Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Een Hollands drama door Arthur van Schendel

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
Boekcover Een Hollands drama
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 2372 woorden
  • 13 april 2001
  • 134 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
134 keer beoordeeld

Boekcover Een Hollands drama
Shadow
Een Hollands drama door Arthur van Schendel
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Titelbeschrijving Arthur van Schendel
Een Hollands drama
1935
Het boek heeft 15 hoofdstukken, aangeduid met Arabische cijfers Titelverklaring De titel Een Hollands drama heeft veel betrekking op de thematiek. Drama slaat hier op tragedie, omdat het boek kenmerken vertoont van een klassieke tragedie. Deze kenmerken zijn bijvoorbeeld de noodlotsgedachte, die een belangrijke rol speelt in het verhaal, de ondergang van Gerbrand Werendonk als een klassieke held, en ook zijn ‘hybris’, en de centrale plaats van het verhaal, het huis van de familie Werendonk, lijkt op de Aristotelische eenheid van plaats. Het woord Hollands in de titel verwijst naar het calvinisme, het geeft aan dat de setting van het verhaal typisch gereformeerd-protestants, en ook erg Nederlands is, in tegenstelling tot de klassieke tragedie. Samenvatting 1

Gerbrand Werendonk vindt bij de boekhouding een oud kasboekje van zijn vader. Bij Gerbrands geboortedag staat de aantekening: ‘Een kind als het geboren wordt is zo wit als sneeuw, maar wie wel toeziet bemerkt op de sneeuw een rode vlek, dat is de zonde.’ Hij denkt vrouwenstemmen te horen achter het huis. Diderik en Frans Werendonk komen thuis. Frans meldt de geboorte van hun neefje Floris Berkenrode. Dienstbode Stien heeft de stemmen ook gehoord. Werkster Jansje vindt het een slecht voorteken voor Floris. Gerbrand verwacht getuige te zullen zijn bij geboorteaangifte. Zijn zwager kan hem niet ontvangen. Bij tweede bezoek blijkt de aangifte al gedaan te zijn, Gerbrand keurt dat af. 2
Berkenrode misdraagt zich regelmatig. Gerbrand weigert hem voor de zoveelste keer geld te lenen, B vlucht en pleegt zelfmoord in Spa, de drie broers regelen daar de zaken. Thuis: beraad 3 broers + getrouwde zuster Petronella: de familie zal de schulden van Berkenrode afbetalen ten behoeve van Floris’ eer en opvoeding. 3
De familie werkt hard in de winkel, de klandizie groeit uit solidariteit. Diderik verzet zich en gaat trouwen. Floris is onrustig, Frans kalmeert hem mbv de Damiaatjes (klokken). Floris groeit op als ongehoorzaam kind, Frans is zacht voor hem, Gerbrand is streng, en roept in Floris verzet en vroeg besef van het kwaad op. 4
Floris is baldadig en agressief, steelt en liegt. Frans is te toegeeflijk en Gerbrand te streng. Agnete is ziek en tobt met een geloofskwestie: wat is de zonde? Gerbrand denkt aan zijn zwager en realiseert zich dat hij niet alleen moet straffen, maar moet opvoeden. Het gaat niet goed met Floris op de ‘jongeherenschool’. Hij is in zichzelf gekeerd, krijgt weinig aandacht omdat zijn moeder achteruitgaat. Ze sterft uiteindelijk. 5
Floris ziet Agnetes dood als straf voor zijn gedrag. Alle huizen in de straat zien zijn zonde, maar hij kent het kwaad in die huizen, via Jansje en Stien. Jansje zegt dat het kwaad iemands eigen verkiezing is, Stien niet. Floris gelooft Jansje, voelt zich heel eenzaam en doet zijn best niet meer op school etc. Floris praat met Gerbrand na een poging om geld te stelen, hij is streng maar vriendelijk en begripvol. Na een tijd steelt hij van Stien en zij wil hem troosten en helpen. 6
Gedurende een jaar gaat het goed, maar Floris voelt zich schuldig en verantwoordelijk. Stien geeft hem geld voor vakantie, daarna wil hij stelen, maar raakt in paniek en vlucht naar zijn oom Kasper, is niet welkom en biecht het later op aan Jansje. 7
Floris studeert in Amsterdam, het huis raakt in verval en uit zuinigheidsoverwegingen moet Floris weer thuis komen wonen. Hij gaat veel weg en gedraagt zich slecht. Gerbrand wil de politie waarschuwen na Floris’ verdwijning en diefstal van zestig gulden, Stien ‘bekent’, het wordt een schandaal. Floris geeft toe, en wil Gerbrand aanvallen. Jansje zegt dat Floris zielig is. 8
Floris komt weer thuis en is inschikkelijk. Dominee Tuynders helpt hem, maar hij denkt dat hij het kwaad nooit blijvend kan overwinnen, ook al wil hij dat wel. Hij gaat werken bij notaris Wessels, bij een relatie van de notaris ontmoet hij de dienstbode Wijntje. Door liefdevol begrip van haar lijkt de kans op verlossing nu echt aanwezig. 9
Floris heeft last van herinneringen en bange nachten in huis. Wijntje laat zich bepraten door Diderik en Gerbrand om Floris niet meer te zien (ze zou een slechte invloed op hem hebben). 10
Het gaat slecht met Floris. De zoldervloer boven zijn kamer stort in, hij raakt licht gewond. Gerbrand is verzwakt en ziet in dat het fout moet gaan. Floris belandt in de gevangenis wegens diefstal bij de notaris. Hij loopt weg van zijn familie vawege het huis en de buurt, en wil Wijntje niet zien. 11

