Keizer Augustus
Augustus werd geboren te Rome als Gaius Octavius op 23 september 63 v.C. Hij was de zoon van Gaius Octavius, afkomstig uit een welstellende ridderfamilie uit Velitrae (Velletri, ten zuidoosten van Rome), en van Atia de Oudere, een nicht van Gaius Julius Caesar, wiens kleinneef hij op die manier was. Door de dood van zijn vader (59 v.C.) hield Caesar zich reeds heel vroeg bezig met zijn opvoeding.
Onmiddellijk na de moord op Caesar (15 maart 44 v.C.) keerde hij vanuit de Illyrische stad Apollonia (in het huidige Albanië), waar hij verbleef in het kader van zijn studies, terug naar Rome om zijn rechten als diens erfgenaam te doen gelden. Caesar bleek namelijk in zijn testament Octavius als zoon te hebben geadopteerd en hem als zijn erfgenaam te hebben aangesteld. De wettelijke bekrachtiging van dat testament gaf hem voortaan de naam Gaius Julius Caesar Octavianus.
Nadat hij nog dezelfde maand in Brundisium (Brindisi) was geland, spoedde hij zich met een paar legioenen naar Rome, waar hij het echter moest opnemen tegen Marcus Antonius (geboren 83 v.C.), op dat moment Caesars collega in het consulaat en leider van diens partij. Die wist door zijn welsprekendheid het volk op zijn hand te krijgen. Octavianus liet zich daardoor echter niet afschrikken, maar voerde volhardend het testament van zijn oudoom uit en won zowel de steun van Caesars veteranen als van gematigde republikeinen die tegen Caesar waren geweest.
Toen Antonius zich het jaar daarop (43 v.C.) naar het noorden begaf om er een Gallisch commando waar te nemen, maakte de redenaar en overtuigde republikein Marcus Tullius Cicero – zowel uit sympathie voor Octavianus als uit koele berekening – van de gelegenheid gebruik om tegen Antonius een aanval te lanceren (de 14 zgn. Philippicae) en de senaat ertoe te overhalen een leger op hem af te sturen onder leiding van de twee consuls (Aulus Hirtius en Gaius Vibius Pansa) en van Octavianus. Dat leger kon Antonius' troepen verslaan bij Mutina (Modena), maar de beide consuls sneuvelden (april 43 v.C.).
Dat was voor Octavianus het ideale moment om de leiding van het leger over te nemen en, terug in Rome, het consulaat op te eisen (augustus 43 v.C.). De senaat verklaarde Antonius tot vijand van de staat, maar zou de eisen van Octavianus pas hebben ingewilligd na daarvan met geweld te zijn overtuigd. Intussen sloten andere leidende figuren uit de aanhang van Caesar, zoals Marcus Aemilius Lepidus, zich bij Antonius aan.
Later in dat jaar besloten de leiders van de twee partijen (Octavianus en Antonius) hun onderlinge ruzies bij te leggen en met vereende krachten de strijd aan te binden tegen de moordenaars van Caesar. Daarom sloten zij, samen met Lepidus, het tweede driemanschap of triumviraat (november 43 v.C.) voor een periode van 5 jaar. Na zich, door het opnieuw invoeren van proscripties, van hun politieke tegenstanders (zowat 300 senatoren en 2 000 ridders) te hebben ontdaan, trokken Octavianus en Antonius in 42 v.C. naar Griekenland om er Marcus Junius Brutus en Gaius Cassius Longinus, de samenzweerders tegen Caesar, te gaan bestrijden. In twee veldslagen (23 oktober en 16 november) bij de Macedonische stad Philippi werd het oppositieleger van Brutus en Cassius verslagen, waarop beide leiders zelfmoord pleegden.
Na die overwinning werd het Romeinse Rijk verdeeld onder de triumviri: Octavianus kreeg Italië en het merendeel van de westelijke provincies, Antonius kreeg het bevel over de oorlog tegen de Parthen in het Oosten, terwijl Lepidus genoegen moest nemen met Afrika. Toch bleek het driemanschap geen voldoende voorwaarde om de rivaliteit tussen Antonius en Octavianus in te tomen. Toen deze laatste probeerde om de 100 000 veteranen van Philippi op onteigende landerijen in Noord-Italië te vestigen, stootte hij op het gewapende verzet van Lucius Antonius, de broer van Marcus, die het opnam voor de gegriefde ltaliërs. Na enkele maanden verbeten strijd werd Lucius Antonius in Perusia (Perugia) omsingeld en verslagen, waarna de stad werd uitgemoord (Antonius zelf werd bij die slachtpartij gespaard). Ondanks het feit dat de gemoederen daardoor opnieuw waren verhit, kwam het niet tot een treffen tussen Octavianus en Antonius (hun soldaten weigerden te vechten), maar zij verzoenden zich en sloten, mede door de diplomatieke tussenkomst van Gaius Cilnius Maecenas en Gaius Asinius Pollio, de zgn. vrede van Brundisium (oktober 40 v.C.).
Octavianus kreeg vervolgens af te rekenen met een andere tegenstander: Sextus Pompeius Magnus, de zoon van de beroemde Pompeius, tegen wie Caesar het had opgenomen. Toen hij werd getroffen door de proscripties van de triumviri, maakte hij zich meester van het westelijke en centrale gedeelte van de Middellandse Zee en bedreigde op die manier de Romeinse graantoevoer. Bij de vrede van Misenum (39 v.C.) werd zijn macht erkend en kreeg hij een proconsulaat over Corsica, Sardinië, Sicilië en Griekenland. Toch kwam het later tot een treffen, waarbij Sextus in de zeeslag bij het Siciliaanse Naulochus (september 36 v.C.) door Marcus Vipsanius Agrippa werd verslagen. Intussen was Lepidus, die door zijn heerschappij over Afrika en Numidië eigenlijk al niet veel te vertellen had, door Octavianus gedwongen zich uit het politieke leven terug te trekken (36 v.C.).
In het Oosten raakte Antonius intussen steeds meer verstrikt in de liefdesnetten van de Egyptische koningin Cleopatra, met wie hij een voor het Romeinse volk nadelige politiek voerde. Octavianus maakte van dat gegeven handig gebruik om Antonius tot staatsvijand te laten uitroepen en de senaat, het volk en de provincies een speciale eed van trouw aan zijn persoon te laten afleggen (32 v.C.). De veldtocht die tegen Antonius en Cleopatra werd georganiseerd, eindigde in de totale Romeinse overwinning in de zeeslag bij het Griekse Actium (2 september 31 v.C.). Antonius en Cleopatra vluchtten daarop naar Alexandrië, waar zij zelfmoord pleegden (30 v.C.).
Door de overwinning in de slag bij Actium was de laatste tegenstander van Octavianus uitgeschakeld en was hij nu in feite alleenheerser over het immense Romeinse Rijk. Net als zijn oudoom Caesar wilde hij de absolute macht uitoefenen, maar hij had geleerd uit diens fouten. Hij wist dat men te Rome slechts heer en meester kon zijn wanneer men de uiterlijke vormen van de republiek en de republikeinse wettelijkheid handhaafde.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden