De baby
Motoriek:
Dit is het vermogen van de baby om zijn armen, benen en lijfje te bewegen op een doelbewuste manier.
Bij elke baby ontwikkelt de motoriek zich in een ander tempo, maar over het algemeen volgt het vermogen van een baby om controle te krijgen over zijn bewegingen in de eerste 15 maanden twee duidelijke richtingen:
Vanaf het hoofd naar beneden.
Eerst krijgt hij controle over het bovenste deel van zijn lichaam en daarna pas over het onderste deel. Zo leert hij bijvoorbeeld eerst om zijn hoofdje zelf omhoog te houden, terwijl zijn ruggengraat pas later sterk genoeg is om zelf te gaan zitten; ook zit hij al lang los voordat hij los kan lopen.
Vanaf de borst naar buiten.
Een baby krijgt eerst controle over het midden van zijn lichaam en daarna pas over de verst gelegen delen ( zijn handen en voeten). Eerst kan hij bijvoorbeeld zijn bovenlichaam opheffen en pas later is hij in staat om nauwkeurig naar iets te reiken met zijn handen; hij kan iets oppakken met zijn vingers voordat hij een bal kan wegschoppen met zijn tenen.
Oog- handcoördinatie:
De controle over zijn handen en vingers- het aandachtig bestuderen van de bewegingen- stelt de baby in staat om te verkennen, te ontdekken en van alles te leren over de wereld om hem heen. Met behulp van zijn oog- handcoördinatie ( waar vele aspecten aan te pas komen, zoals scherpstellen, kijken, reiken, aanraken, pakken, optillen en gooien) probeert hij bijvoorbeeld de rammelaar naar zijn gezicht toe te trekken zodat hij hem goed kan bekijken, hij schudt ermee en stopt hem zelfs in zijn mond!
Een baby bij wie de oog- handcoördinatie zich vroeg ontwikkelt, leert sneller.
De eerste paar weken na de geboorte lijkt de baby vrijwel geen controle te hebben over de bewegingen van zijn handjes.
Het gezichtsvermogen en de tastzin van een jonge baby worden geregeerd door een aantal aangeboren reflexen. Dit zijn lichamelijke reacties waarover hij geen controle heeft en die automatisch plaatsvinden zonder dat de baby er bij stilstaat.
Het is instinctief gedrag. Veel reflexen hebben te maken met overleven. ( zoals de zuigreflex waardoor de baby gaat zuigen zodra hij de tepel in zijn mondje voelt.)
Bij de oog- handcoördinatie in het eerste jaar draait alles omverkennen. Oog- handcoördinatie geeft hem de mogelijkheid tot interactie (wisselwerking) met zijn omgeving.
Taalontwikkeling:
Baby’s hebben volgens de meeste psychologen een ingeboren vermogen om taal te leren, dat ze voorgeprogrammeerd zijn om bepaalde klankcombinaties op te pikken uit de vele omgevingsgeluiden die ze horen.
Ook andere factoren spelen een belangrijke rol bij de taalontwikkeling van een baby. Zo heeft de taal die de baby dagelijks hoort een rechtstreeks effect; dit is de reden waarom een baby van Nederlands sprekende ouders Nederlands leert en geen Engels.
Ook wordt het tempo en de omvang van de taalontwikkeling bij baby’s ook bepaald door de taalstimulering van de ouders. Vrijwel alle baby’s bouwen hun taalvaardigheid op dezelfde manier op.
Een baby doorloopt een aantal taalkundige fasen:
De non- verbale fase.
In de eerste zes weken kan de baby nog geen herkenbare klanken vormen. Zijn enige manier om te communiceren is via huilen en andere lichaamstaal, zoals arm- en beenbewegingen, gezichtsuitdrukkingen en oogcontact.
Kraaien.
Dit is een betekenisloze, steeds herhaalde klinkerklank die de baby maakt als hij rustig en tevreden is. Kraaien begint rond de tweede maand en houdt een paar maanden later op; er zit geen vaste lijn in.
Brabbelen ( willekeurig).
Met een maand of vijf kan de baby meer klanken produceren. Met willekeurig brabbelen worden alle karakteristieke klanken bedoeld die de baby maakt als hij aandacht heeft.
Brabbelen (gecontroleerd).
De daaropvolgende maanden brabbelt hij op een meer gecontroleerde manier. Soms gebruikt hij regelmatig dezelfde klankenreeks. (zoals papapa)
De vroege spraak.
Tegen het einde van het eerste jaar maakt de baby klanken alsof hij aan het praten is- hij kijkt naar je, heeft een ernstige uitdrukking op zijn gezicht en varieert met zijn intonatie- maar hij gebruikt nog geen herkenbare woordjes.
Het eerste woordje.