Gerbrand probeert Floris te zoeken. De sfeer is vreugdeloos. Buurman Wouters wil helpen, maar dat lukt niet. Gerbrand ziet Frans in een kroegje in Amsterdam geld geven, zogenaamd voor Floris, bedrog volgens Wouters. Gerbrand zoekt Floris in de omgeving, zonder resultaat, en stort uiteindelijk in, ligt dagenlang te ijlen over zonde. 12
Na een jaar komt Wijntje met brieven van Floris. Gerbrand vindt hem en neemt hem mee. Iedereen probeert het vrolijk en helder voor hem te maken. Hij gaat in de winkel werken. Er is een contact meer met Diderik na zijn weigering om nog langer bij te dragen aan de aflossing van de schuld. Floris voelt zich heel schuldig dat hij die schuld is. 13
Het contact met Wijntje wordt hersteld, zij vertelt Gerbrand dat Floris afleiding nodig heeft. Floris gaat met Gerbrand en later met Wijntje naar de wereldtentoonstelling, steelt weer geld en wil stiekem emigreren. Hij vraagt Wijntje naar de waarde van de armband van haar mevrouw. Zij begint te huilen en Floris vlucht. 14
Gerbrand valt door kramp van de trap en breekt zijn pols. Floris heeft ‘kramp in zijn binnenste’. Hij gedraagt zich vaag maar gelovig. Floris wil met gestolen geld emigreren, maar het is te weinig. Hij is zo vereenzaamd dat hij in de buurt van het huis rondzwerft. Gerbrand wil hem redden en zoekt hem weer. 15
Floris komt ‘s avonds het huis binnen, maar kan niet blijven voor hij weet wat de zondigheid is en of hij ervan verlost kan worden. Jansje wil hem weren, Gerbrand zegt dat hij vroeger de zelfde strijd heeft gestreden, en die is nog niet ten einde. Opnieuw worden de onheilspellende vrouwenstemmen op de binnenplaats gehoord. Floris kan niet buiten blijven in de winter, maar het huis is te oud voor hem. Hij wil nergens ander woonruimte zoeken: ‘Dat geeft toch niet voor mij’. Gerbrand is alleen thuis, ziet Floris lopen, plotseling staat de bovenverdieping in brand. Buiten is door de bovenramen de worsteling tussen Gerbrand en Floris te zien, beiden komen om in het vuur. Thema De ondergang van mensen aan de idee-fixe van zonde(Floris) en schuld(Gerbrand). Motieven Het calvinisme, de predestinatiegedachte. Floris denkt dat de zonde niet te overwinnen is. Gerbrands lichtzinnige vader werd door zondebesef gekweld, Floris’ vader gedroeg zich slecht. Floris is dus van 2 kanten erfelijk belast, al ziet hij alleen die van zijn vader. Gerbrand heeft een meer redelijke opvatting van de zonde, maar wordt uiteindelijk aan het wankelen gebracht door het besef van zijn falen tegenover zijn neef, toch blijft hij op God vertrouwen. Gerbrand ziet Floris’ spijt als een teken dat hij de wil heeft zich te beteren, maar zijn besef wordt fatalistisch, en hij wil alleen, zonder hulp, tegen zichzelf strijden. Hij praat met Jansje, die zegt dat God hem zal steunen, evenals later dominee Tuynders, maar hij kan het niet geloven, zijn wil is niet sterk genoeg. Hij twijfelt aan zijn uitverkoren-zijn, dwz dat hij nooit de hemel zal kunnen bereiken. Agnete is bang omdat ze haar man in haar zoon terugziet, en bang is dat zij verworpenen zijn, ze tobt met de vraag waarom. De opmerking van Floris: wat de zonde is (erfzonde) en of ik er van verlost kan worden (predestinatie) geeft precies de twee hoofdzaken van zijn innerlijke strijd aan. Het huis. In het begin wordt een verband gelegd tussen de beklemmende werking van het huis en de zonde van de vele generaties bewoners(dit is wel gedeeltelijk subjectief); Gerbrand ondergaat invloed. Jansje merkt de relatie tussen huizen en de zwakheden van hun bewoners op. Floris ervaart objectief