Het boek gaat over de achttienjarige Ben van Deventer, die na een periode van drugsgebruik in een psychose geraakt is en opgenomen in een jeugdkliniek. Hij vertelt over zijn kinderjaren en zijn jeugd, en hoe hij in een psychose is geraakt. Hij heeft een vriend, Tom, waarmee hij alles deelt en doet. Tom is net iets brutaler dan hem, en ze gaan samen roken en blowen. Ook gebruiken ze drugs. De vader en moeder van Ben scheiden na een tijdje, en daardoor haalt hij slechte cijfers en moet hij naar een andere school. Ook heeft hij een goede band met zijn grootvader, die hem leert schaken. Tom en Ben hebben een boomhut in het weiland, en op een dag zitten ze in de boomhut en die staat in brand. Tom vlucht, maar Ben kan niet meer vluchten en hij raakt daardoor in een psychose. Dit komt ook door het zware drugsgebruik. Hij zegt zelf dat hij niet in een psychose is, maar de mensen in het ziekenhuis wel. Later wordt hij naar een jeugdkliniek gestuurd met andere mensen van zijn eigen leeftijd. Zijn moeder komt hem wel eens opzoeken, en ze vertelt dat Tom is overleden. Na een tijdje komt Ben erachter dat ook zijn vader is overleden. Hij zit helemaal in de put, en Rudi, zijn muziekleraar, laat hem zien dat de overleden personen niet weg zijn, als je maar aan ze denkt.