Ontwikkelingfasen

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 6576 woorden
  • 28 januari 2002
  • 94 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
94 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
De baby

Motoriek:
Dit is het vermogen van de baby om zijn armen, benen en lijfje te bewegen op een doelbewuste manier.
Bij elke baby ontwikkelt de motoriek zich in een ander tempo, maar over het algemeen volgt het vermogen van een baby om controle te krijgen over zijn bewegingen in de eerste 15 maanden twee duidelijke richtingen:
 Vanaf het hoofd naar beneden.
Eerst krijgt hij controle over het bovenste deel van zijn lichaam en daarna pas over het onderste deel. Zo leert hij bijvoorbeeld eerst om zijn hoofdje zelf omhoog te houden, terwijl zijn ruggengraat pas later sterk genoeg is om zelf te gaan zitten; ook zit hij al lang los voordat hij los kan lopen.
 Vanaf de borst naar buiten.
Een baby krijgt eerst controle over het midden van zijn lichaam en daarna pas over de verst gelegen delen ( zijn handen en voeten). Eerst kan hij bijvoorbeeld zijn bovenlichaam opheffen en pas later is hij in staat om nauwkeurig naar iets te reiken met zijn handen; hij kan iets oppakken met zijn vingers voordat hij een bal kan wegschoppen met zijn tenen.