waarneembare verschijnselen als bedreigend. Concretisering: instorting van het plafond. Begin en einde: zelfde onheilspellende voortekenen in overeenkomstige situatie: Gerbrand zit in de woonkamer met zijn kasboekjes. Beide keren is er duidelijk verband met Floris. Die voelt als kind al dreiging in het huis, vlucht naar Kasper, die hem wegstuurt omdat hij uit dat huis komt. Als hij in Amsterdam woont moet hij door invloed van het huis terugkeren. Drie voor hem vervlochten elementen: zondebesef, reële angst voor instorting van het huis, irreële angst voor dreiging vanuit het huis. Na Floris’ terugkeer probeert iedereen het huis vrolijker te laten lijken. Frans zoekt zijn bevrijding in de buitenlucht, zoals hij ook door zijn vrijere opvattingen niet benauwd wordt in het geloof. Gerbrand kan dat moeilijker omdat hij een zeer groot zondebesef heeft. Floris wil vluchten maar wordt ondanks zijn haat en angst naar het huis teruggedreven. Hij beseft dat het zijn einde zal worden, dat gebeurt uiteindelijk ook. Het noodlot. Het noodlot in Van Schendels werk slaat toe als plotselinge fatale ingeving die de personen van hun gekozen richting laat afwijken en daardoor de ondergang bewerkt. Je kunt de noodlottige afloop van de op zich misschien goede opwelling zien als straf voor de ontrouw aan de roeping. Citaat Van Schendel: ‘Gij zijt gedwongen te kiezen tussen de onderwerping aan het noodlot en het geloof aan de goedertierenheid Gods.’ De keuze is dus tussen het misschien dubieuze, maar aantrekkelijke vertrouwen in God, en het onmogelijk verkiesbare, nl. de onderwerping aan het noodlot. Floris kan niet geloven. Frans en later Agnete zien het als hoopvolle verwachting waarin geluk en rust gevonden wordt. Gerbrand gaat ten onder als klassieke held: het huis kun je zien als eenheid van plaats, het koor ontbreekt zelfs niet: dat zijn de ‘aanwezige’ buren. Gerbrand wordt niet direct te gronde gericht door zijn beperktheid, maar door zijn hoogmoedige houding daartegenover: hybris. Dit is te zien in het aflossen van de schuld van zijn zwager, omdat hij vindt dat hij tegenover hem te kort geschoten is, dat wil hij ook aan diens zoon goedmaken. Die boetedoening is onevenredig groot in vergelijking met zijn schuld. Hij faalt in de opvoeding van Floris, maar blijft zijn taak toch trouw. Helden gaan in de klassieke verhalen niet ten onder omdat ze beneden de maat zijn, maar omdat ze boven het gemiddelde uitsteken. Leidmotieven De erfzonde. Tekst in het kasboekje, waar Gerbrand vaak aan terugdenkt, het wordt ook in verband gebracht met het bloedbevlekte nachthemd van Berkenrode in Spa. De onheilspellende geluiden op de binnenplaats. Het lezen van de bijbeltekst: het zevende stuk van Paulus’ brief aan de Romeinen. Agnete leest het, FB met dominee T en FB op zijn kamer.
Personages Floris en Gerbrand. Gerbrand weet dat hij tegenover Floris te kort schiet, maar kan het niet helpen dat hij hem neerdrukt met zijn rechtschapenheid. Floris ziet hem als iemand die wel vergeeft maar niet zal vergeten. Hij is te star, maar vooral als Floris erachter komt wat hij voor hem gedaan heeft, voelt hij nog meer eerbied voor hem. Toch blijft Gerbrand trouw aan Floris tot aan het einde. Het is opvallend dat juist alleen de mensen die in het huis wonen, trouw blijven aan Floris. Gerbrand, Frans en Stien wel, maar Diderik, Jansje, en zelfs Wijntje niet. Floris. Hij lijdt onder zijn aangeboren neiging tot liegen en stelen, maar het lukt hem slecht die te overwinnen. Hij streeft naar een te rechtlijnig en overdreven soort eerlijkheid, die meer