

 

  • De grondrechten staan in willekeurige volgorden à elk grondrecht is even belangrijk.

Grondrechten à basiskenmerk – houden een beperking in van overheidbevoegdheden tegenover de burgers  – ze moeten mensen hun gang laten gaan en passief opstellen.

 

  • Om de grondwet te wijzigen, moet eerst 50% + 1 het eens zijn met de wijziging, om vervolgens, na een tweederde kamer meerderheid, de grondwet te mogen wijzigen.
  • De horizontale werking – zijn de verhoudingen tussen burgers onderling – bv of het recht wordt

geschonden als een werkgever de e-mails van werknemers controleert.

De verticale werkingverhouding tussen burgers en overheid – de staat moet de rechten en vrijheden van burgers respecteren (gebeurt niet in dictatuur)

 

Grondwet in discussie

  • Vooral binnen horizontale werking, kunnen grondrechten botsen à grondrechtelijke belangen botsen dan. Bv discussie over toelaatbaarheid van besnijdenissen. Hier staat twee grondrechten tegenover elkaar, namelijk de bescherming van het menselijk lichaam en de godsdienstige opvattingen – hoort bij het geloof.  Ook vrijheid en gelijkheid botsen vaak.
  • Een botsing van grondrechten zou vorkomen kunnen worden, door het ene grondrecht belangrijker te maken dan het andere. De voorkeuren veranderen echter continu. Vroeger was de godsdienst er belangrijk, terwijl mensen nu meer geven om vrijheid van meningsuiting.
  • Er bestaat dus geen objectieve criteria voor een rangorde.
  • Daarom laat men de toetsing van de grondrechten over aan de rechter. Hij kijkt naar de situatie, bv of je zomaar iets mag zeggen, ook al is het beledigend, omdat je vrijheid van meningsuiting hebt en het bijvoorbeeld bijdraagt aan het maatschappelijke debat.  à in zo’s situatie moet de rechter beslissen welk grondrecht voor gaat.
  • Je kunt de botsing van grondrechten ook laten beoordelen in Europees verband (niveau).

Het europees hof voor de rechten van de mens vind dat moraal en godsdienst verschillen van tijd tot tijd en plaats tot plaats à daarom kan beter nationale rechter beoordelen

 

 

Hoofdstuk 3: trias politica:

  • Franse filosoof Montesquieu bedacht trias politica, waarin hij een ideale taakverdeling binnen de samenleving bedacht.  De taken in een staat moesten over drie machten worden verdeeld:

-          de wetgevende macht, die wetten maakt, wijzigt of intrekt (regering: minister+ parlement)

-          de uitvoerende macht, die wetten in praktijk brengt en toepast (ministers)

-          de rechterlijke macht, die recht mag spreken bij onenigheid over wetten en bij

      conflicten die met rechtsregels kunnen worden opgelost (onafhankelijke rechters)

  • Door de macht over drieën te verdelen, hadden de organen niks meer over elkaar te zeggen, waardoor corruptie en vriendjespolitiek vermeden zou worden en kon niemand teveel macht krijgen.
  • We spreken van ‘Check and Balances’ à ze weerhouden elkaar van het veroveren van te veel macht (check) en houden elkaar daarmee

in balans (balances)

Ze controleren elkaar en vullen elkaar dus aan – zoals in een lichaam organen dat doen.

 

  • Voorbeelden:

- De Tweede Kamer (wetgevende macht) roept een minister (uitvoerende macht) tot verantwoording

- De wetgevende macht kan de rechterlijke macht

corrigeren (door een nieuwe, verbeterde wet te   

  maken als rechters een wet te ruim of te strikt opvatten)

  maken als rechters een wet te ruim of te strikt opvatten)

 

 

Wetgevende macht

• De regering en het parlement  maken samen de wetten:

-          Het gekozen parlement stemt over alle wetsvoorstellen en heeft het laatste woord. Maar in Nederland mag de regering ook wetsvoorstellen indienen en ondertekenen – geen strikte machtenscheiding.

Montesquieu vond dat het orgaan met de wetgevende macht door het volk gekozen moest worden à het volk indirect invloed uitoefent op het maken van wetten.

  • Bovendien moest dit orgaan in verschillende kamers verdeeld zijn, zodat een wetsvoorstel altijd van alle kanten bekeken wordt. Is in Nederland ook zo gerealiseerd – de eerste en tweede kamer moeten elk wetsvoorstel goedkeuren.

Wetten moeten:

-          algemeen zijn. Ze mogen dus niet voor één persoon of situatie geschreven zijn.

-          duidelijk zijn. Ze moeten begrijpelijk zijn en behoorlijk bekendgemaakt worden.

-          haalbaar en uitvoerbaar zijn, anders heb je er niets aan.

• Iedereen wordt geacht de wet te kennenà nooit op beroepen dat je bepaalde wetten niet kent: je behóórt ze te kennen.

 

Uitvoerend macht

Ministers vormen de uitvoerende macht – zorgen voor het juist uitvoeren van wetten

-  Zij mogen ook wetsontwerpen indienen en hieraan is te zien dat de ‘scheiding der machten’ niet zuiver is doorgevoerd in Nederland: wetsvoorstellen indienen is een taak van de wetgevende macht.

• De uitvoerende macht geeft ministers allerlei bevoegdheden – mogen wegen, spoorlijnen aanleggen , normen voor landelijke schoolexamens vaststellen enz. Hierin worden ze bijgestaan door ambtenaren zoals agenten enzo.

 

Rechterlijke macht

  • De rechterlijke macht is in handen van onafhankelijke rechters à ze worden voor het leven benoemd – hoeven dus niet bang te zijn dat ze ontslagen worden als ze een vonnis uitspreken waar ministers het niet mee een zijn - en krijgen een riant salaris (voorkomt corrupt worden)
  • De wet is niet de enige bron die zij bij hun uitspraken gebruiken – ze kijken ook naar de toelichting van de wet, de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie (= naar het geheel van uitspraken door rechters) – hij kan uitspraken van andere rechters bij zijn oordeel betrekken.

 

  • De machten hebben niet dezelfde postitie - verschillen wetgevende macht

en rechterlijke macht:

- rechters worden niet gekozen en alleen binnen

rechterlijke macht zelf gecontroleerd

- parlement wordt wel gekozen en ministers gecontroleerd

door parlement.

- rechter kijkt achteruit en doet uitspraak over wat er gebeurd is.

 

- wetgevende macht kijkt vooruit,

maakt wetten voor alle gevallen die kunnen gebeuren.

Het parlement kan een rechterlijke uitspraak niet veranderen – wel de wet erop aan passen. Hierna blijft de uitspraak van de zaak die tot een wetswijziging leidde, gewoon staan. Vanwege rechtszekerheid geld zo’n wetswijziging dus niet met terugwerkende kracht.

 

  • Rechters geven soms wel advies over wetten. Dit alles hoort bij het samenspel van machten. Je kunt dus beter zeggen dat er een bepaald evenwicht bestaat tussen machten, ipv een scheiding.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.