Oog- handcoördinatie:
De controle over zijn handen en vingers- het aandachtig bestuderen van de bewegingen- stelt de baby in staat om te verkennen, te ontdekken en van alles te leren over de wereld om hem heen. Met behulp van zijn oog- handcoördinatie ( waar vele aspecten aan te pas komen, zoals scherpstellen, kijken, reiken, aanraken, pakken, optillen en gooien) probeert hij bijvoorbeeld de rammelaar naar zijn gezicht toe te trekken zodat hij hem goed kan bekijken, hij schudt ermee en stopt hem zelfs in zijn mond!
Een baby bij wie de oog- handcoördinatie zich vroeg ontwikkelt, leert sneller.
De eerste paar weken na de geboorte lijkt de baby vrijwel geen controle te hebben over de bewegingen van zijn handjes.
Het gezichtsvermogen en de tastzin van een jonge baby worden geregeerd door een aantal aangeboren reflexen. Dit zijn lichamelijke reacties waarover hij geen controle heeft en die automatisch plaatsvinden zonder dat de baby er bij stilstaat.
Het is instinctief gedrag. Veel reflexen hebben te maken met overleven. ( zoals de zuigreflex waardoor de baby gaat zuigen zodra hij de tepel in zijn mondje voelt.)
Bij de oog- handcoördinatie in het eerste jaar draait alles omverkennen. Oog- handcoördinatie geeft hem de mogelijkheid tot interactie (wisselwerking) met zijn omgeving.
Taalontwikkeling:
Baby’s hebben volgens de meeste psychologen een ingeboren vermogen om taal te leren, dat ze voorgeprogrammeerd zijn om bepaalde klankcombinaties op te pikken uit de vele omgevingsgeluiden die ze horen.
Ook andere factoren spelen een belangrijke rol bij de taalontwikkeling van een baby. Zo heeft de taal die de baby dagelijks hoort een rechtstreeks effect; dit is de reden waarom een baby van Nederlands sprekende ouders Nederlands leert en geen Engels.
Ook wordt het tempo en de omvang van de taalontwikkeling bij baby’s ook bepaald door de taalstimulering van de ouders. Vrijwel alle baby’s bouwen hun taalvaardigheid op dezelfde manier op.
Een baby doorloopt een aantal taalkundige fasen:
 De non- verbale fase.
In de eerste zes weken kan de baby nog geen herkenbare klanken vormen. Zijn enige manier om te communiceren is via huilen en andere lichaamstaal, zoals arm- en beenbewegingen, gezichtsuitdrukkingen en oogcontact.
 Kraaien.
Dit is een betekenisloze, steeds herhaalde klinkerklank die de baby maakt als hij rustig en tevreden is. Kraaien begint rond de tweede maand en houdt een paar maanden later op; er zit geen vaste lijn in.
 Brabbelen ( willekeurig).
Met een maand of vijf kan de baby meer klanken produceren. Met willekeurig brabbelen worden alle karakteristieke klanken bedoeld die de baby maakt als hij aandacht heeft.
 Brabbelen (gecontroleerd).
De daaropvolgende maanden brabbelt hij op een meer gecontroleerde manier. Soms gebruikt hij regelmatig dezelfde klankenreeks. (zoals papapa)
 De vroege spraak.
Tegen het einde van het eerste jaar maakt de baby klanken alsof hij aan het praten is- hij kijkt naar je, heeft een ernstige uitdrukking op zijn gezicht en varieert met zijn intonatie- maar hij gebruikt nog geen herkenbare woordjes.
 Het eerste woordje.
Rond zijn twaalfde maand zegt hij zijn eerste woordje. Gedurende de daaropvolgende paar maanden neemt zijn woordenschat met een woord of tien toe, tot hij rond achttien maanden zo’n vijftig woorden kent.
Sociale en emotionele ontwikkeling:
Niemand weet precies waar emotionele eigenschappen vandaan komen.
Het is vrijwel zeker dat zijn persoonlijkheid en omgang met anderen een combinatie zijn van de eigenschappen waarmee hij geboren is en de manier waarop zijn ouders/ verzorgers hem grootbrengen.
Wat echter de grootste invloed heeft op de sociale en emotionele ontwikkeling van de baby in de beginfase van zijn leven is de emotionele band die hij krijgt met de ouders. Deze speciale band tussen de ouder en de baby is heel sterk bepalend voor zijn persoonlijkheid, zijn emotionele stabiliteit en zijn vriendelijkheid.
Gelukkig heeft de baby een ingeboren vermogen om een hechte band met de ouder te vormen.
Hechting
Hechting is een vertrouwensrelatie of een vertrouwensband die ontstaat bij een goede wisselwerking tussen ouder en kind.
Gevolg: Kind voelt geborgenheid en genegenheid.
Om te kunnen overleven moet iedere baby zich kunnen hechten aan een ouder.
Hoe hecht een kind zich aan de ouder?
Baby’s trekken de aandacht van hun ouders door te huilen, te glimlachen, te brabbelen en hardop te lachen. En hoe meer aandacht ze krijgen, hoe meer ze willen en hoe meer ze hun best doen om die te krijgen.
Als de baby vier maanden oud is, gedraagt hij zich even vriendelijk tegenover andere mensen als daarvoor, maar op zijn moeder reageert hij heftiger.
Meer dan bij andere mensen glimlacht en kraait hij als hij haar ziet en volgt haar met zijn ogen. Maar hoewel de baby zijn moeder misschien herkent, is er nog geen band ontstaan die ervoor zorgt dat hij juist bij haar in de buurt wil blijven. ( De betekenis van hechting.)
Gedrag waaruit blijkt dat de baby aan zijn moeder gehecht is, is als de baby begint te huilen als zijn moeder de kamer uitgaat, of haar probeert te volgen. Ook kan niet iedereen de baby meer troosten. Met zes maanden heeft ongeveer tweederde van de baby’s een hechte band opgebouwd met zijn moeder. Met negen maanden heeft driekwart van de baby’s zich gehecht. Deze eerste hechting richt zich gewoonlijk op de moeder en slechts zelden op een andere vertrouwde figuur.
De eerste maanden nadat kinderen voor het eerst blijk geven van een emotionele band met de moeder, gaat een kwart zich hechten aan andere gezinsleden en met anderhalf jaar hebben verreweg de meeste kinderen zich gehecht aan tenminste één andere persoon ( meestal de vader) en vaak ook nog aan andere kinderen.
Bij sommige kinderen verloopt deze ontwikkeling zo snel dat zij zich aan meerder mensen tegelijkertijd hechten. Met een jaar hebben de meeste kinderen geen voorkeur meer voor een van de beide ouders en slechts enkele kinderen blijven uitsluitend op hun moeder gericht.
Mary Ainsworth heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen de wijze waarop het kind reageert op scheiding van en hereniging met de moeder en het gedrag van de moeder en het kind in de thuisomgeving.
Deze reacties konden in vier categorieën worden verdeeld:
 Angstige vermijdende kinderen ( onveilig gehecht).
Deze kinderen vertonen tijdens de hele procedure veel speelgedrag en zoeken geen interactie met de ouder of de onbekende persoon. Ze raken niet van streek als ze met de onbekende alleen gelaten worden. Als ze weer met hun ouder worden herenigd, verzetten ze zich vaak tegen lichamelijk contact en interactie met haar.
 Angstige/ weerspannige of ambivalente kinderen ( onveilig gehecht).
Deze kinderen vertonen tijdens de hele procedure weinig speelgedrag. Ze raken erg van streek als ze van de ouder worden gescheiden. Ook moeten ze vaak huilen als ze met de onbekende alleen gelaten worden, ze zijn ambivalent: het ene moment zoeken ze contact, het volgende moment wijzen ze contact en interactie af.
Dit wordt vooral duidelijk als de ouder terugkomt: Als ze met de ouder worden herenigd, blijven deze kinderen uit hun doen, omdat de ouder er niet in slaagt het kind te troosten.
 Onafhankelijke kinderen ( veilig gehecht).
Deze kinderen vertonen veel initiatief tot interactie met de ouder en in mindere mate met de onbekende. Zij zoeken niet speciaal lichamelijk contact met hun ouder en raken zelden van streek als ze van hun ouder worden gescheiden.
Als ze met hun ouder worden herenigd, begroeten ze deze met een glimlach of door hun armen uit te steken.
 Afhankelijk kinderen ( veilig gehecht).
Deze kinderen zoeken actief lichamelijk contact en interactie met de ouder. Ze raken meestal van streek en moeten vaak huilen als ze met de onbekende alleen worden gelaten.
Als de ouder terugkomt, strekken ze hun armen naar haar uit en houden lichamelijk contact in stand; soms willen ze de ouder niet meer loslaten. Over het algemeen geven ze de voorkeur aan interactie met de ouder en niet met de onbekende.
In de thuissituatie bleken moeders van veilig gehechte kinderen gevoelig te zijn voor het gedrag van hun kind.
Angstige, vermijdende onveilig gehechte kinderen bleken door hun moeder te worden afgewezen in de interactie.
Bij een veilige hechting is het belangrijk dat het kind door vaste verzorgers opgevoed wordt, zodat het kind zich kan hechten aan de ouders en zich bij hen veilig kan voelen.
Ook is het belangrijk dat de ouders responsief zijn ( inlevend en antwoordend), zonder aandacht en liefde kan het kind zich niet ontwikkelen.
Wat bij een veilige hechting nog meer belangrijk is is dat de opvoeders voorspelbaar reageren zodat het kind weet waar het aan toe is.
Bij onveilige hechting ligt de schuld niet altijd bij de ouders, bij het hechtingsproces moet er namelijk sprake zijn van een interactie ( wisselwerking) tussen het kind en de ouder.
( Dit heet responsiviteit.) Het begrip responsiviteit heeft niet alleen betrekking op de reacties en inbreng van de ouders, maar ook op de reacties en inbreng van het kind.
Bij veilige hechting zal het kind steeds meer zelfstandiger durven zijn en zelfvertrouwen ontwikkelen. Door veilige hechting is het kind in staat contacten te leggen en anderen in vertrouwen te nemen.
Vertrouwen en wantrouwen
Zelfvertrouwen heeft een belangrijk effect op de ontwikkeling van het kind, want het beïnvloedt zijn motivatie, zijn drang om te presteren en zijn relaties met anderen.
Er zijn drie aspecten in het zelfvertrouwen:
 Geloof in zichzelf.
Dit is de mate waarin hij gelooft dat hij de uitdagingen waarmee hij geconfronteerd wordt aankan. Een kind dat weinig vertrouwen in zichzelf heeft zal zelfs niet proberen iets nieuws onder de knie te krijgen, omdat hij denkt dat het te moeilijk voor hem is. Hij vermijdt de activiteit liever dan een mislukking te riskeren.
 Eigenwaarde.
Dit is de mate waarin je kind zichzelf waardeert.
Een kind met weinig zelfwaardering is totaal niet onder de indruk van zijn eigen prestaties.
 Zelfreflectie.
Dit is de mate waarin het kind positieve feedback krijgt van anderen in zijn omgeving.
Een kind met weinig zelfvertrouwen heeft geen plezier in het leven, geeft de voorkeur aan een passieve rol en kan moeilijk liefde geven en ontvangen. Uitdagingen en avonturen zijn eerder een bedreiging dan dat ze hem opwinden dingen te ontdekken en te leren.
Een kind leert ook vertrouwen in anderen te hebben.
 Vertrouwen hebben in iemand.
We hebben vertrouwen in de mogelijkheden van de ander. We geloven in het kunnen van de ander.
 Iemand in vertrouwen nemen.
We vertellen iets persoonlijks, vertrouwelijks aan de ander en we verwachten dat de ander dit geheim houdt.
 Met iemand vertrouwd zijn.
We voelen ons veilig, op ons gemak bij deze persoon.
Relaties met anderen
In een vriendengroep leert een kind hoe het met anderen hoort om te gaan.
In een vriendenkring hoort het kind veel over het leven, maar doet er ook veel mensenkennis en sociale vaardigheden op.
Vertrouwen/ vertrouwensrelatie:
In een vertrouwensrelatie moet er sprake zijn van wederzijdse acceptatie.
De één is vertrouwenspersoon voor de ander.
Er is ook sprake van een persoonlijke relatie en soms ook intimiteit.
- Intieme zone= 0- 30 cm.
- Sociale zone= 30- 120 cm.
- Publieke zone= groter dan 4 meter.
De peuter

Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Motoriek:
Een belangrijke factor in de ontwikkeling van het kind zijn de lichamelijke veranderingen:
 Lengte en gewicht.
Rond zijn tweede levensjaar heeft het kind waarschijnlijk de helft van de lichaamslengte die hij als volwassene zal bereiken. Zijn gewicht is tegen die tijd ook toegenomen. Zijn benen zijn langer geworden en zijn spieren sterker en steviger, waardoor hij zich behendiger, sneller en doelgerichter kan bewegen.
 De ogen.
Om motorische vaardigheden als klimmen, rennen, gooien en in evenwicht blijven goed te kunnen uitvoeren moet het kind met zijn ogen voortdurend het gebied dat voor hem ligt afzoeken. Tegen de tijd dat hij zo oud is kan hij dat veel beter en met veel meer gemak.

Peuters kunnen in deze leeftijd al heel doelbewust handelen, maar heeft nog steeds stimulering nodig van de ouder.
Kinderen van deze leeftijd zien geen gevaar en kunnen in moeilijkheden raken.
Daarom is veiligheid heel belangrijk, als de coördinatiespelletjes die hij wil doen ingewikkelder worden, loopt hij ook meer risico.
Oog- handcoördinatie:
De peuter kan de controle over zijn ogen en handen combineren zodat hij zich goed kan concentreren op een klein stukje speelgoed dat zijn aandacht trekt en vervolgens zijn hand uitsteekt om het te pakken. Spelletjes die eerst te moeilijk voor hem waren zoals legpuzzels, vindt hij nu heel interessant.
Bij de geboorte van het kind was de voorkeur voor een bepaalde hand- dat wil zeggen dat hij liever zijn rechter- of zijn linkerhand gebruikt- nog niet zichtbaar, maar tussen de vijftien maanden en drie jaar begint deze voorkeur duidelijk te worden.
Je merkt dat het kind steeds dezelfde hand gebruikt.
De meeste kinderen gebruiken hun rechterhand om een deur open te doen, met een schaar te knippen, te tekenen enzovoorts.
De peuter ontwikkelt in deze fase zijn tekenvaardigheid.
Door middel van tekenen verbetert de peuter zijn oog- handcoördinatie, maar ook door hem verschillende vormen en patronen te laten maken, leert hij deze vormen ook beter herkennen; wat later erg belangrijk is als hij gaat leren lezen.
Tekenen is voor de peuter ook een goede manier om zijn gevoelens te uiten.
Taalontwikkeling:
De belangrijkste taalontwikkeling die je kunt verwachten zijn:
 Woordenschat.
Als hij een maand of vijftien is kan hij waarschijnlijk zo’n zes duidelijke woordjes zeggen. Meestal gaat het om namen van gezinsleden of bekende voorwerpen.
Een kind van drie jaar kan meer dan duizend woorden zeggen.
 Structuur.
De peuter leert woorden te combineren tot korte zinnetjes.
 Grammatica.
Een kind van drie jaar gebruikt verschillende woordsoorten, niet alleen zelfstandige naamwoorden zoals toen hij pas begon te praten, maar ook bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden en voornaamwoorden.
 Uitspraak.
De meeste medeklinkers en klinkers kent de peuter.
Maar soms haalt hij de beginletters wel eens door elkaar. Maar in elk geval praat het kind zo duidelijk dat de meeste andere kinderen en volwassenen hem kunnen verstaan.
In zijn tweede en derde levensjaar gaat het kind steeds beter luisteren naar wat er gezegd wordt.
Dit bevordert zijn taalontwikkeling.
Leren:
De peuter kan zich ervaringen uit het verleden herinneren en nauwkeurig beschrijven.
De taal bevordert de peuter zijn vermogen om te leren. Hij gebruikt taal om vragen te stellen, om te redeneren en om een beter begrip te krijgen van de wereld.
Het kind leert vooral door middel van een verkennend en onderzoekend spel, en door te luisteren, te praten en te discussiëren.
De peuter begrijpt alleen nog niet helemaal wat oorzaak en gevolg is en legt soms verband tussen twee gebeurtenissen die niets met elkaar te maken hebben.
( Voorbeeld: Peuter niest en de lamp gaat uit. Peuter denkt dat als hij de volgende keer weer niest dat de lamp dan weer uitgaat.)
De peuter haalt fantasie en werkelijkheid door elkaar.
Sociale en emotionele ontwikkeling:
De peuter wil graag zijn zin krijgen.
Als je hem niet laat doen wat hij wil kan hij in woede uitbarsten.
Een peuter is erg egocentrisch, het kind heeft letterlijk geen begrip voor het standpunt van iemand anders. Kinderen in deze leeftijd hebben veel moeite om in te zien wat andere mensen denken en voelen.
Egocentriciteit betekent dat het ene kind zonder vragen een speeltje uit de hand van een ander kind rukt, gewoon om de eenvoudige reden dat hij het wil hebben.
Hoe lastig een peuter soms kan zijn, voor haar geluk en ontwikkeling is ze afhankelijk van liefde en aandacht van haar ouders.
De kleuter