lijkt op erkenning van een norm die hij gevoelsmatig niet begrijpt. Hij heeft genoeg zelfkennis, maar dat helpt hem te weinig. Anderen kunnen hem ook niet helpen, hij keert zich weer van hen af. Uiteindelijk blijven alleen degenen hem trouw, die in het huis wonen. Berkenrode pleegt zelfmoord omdat hij de gevolgen van zijn daden niet aankan, Floris eerder zoals zijn grootvader, uit ondraaglijk geworden zondebesef. Tegenover Floris. Zoontjes van oom Diderik: braafheid in eigen persoon. Zijn ‘vrienden’ Kolk en Blusser: vooral Blusser heeft een slecht invloed op hem. Wijntje staat voor het goede en het zuivere, ze wordt meerdere malen met ‘helder’ aangeduid. Ze is toegewijd, maar haar lot en het zijne zijn niet onlosmakelijk verbonden. Gerbrand. Veel bekrompenheid in zijn opvattingen, maar toch groots door onwankelbaarheid. Hij maakt bijzonder vaak beoordelingsfouten, vooral in het geval van Floris. Langzamerhand gaat hij steeds meer op zijn vader lijken. Tegenover Gerbrand. Familie: 1e huwelijk vader: Gerbrand, Kasper, Petronella. Kasper heeft een café in Hoorn, zijn vlucht uit de beklemming van de grutterij (en het geloof?) werd hem kwalijk genomen. 2e huwelijk vader: Diderik, Frans, Agnete. Gerbrand beschouwt zich als hoeder van het gezin. Buren zijn nauw betrokken bij de gebeurtenissen, Gerbrand vindt dit vanzelfsprekend. Het oordeel over hem is meestal positief, hoewel hij misschien soms als hoovaardig wordt gezien. Frans. De meest menselijke van de broers, maar te zwak en Floris gaat misbruik van hem maken. Jansje. Zelfstandig, eigen mening omdat ze op zichzelf woont. Ze slaat de strijd van de familie gade, toegewijd aan hen maar vrij van hun benauwendste dogma’s. Als het met Gerbrand bergafwaarts gaat, en Floris hem uitput, wil ze dat Gerbrand de handen van hem aftrekt. Tijd Ongeveer tussen 1872 en 1895, laatste kwart 19e eeuw. Chronologische opbouw, met kleine herinneringen in 2, vanaf 7 continu verteld, daarvoor veel tijdverdichting en weglatingen. 9: flashback in Floris’ herinnering. De leidmotieven zijn in zekere zin terugverwijzingen. Veel toekomstverwijzingen. Ruimte. Stad Haarlem, exact beschreven, straat en huis van de familie Werendonk. Geen beschrijving binnenkant van het huis, omdat hier de innerlijke ruimte heerst. Bevrijding vindt Floris in de Haarlemmer Hout, waarbij Wijntje werkt. Parallellie van Floris’ stemming en de wisseling van seizoenen. Sombere winter, bevrijding bij de lente (hij werkt bij de notaris), zomer samen met Wijntje. In de herfst gaat het weer slechter. Hierna verdwijnt deze samenhang. Perspectief Meervoudig personaal en auctoriaal. Impliciet taalgebruik laat zien hoe het personale perspectief ligt, namelijk dat je met de persoon ‘meekijkt’. Stijl Verouderde woorden en zinnen (het speelt in het laatste kwart van de 19e eeuw). Soms half-directe, half-indirecte rede, over het algemeen directe verteltrant. Veel ingehouden emotie. De ontmoeting in de Haarlemmer Hout, is de climax van de innerlijke handeling, vervolgens moet het verhaal uitkomen in de climax van de uiterlijke handeling en daarmee het einde van het verhaal.

REACTIES

J.

J.

Heb je toevallig ook wat info over de relatie met politieke, sociale, economische en culturele achtergronden. dat is namelijk heel belangrijk. Mazzl

22 jaar geleden

M.

M.

hoe weet je dat het boek zich tussen 1872 en 1895 afspeelt? ik kon dit zelf namelijk nergens in het boek vinden, kan zijn dat ik er overheen gekeken heb.

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Een Hollands drama door Arthur van Schendel"