Rond zijn twaalfde maand zegt hij zijn eerste woordje. Gedurende de daaropvolgende paar maanden neemt zijn woordenschat met een woord of tien toe, tot hij rond achttien maanden zo’n vijftig woorden kent.
Sociale en emotionele ontwikkeling:
Niemand weet precies waar emotionele eigenschappen vandaan komen.
Het is vrijwel zeker dat zijn persoonlijkheid en omgang met anderen een combinatie zijn van de eigenschappen waarmee hij geboren is en de manier waarop zijn ouders/ verzorgers hem grootbrengen.
Wat echter de grootste invloed heeft op de sociale en emotionele ontwikkeling van de baby in de beginfase van zijn leven is de emotionele band die hij krijgt met de ouders. Deze speciale band tussen de ouder en de baby is heel sterk bepalend voor zijn persoonlijkheid, zijn emotionele stabiliteit en zijn vriendelijkheid.
Gelukkig heeft de baby een ingeboren vermogen om een hechte band met de ouder te vormen.
Hechting
Hechting is een vertrouwensrelatie of een vertrouwensband die ontstaat bij een goede wisselwerking tussen ouder en kind.
Gevolg: Kind voelt geborgenheid en genegenheid.
Om te kunnen overleven moet iedere baby zich kunnen hechten aan een ouder.
Hoe hecht een kind zich aan de ouder?
Baby’s trekken de aandacht van hun ouders door te huilen, te glimlachen, te brabbelen en hardop te lachen. En hoe meer aandacht ze krijgen, hoe meer ze willen en hoe meer ze hun best doen om die te krijgen.
Als de baby vier maanden oud is, gedraagt hij zich even vriendelijk tegenover andere mensen als daarvoor, maar op zijn moeder reageert hij heftiger.
Meer dan bij andere mensen glimlacht en kraait hij als hij haar ziet en volgt haar met zijn ogen. Maar hoewel de baby zijn moeder misschien herkent, is er nog geen band ontstaan die ervoor zorgt dat hij juist bij haar in de buurt wil blijven. ( De betekenis van hechting.)
Gedrag waaruit blijkt dat de baby aan zijn moeder gehecht is, is als de baby begint te huilen als zijn moeder de kamer uitgaat, of haar probeert te volgen. Ook kan niet iedereen de baby meer troosten. Met zes maanden heeft ongeveer tweederde van de baby’s een hechte band opgebouwd met zijn moeder. Met negen maanden heeft driekwart van de baby’s zich gehecht. Deze eerste hechting richt zich gewoonlijk op de moeder en slechts zelden op een andere vertrouwde figuur.
De eerste maanden nadat kinderen voor het eerst blijk geven van een emotionele band met de moeder, gaat een kwart zich hechten aan andere gezinsleden en met anderhalf jaar hebben verreweg de meeste kinderen zich gehecht aan tenminste één andere persoon ( meestal de vader) en vaak ook nog aan andere kinderen.
Bij sommige kinderen verloopt deze ontwikkeling zo snel dat zij zich aan meerder mensen tegelijkertijd hechten. Met een jaar hebben de meeste kinderen geen voorkeur meer voor een van de beide ouders en slechts enkele kinderen blijven uitsluitend op hun moeder gericht.
Mary Ainsworth heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen de wijze waarop het kind reageert op scheiding van en hereniging met de moeder en het gedrag van de moeder en het kind in de thuisomgeving.
Deze reacties konden in vier categorieën worden verdeeld:
Angstige vermijdende kinderen ( onveilig gehecht).
Deze kinderen vertonen tijdens de hele procedure veel speelgedrag en zoeken geen interactie met de ouder of de onbekende persoon. Ze raken niet van streek als ze met de onbekende alleen gelaten worden. Als ze weer met hun ouder worden herenigd, verzetten ze zich vaak tegen lichamelijk contact en interactie met haar.
Angstige/ weerspannige of ambivalente kinderen ( onveilig gehecht).
Deze kinderen vertonen tijdens de hele procedure weinig speelgedrag. Ze raken erg van streek als ze van de ouder worden gescheiden. Ook moeten ze vaak huilen als ze met de onbekende alleen gelaten worden, ze zijn ambivalent: het ene moment zoeken ze contact, het volgende moment wijzen ze contact en interactie af.
Dit wordt vooral duidelijk als de ouder terugkomt: Als ze met de ouder worden herenigd, blijven deze kinderen uit hun doen, omdat de ouder er niet in slaagt het kind te troosten.
Onafhankelijke kinderen ( veilig gehecht).
Deze kinderen vertonen veel initiatief tot interactie met de ouder en in mindere mate met de onbekende. Zij zoeken niet speciaal lichamelijk contact met hun ouder en raken zelden van streek als ze van hun ouder worden gescheiden.
Als ze met hun ouder worden herenigd, begroeten ze deze met een glimlach of door hun armen uit te steken.