Motoriek:
De lichamelijke veranderingen van de kleuter:
De kleuter is niet meer zo mollig als in de peuterfase, de kleuter is ook langer geworden en wat gespierder.
De kleuter kan nu wel doelgerichter handelen, zo kan hij kopje duikelen, veters strikken enzovoort.
Maar de motoriek is nog niet volledig ontwikkeld.
Motoriek:
- bewegingsspelletjes
- spelen in bouwhoek

Oog- handcoördinatie:
De tekenvaardigheid van de kleuter is beter geworden, de fijne motoriek is nu ook goed ontwikkelt. Zo kan de kleuter gedetailleerde tekeningen maken en met zes jaar leert de peuter ook cijfers en letters schrijven.
Taalontwikkeling:
 Woordenschat.
De kleuter kent op ongeveer 4-jarige leeftijd zo’n 1500 woorden. Op zijn 5de jaar zijn dat er al zo’n 2000!
 Structuur.
De kleuter weet nu woorden te combineren tot hele zinnen van wel zes woorden.
Leren:
Kleuters hebben een enorme fantasie, een fantasie waar de kleuter zelf heel sterk in gelooft.
De kleuter begrijpt net als de peuter nog niet helemaal wat oorzaak en gevolg is.
De kleuter denkt prelogisch. (De kleuter ziet niet dat het een het gevolg is van het ander.)
Net als de peuter is de kleuter egocentrisch; de kleuter heeft letterlijk geen begrip voor het standpunt van iemand anders.
Kleuters oriënteren zich op het hoorbare, waarneembare en concrete.
Daarom zijn de mogelijkheden om kleuters al lezen en rekenen te leren beperkt, hiervoor horen immers abstracte begrippen en regels worden begrepen en opgevolgd te worden.
Kleuters leren vooral door spelen, ze selecteren onbewust datgene waardoor ze verder kunnen komen als ze hierbij gestimuleerd worden zetten zij zo steeds een nieuwe stap in hun ontwikkeling zowel sociaal omgaan en rekening houden met andere , samenwerken ( spelen in de poppenhoek) en leren eigen mening naar voren te brengen.
Kleuters zijn zeer gemotiveerd zich te ontwikkelen, zij willen groot zijn.
Kleuters vragen veel en willen weten waarom serieus nemen en antwoord geven is belangrijk voor de ontwikkeling.
Het ingaan op de signalen van de kleuter is belangrijk voor de psychische ontwikkeling van het kind, dat geeft ze onder meer (zelf)vertrouwen.
Opvoedingsfouten
De opvoedingsstijl heeft veel invloed op de manier waarop kinderen zich ontwikkelen en ook op de manier waarop zij zich gedragen.
- elementen
- omgeving
- gebeurtenissen/ omstandigheden
- eigenschappen ouders
Opvoeders zijn ouders of verzorgers maar later ook de school heeft grote invloed, daarom is het kiezen van de juiste school zeer belangrijk.
Er zijn verschillende scholen met allemaal hun eigen methode over overtuigingssfeer (klassikaal- individueel) en het kind moet zich er thuis voelen.
Er zijn verschillende opvoedingsstijlen:
 Autoritair.
Ouder is de baas, het kind moet luisteren anders krijgt het straf.
 Permissieve opvoedingsstijl (laissez faire).
Ouders geven geen regels, kinderen bepalen wat er gebeurt.
 Autoritatiet- permissieve stijl (democratisch).
Ouders geven kinderen de ruimte om zelf mee te bepalen wat er gebeurt, er zijn wel grenzen. Regels worden uitgelegd.
Opvoedingsfouten
1= Overbescherming.
De ouders zijn te bezorgd over hun kind en bemoeien zich te veel met het kind, waardoor het kind niet zelfstandig kan worden.
2= De beste opvoeding > consequent.
3= Verwennen.
Het kind hoeft zich niet aan regels te houden en krijgt altijd zijn zin. Ook krijgt het te veel speelgoed, snoep enzovoorts.
4= Inconsequente opvoeding.
Het kind weet niet wat het van de ouders kan verwachten, de ouder reageert elke keer verschillend.
5= Te toegeeflijke opvoeding.
De ouders trekken zich niets aan van hun kind en het kind mag doen wat hij wil.
6= Te koele opvoeding.
De ouders reageren niet alleen onverschillig maar zijn ook vijandig en afwijzend.
7= Verwaarlozing.
De ouders zijn kil, ongevoelig en onverschillig tegenover het kind.
8= Te dominante opvoeding.
Het kind moet de ouders gehoorzamen.
Kindermishandeling
Kindermishandeling is elke vorm van lichamelijk, emotionele of seksuele geweldpleging die kinderen overkomt, inclusief nalatigheid van ouder of verzorgers (verwaarlozing).
Lichamelijke mishandeling is sprake wanneer een kind wordt geslagen, geschopt, afgeranseld enzovoorts.
Eline is 4 jaar. Met nieuwsgierige oogjes hangt ze aan het aanrecht, benieuwd wat haar moeder klaarmaakt. “Ga toch eens weg!” Moeder zet een hete pan op haar handjes.
Psychische mishandeling vallen onder meer treiteren, bedreigen, het stellen van te hoge eisen aan het kind, opsluiting of achterstelling bij andere kinderen in het gezin.
“Domkop, jij doet ook nooit wat goed!”
Lichamelijke verwaarlozing is sprake als een kind slecht te eten krijgt, er zeer onverzorgd uitziet of als er geen aandacht is voor zijn hygiëne.
Tanja zit achter in de klas. Ze heeft een oude versleten trui aan. Zoals ze die elke dag aan heeft. Met vieze vlekken. Ook haar blonde haar ziet er verwaarloosd uit.
Psychische verwaarlozing krijgt een kind te weinig liefde, aandacht en warmte.
Kim huilt, een kwartier, een half uur. Ze ligt al de hele dag in haar bedje. Moeder hangt voor de tv. Vader is buiten, druk in de weer met de reparatie van zijn auto.
Seksueel misbruik hieronder vallen alle seksuele contacten van kinderen die onder dwang plaatsvinden. Met ouderen of volwassenen tegen de zin van het kind.
Tara krijgt bezoek. Van een oudere man, een kennis van vader. Een uur later is hij weer weg. Ondertussen heeft hij Tara misbruikt. Vader houdt er een vriendendienst aan over: de man tikt voor hem een nieuwe auto voor een zacht prijsje op de kop.
De gevolgen van kindermishandeling:
 De kans is groot dat je zelf tot mishandelen van eigen kinderen overgaat, omdat je niet geleerd hebt problemen anders aan te pakken dan met slaan en schoppen.
 De kans is groot dat je er niet in slaagt een juiste partnerkeuze te doen. Het aangaan en het in stand houden van relaties mislukt heel vaak.
 Een voortdurend gevoel van onwaarde te zijn, niets te betekenen. Soms leidt dat gevoel tot gevoel van minderwaardigheid tot het verlangen er maar uit te stappen. Het aantal pogingen tot zelfdoding is onder slachtoffers van kindermishandeling vrij groot.
 Een overdreven zorg voor de eigen kinderen.
 Het steeds herinnerd worden aan traumatische ervaringen uit de jeugd.
 Geen of weinig vertrouwen hebben in mensen en daar voortdurend naar handelen.
Waarom gaan ouders of verzorgers er toe over om hun kinderen te mishandelen?
Problemen in het gezin spelen een belangrijke rol. Ook werkloosheid en andere sociale omstandigheden zijn van groot belang.
Een belangrijke oorzaak is het hoge verwachtingspatroon dat ouders soms hebben ten aanzien van hun kinderen. Als het kind langzamer is in zijn ontwikkeling dan de ouders verwachten, wanneer het kind meer huilt dan verwacht of moeilijk is met eten dan kan de teleurstelling daarover soms overgaan in agressie ten opzichte van het kind.
Een andere oorzaak kan zijn verkeerd aangeleerd gedrag in de eigen jeugd.
Wie in zijn jeugd heeft ervaren dat op problemen werd gereageerd met schoppen, slaan en schelden, loopt het risico later, als ouder op dezelfde wijze te reageren in een probleemsituatie.
Andere aanleidingen om tot kindermishandeling over te gaan zijn bijvoorbeeld de teleurstelling over het geslacht van het kind. Ook spanning in de relatie of echtscheiding kan een belangrijke oorzaak zijn.
Sociale en emotionele ontwikkeling:
De kleuter weet wat wel en wat niet mag, de kleuter ontwikkelt zijn geweten, het besef van goed en kwaad. Zo weet de kleuter dat hij beleefd moet zijn tegen volwassen mensen en dat het onbeleefd is om te vloeken.
De kleuter wil zo zijn als de ouder.
De kleuter doet de ouder na en imiteert. Dit heet identificatie. (Je wil zijn zoals iemand ander.)
De kleuter leert in deze fase te spelen met andere kinderen, de kleuter speelt graag rollenspellen, zoals vader- en moedertje.
In deze fase ontstaan vriendschapsrelaties. De kleuter leert dan ook anderen te helpen en te delen. De kleuter leert zelfstandig te worden, maar is ook vaak erg afhankelijk van de ouder.
Het schoolkind

Motoriek:
Snelle lichamelijke groei, het kind wordt langer.
Het schoolkind heeft een goed gebouwd lichaam, de verhoudingen van het lichaam kloppen.
Ook heeft het kind een goed uithoudingsvermogen.

Oog- handcoördinatie:
Rond zes jaar zijn de fijne en de grove motoriek zover ontwikkeld dat het kind bijna dezelfde mogelijkheden heeft als een volwassene, alleen verfijning en precisie verbeteren nog in de komende jaren.
Taalontwikkeling:
Het schoolkind praat duidelijk en heeft een grote woordenschat.
Ook ontwikkeling van het denken, taal en sociale ontwikkeling gaan hand in hand met lichamelijk ontwikkeling.
Tijdens deze ontwikkelingen kunnen zich door stoornissen of problemen in ( delen van ) de ontwikkeling openbaren. ( Gedragsproblemen, leerproblemen, emotionele problemen- nog niet ontdekte- fysieke problemen uiten zich vaak in gedrag- en of leerproblemen.
Leerstoornissen
Ouders stimuleren hun kind goed zijn best te doen op school, maar ondanks de grote inzet van het kind en de inspanning van de ouders om het kind te motiveren, zijn er vele kinderen met leerproblemen. Ongeveer 10% van de schoolgaande kinderen.
Deze leerproblemen kunnen aangeboren zijn; er waren problemen voor, tijdens en vlak na de bevalling, door erfelijkheid of een niet- evenwichtige ontwikkeling van de linker- en rechterhersenhelft.
Ook is het mogelijk dat deze leerproblemen pas later ontstaan; het doormaken van een ziekte, zoals hersen(vlies)ontsteking, een handicap, een verstoorde sociaal- emotionele ontwikkeling (verwaarlozing of mishandeling).
We kunnen 4 gebieden onderscheiden:
 Lees- en spellingsproblemen.
Belangrijk bij het lezen is de letters om te zetten in klanken.
Het kind moet verschillen tussen de (verschillende) klanken kunnen horen, ook moet het kind de verschillen tussen de (verschillende) letters kunnen zien en klanken tot een geheel moeten kunnen samenvoegen.
Het meest voorkomen lees- en spellingsprobleem is dyslexie.
Dyslexie is een stoornis in het vermogen om te leren lezen. De intelligentie is normaal, het probleem zit op het gebied van lezen en spellen.
Wat valt bij dyslexie op?
- Het kind leest en schrijft moeizaam.
- Het kind kan wel spellen, maar kan de klanken niet verbinden met elkaar tot een woord.
- Verandert de volgorde van de letters in een woord.
- Het kind maakt vreemde spelfouten.
- Een heel onduidelijk, slordig handschrift.
Behandeling van dyslexie:
Doordat een kind achterstand heeft voelt het kind zich onzeker en heeft last van faalangst.
Door extra aandacht te besteden aan zo’n kind kun je de stoornis verhelpen.
Bijvoorbeeld door extra leesoefeningen, kijk- en luisterspelletjes, concentratiespelletjes te doen met het kind. Ook kan het kind doorgestuurd worden naar een psycholoog, thopedagoog, remedial teacher waar het kind dan behandeld wordt.
 Schrijfproblemen.
Wat belangrijk is bij het schrijven is dat het kind een duidelijk handschrift heeft, ook is het van belang dat de boodschap goed overgebracht wordt.
Als kinderen slordig schrijven kan dat komen door een slechte handmotoriek, het is dan nog geen probleem, pas als het kind zijn handschrift zelf niet meer kan lezen, dan wordt het schrijven een probleem bij het leren.
 Taal(ontwikkelings)stoornissen.
- Primaire taalstoornissen; niet veel voorkomend, we spreken van primaire taalstoornissen als er een storing is in het taalcentrum van de hersenen.
- Secundaire taalstoornissen; meer voorkomend, vaak een gevolg van een motorische, zintuiglijke of verstandelijke handicap.
Er zijn kinderen met problemen met het passieve woordbegrip:
Deze kinderen hebben moeite met begrijpen van voorzetsels en voegwoorden,
problemen bij het interpreteren van een verhaal, moeite met het begrijpen van spreekwoorden of zaken die niet letterlijk bedoeld zijn, het niet oppikken van indirecte vragen en het niet begrijpen van grapjes.
Voorbeelden van problemen met het actieve woordgebruik:
Kinderen met een te kleine woordenschat, woorden toevoegen die niet passen in de zin of juist woorden weglaten, alleen over hier en nu kunnen praten, woordvindingsmoeilijkheden, het aarzelend spreken, zich vaag uitdrukken, moeite met de volgorde van klanken in een woord.
 Rekenproblemen
Een kind dat niet beschikt over getalbegrip- Dat het kind weet wat een getal is en dat het kind de relaties tussen de getallen kent.- en dat daarnaast moeite heeft met het logisch denken (het niet weten hoe te vermenigvuldigen) heeft te weing rekeninzicht en heeft daardoor problemen met het rekenen.
Wat belangrijk is bij een kind dat een leerstoornis heeft, is dat het op tijd wordt gesignaleerd en er wat aan gedaan wordt zodat het kind een niet al te grote achterstand krijgt.
Aandachtsstoornissen
Bij 2 tot 5% van de schoolgaande kinderen is er sprake van aandachtsstoornissen.
Bij jongens komen deze aandachtsstoornissen gemiddeld vijf keer zoveel voor als bij meisjes.
Een hele bekende vorm van aandachtsstoornissen is ADHD.
ADHD; oftewel Attention Deficit Hyperactivity Bisorder.
Sommige kinderen ontwikkelen ADHD als gevolg van verwerkingsproblemen bij een echtscheiding, een tekort aan bepaalde voedingsstoffen en vitaminen of door een overgevoeligheid voor bepaalde stoffen, zoals suikerstof, kleurstoffen.
De symptonen van ADHD:
- Moeite met de selectie van informatie en het vasthouden van de aandacht.
Zij maken bijvoorbeeld de opdrachten niet af, lijken meer te dromen dan te luisteren en zijn bijzonder snel afgeleid.
- Ze reageren sterk op prikkels uit de omgeving.
Ze denken niet na voordat ze iets doen, kunnen moeilijk wachten op hun beurt, wisselen snel van activiteit, zijn vaak luidruchtig en hebben voortdurend toezicht nodig.
- Ook hebben zulke kinderen weinig besef van dagen of weken.
Ze kunnen moeilijk afstand, tijd schatten.
Leerlingen met ADHD vinden het moeilijk om zich aan schoolregels te houden. Op de basisschool worden ze vaak terechtgewezen.
Door die voortdurende kritiek ontwikkelen zulke kinderen een negatief zelfbeeld.
Ze beseffen dat bij hen alles minder goed lukt dan bij anderen: ze zijn slordiger, langzamer of slechter. Een gebrek aan zelfvertrouwen kan al snel leiden tot (faal)angst of agressie.
Een kind met aandachtsstoornissen heeft behoefte aan duidelijkheid, orde en rust.
Daarom zijn gedragsregels voor hem van groot belang.
Leren:
 Het schoolkind denkt nu veel realistischer, hij weet nu wat wel en wat niet waar is.
Je kunt hem dan ook niet zo gemakkelijk meer in de maling nemen.
 Het schoolkind ziet nu in dat het een het gevolg is van het ander.
Hij kan verband leggen tussen oorzaak en gevolg.
 Het schoolkind leert abstract te denken. Hij kan rekenen zonder cijfers en symbolen,
zonder voorwerpen.
Het schoolkind is leergierig en wil graag presteren.
Het schoolkind kan beter omgaan met het krijgen van instructies, begrijpen de bedoeling ervan en kunnen ook dingen controleren “als ik dit doe, dan gebeurt er dat”.
Ze kunnen ook taakgebonden leren; ze houden zich aan de taak en ze zijn bestand tegen afleidingen.
Sociale en emotionele ontwikkeling:
Het schoolkind wordt steeds meer zelfstandiger en leert om te gaan met andere kinderen op de basisschool. Ze zijn wel zelfstandig, maar toch ook wel weer kwetsbaar, als ze bijvoorbeeld gepest worden.
Het schoolkind kan nu goed samenwerken met andere kinderen.
De leeftijdgenoten, de “peergroup” wordt steeds belangrijker voor het kind.
In de ‘peergroup” spelen meisjes met meisjes en jongens met jongens.
De puber