Afhankelijk kinderen ( veilig gehecht).
Deze kinderen zoeken actief lichamelijk contact en interactie met de ouder. Ze raken meestal van streek en moeten vaak huilen als ze met de onbekende alleen worden gelaten.
Als de ouder terugkomt, strekken ze hun armen naar haar uit en houden lichamelijk contact in stand; soms willen ze de ouder niet meer loslaten. Over het algemeen geven ze de voorkeur aan interactie met de ouder en niet met de onbekende.
In de thuissituatie bleken moeders van veilig gehechte kinderen gevoelig te zijn voor het gedrag van hun kind.
Angstige, vermijdende onveilig gehechte kinderen bleken door hun moeder te worden afgewezen in de interactie.
Bij een veilige hechting is het belangrijk dat het kind door vaste verzorgers opgevoed wordt, zodat het kind zich kan hechten aan de ouders en zich bij hen veilig kan voelen.
Ook is het belangrijk dat de ouders responsief zijn ( inlevend en antwoordend), zonder aandacht en liefde kan het kind zich niet ontwikkelen.
Wat bij een veilige hechting nog meer belangrijk is is dat de opvoeders voorspelbaar reageren zodat het kind weet waar het aan toe is.
Bij onveilige hechting ligt de schuld niet altijd bij de ouders, bij het hechtingsproces moet er namelijk sprake zijn van een interactie ( wisselwerking) tussen het kind en de ouder.
( Dit heet responsiviteit.) Het begrip responsiviteit heeft niet alleen betrekking op de reacties en inbreng van de ouders, maar ook op de reacties en inbreng van het kind.
Bij veilige hechting zal het kind steeds meer zelfstandiger durven zijn en zelfvertrouwen ontwikkelen. Door veilige hechting is het kind in staat contacten te leggen en anderen in vertrouwen te nemen.
Vertrouwen en wantrouwen
Zelfvertrouwen heeft een belangrijk effect op de ontwikkeling van het kind, want het beïnvloedt zijn motivatie, zijn drang om te presteren en zijn relaties met anderen.
Er zijn drie aspecten in het zelfvertrouwen:
Geloof in zichzelf.
Dit is de mate waarin hij gelooft dat hij de uitdagingen waarmee hij geconfronteerd wordt aankan. Een kind dat weinig vertrouwen in zichzelf heeft zal zelfs niet proberen iets nieuws onder de knie te krijgen, omdat hij denkt dat het te moeilijk voor hem is. Hij vermijdt de activiteit liever dan een mislukking te riskeren.
Eigenwaarde.
Dit is de mate waarin je kind zichzelf waardeert.
Een kind met weinig zelfwaardering is totaal niet onder de indruk van zijn eigen prestaties.
Zelfreflectie.
Dit is de mate waarin het kind positieve feedback krijgt van anderen in zijn omgeving.
Een kind met weinig zelfvertrouwen heeft geen plezier in het leven, geeft de voorkeur aan een passieve rol en kan moeilijk liefde geven en ontvangen. Uitdagingen en avonturen zijn eerder een bedreiging dan dat ze hem opwinden dingen te ontdekken en te leren.
Een kind leert ook vertrouwen in anderen te hebben.
Vertrouwen hebben in iemand.
We hebben vertrouwen in de mogelijkheden van de ander. We geloven in het kunnen van de ander.
Iemand in vertrouwen nemen.
We vertellen iets persoonlijks, vertrouwelijks aan de ander en we verwachten dat de ander dit geheim houdt.
Met iemand vertrouwd zijn.
We voelen ons veilig, op ons gemak bij deze persoon.
Relaties met anderen
In een vriendengroep leert een kind hoe het met anderen hoort om te gaan.
In een vriendenkring hoort het kind veel over het leven, maar doet er ook veel mensenkennis en sociale vaardigheden op.
Vertrouwen/ vertrouwensrelatie:
In een vertrouwensrelatie moet er sprake zijn van wederzijdse acceptatie.
De één is vertrouwenspersoon voor de ander.
Er is ook sprake van een persoonlijke relatie en soms ook intimiteit.
- Intieme zone= 0- 30 cm.
- Sociale zone= 30- 120 cm.
- Publieke zone= groter dan 4 meter.
De peuter
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
hoi, jammer dat je er niets over hebt staan over muzikale ontwikkeling
21 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Ik heb 't daarom ook laten vallen. Echter moet ik over twee weken weer wel een kwartier Frans praten en een kwartier over Franse literatuur praten (gelukkig wel in 't NL).
15 jaar geleden
L.
L.
hoi hoi
erg mooi werkstuk, kan er veel van gebruiken, dank je wel!
ik heb nog 1 vraag, heb jij ook een literatuurlijst voor mij???
met vr.gr. lisette meerveld
19 jaar geleden
Antwoorden