Het woord puber stamt af van het Latijnse pubes (= schaamhaar) en pubertas: de tijd dat het kind zich ontwikkelt tot een volwassene.
De puberteit gaat over de ontwikkeling van een kind tussen de elf en achttien jaar. De duur van deze fase kan echter per cultuur verschillen.
Vaak wordt gedacht dat het een soort van overgang is tussen kindertijd en volwassenheid. Maar steeds duidelijker wordt dat de puberteit een periode is met eigen kenmerken en een speciale plaats inneemt in het leven van ouder en kind.
In deze periode zijn allerlei veranderingen aan de orde op lichamelijk, verstandelijk, emotioneel en sociaal gebied. Die gebieden kunnen zich min of meer los van elkaar ontwikkelen, maar elkaar ook versterken.
Een puber kan lichamelijk al flink ontwikkelt zijn, maar in emotioneel opzicht nog kinderlijk zijn gebleven.
Hoewel er verschillen bestaan tussen jongens en meisjes, ontwikkelt ieder kind zich op zij eigen manier en in zijn eigen tempo.

Motoriek:
Na een aantal jaren van rustig groeien in de lengte en een beetje in de breedte, zie je in de puberteit een echte groeispurt. Die groei is soms nauwelijks bij te houden.
In feite moet de puber steeds weer het evenwicht zien te vinden in zijn veranderende lichaam. Dat kost energie. Daarom komt uitslapen, veel eten en sloom hangen op de bank op deze leeftijd veel voor.
Niet alleen groeit de puber in de lengte. In de breedte komen er meer spieren en op bepaalde plaatsen ook meer vet. Dat heeft te maken met de seksuele ontwikkeling.
Het lichaam wordt geslachtsrijp en voorbereid op de voortplanting:
Een meisje kan kinderen krijgen en een jongen kan ze verwekken.
Hormonen spelen een belangrijke rol bij al die lichamelijke veranderingen. Bij meisjes begint de groeispurt vaak al op de basisschool. Dat is gemiddeld eerder dan bij jongens. Meisjes groeien het meest tussen hun elfde en dertiende jaar met een piek rond hun twaalfde. In een wat rustiger tempo groeien ze dan door tot ongeveer hun zestiende.
Ze worden zwaarder doordat ze meer vet opslaan op hun heupen, kont, op de bovenbenen, borst en bovenarmen. Hun heupen en borsten worden ronder.
Bij jongens duurt de groeiversnelling wat langer.
Van hun twaalfde tot hun vijftiende treedt de meeste groei op. Daarna kunnen ze tot hun achttiende blijven doorgroeien. Hun spieren worden krachtiger en vooral de schouders worden breder. Omdat meisjes eerder dan jongens beginnen met groeien, kunnen meisjes tijdelijk groter zijn dan jongens. Als de groeiversnelling bij meisjes ophoudt, komt dat bij jongens pas goed op gang. Omdat meisjes eerder in de lengte en de breedte gaan groeien, halen ze meisjes op een zeker moment voorgoed in.
Veel lichamelijke veranderingen staan in het teken van de seksuele ontwikkeling. Meisjes zijn gemiddeld anderhalf jaar na de eerste menstruatie geslachtsrijp. Bij jongens is er ook zo’n periode tussen de eerste, meestal nachtelijke zaadlozing, en de productie van levende zaadcellen.
Zijn pubers eenmaal geslachtsrijp, dan zijn ze lichamelijk gezien volgroeid.

Leren:
De puber leert abstract en systematisch denken.
Kinderen vanaf ongeveer elf jaar ontwikkelen een andere manier van denken, waardoor het mogelijk is om meer verbanden te leggen. Een kind hoeft niet meer alles te zien of te horen om te kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld.
De gemiddeld intelligente puber kan een probleem oplossen in zijn gedachten. Hij kan doordenken over iets. Daarom kan een puber wiskunde gaan leren op school, want voor wiskunde moet je in gedachten allerlei mogelijke oplossingen kunnen onderzoeken. Op de basisschool leren veel kinderen uit hun hoofd, op de middelbare school kunnen ze meer beredeneren.
Omdat pubers kunnen nadenken over dingen die ze niet zien, gaan ze in anderen bepaalde eigenschappen ontdekken. Voorbeeld: Ouders zijn eerlijk, ouderwets. Docenten zijn aardig, hopeloos of kinderachtig.
Niks spreekt meer vanzelf, en over alles moet gediscussieerd worden.
Pubers krijgen er dus een nieuwe manier van denken bij, waardoor ze in staat zijn tot meer inzicht en overzicht.

Sociale en emotionele ontwikkeling:
Over pubers wordt vaak gezegd dat ze hun eigen identiteit moeten ontwikkelen.
De puber ontwikkelt allerlei ideeën over zichzelf tijdens ervaringen die hij opdoet: thuis, op school, met zijn vrienden en in de maatschappij. Hij leert ook over zichzelf door de dingen die tegen hem gezegd worden en de oordelen die hij krijgt. Bijvoorbeeld: dat hij ergens goed in is of juist kritiek hoort op zijn gedrag.
Een puber ontwikkelt ook een beeld van zichzelf door de dingen die hij meemaakt in wisselende situaties.
Het beeld dat iemand van zichzelf heeft kan door nieuwe ervaringen veranderen.
Voor de persoonlijkheidsontwikkeling van een puber is het belangrijk dat hij positieve ervaringen opdoet naast eventuele tegenslag ook succes ervaart bij de dingen die hij onderneemt.
Door al die veranderingen in zijn lichaam, zijn verstand en zijn gevoelens gaat de puber op zoek naar steun. Pubers zoeken steun in andere pubers, die begrijpen wat je doormaakt.
Aan hen hoef je niet steeds uit te leggen waarom je iets belangrijk vindt.
Bij een groep horen heeft nog een ander voordeel. Elke groep heeft zijn uiterlijke kenmerken of gewoontes die worden uitgedragen. Daaraan kunnen andere pubers zien dat je bij een groep hoort, en ook bij welke.
Dat geeft de puber het idee mee te tellen. Een puber heeft er veel voor over om bij een groep te horen. Alles is beter dan eruit te liggen en geen leeftijdgenoten te kennen met wie de puber kan optrekken. Door te kiezen van vrienden maakt een puber zijn eigen afweging van wat hij belangrijk vindt.

Lichamelijk verandert er veel als kinderen in de puberteit zijn. Niet alleen groeien ze hard, maar onder invloed van hormonen begint hun lijf duidelijke vrouwelijke of mannelijke kenmerken te ontwikkelen. Ook gaat een puber anders naar zichzelf kijken en zich vooral ook ander voelen.
De invloed van hormonen zorgt ervoor dat seksuele gevoelens en behoeften bij pubers toenemen. En daar blijft het niet bij. Ook in hun gedrag worden pubers seksueel actief en houden ze van experimenteren.
De puber staat nu als het ware aan het begin van zijn seksuele carrière.

Lichamelijk verandert er veel als kinderen in de puberteit zijn. Niet alleen groeien ze hard, maar onder invloed van hormonen begint hun lijf duidelijke vrouwelijke of mannelijke kenmerken te ontwikkelen. Ook gaat een puber anders naar zichzelf kijken en zich vooral ook ander voelen.
De invloed van hormonen zorgt ervoor dat seksuele gevoelens en behoeften bij pubers toenemen. En daar blijft het niet bij. Ook in hun gedrag worden pubers seksueel actief en houden ze van experimenteren.
De puber staat nu als het ware aan het begin van zijn seksuele carrière.

Hoewel je de ontwikkeling van de puber en het verloop van de puberteit niet kunt voorspellen, kun je wel in grote lijnen het eindpunt aangeven.
De puberteit is voorbij als een aantal van de volgende doelen zijn gehaald.

Doel 1: Het kind kan zelf beslissingen nemen en verantwoordelijkheid dragen.
Doel 2: Het kind kan op zinvolle manier omgaan met zijn vrije tijd.
Doel 3: Het kind kiest een baan of opleiding die bij hem of haar past.
Doel 4: Het kind let zelf op zijn gezondheid en op hoe hij eruit ziet.
Doel 5: Het kind kan vriendschappen onderhouden en rekening houden met anderen.
Doel 6: Het kind beseft dat er regels zijn waaraan hij zich heeft te houden.
Doel 7: Het kind kan vormgeven aan een relatie met intimiteit en seksualiteit.
Doel 8: Het kind kan op zichzelf wonen, los van zijn ouders.

De puberteit is niet ineens afgelopen zoals de middelbare school dat is. De doelen worden ook niet allemaal tegelijk bereikt. Dat kan niet, en dat hoeft ook niet. Belangrijk is dat de puber verder komt in zijn ontwikkeling naar volwassenheid.

Conclusie:
De ontwikkeling van een kind vindt plaats in een zeer snel tempo zowel op psychisch als op fysiek gebied.
Een aantal factoren is van groot belang tijdens deze ontwikkeling:
 Aanleg
De mogelijkheden die iemand bezit. Bijvoorbeeld talent, gave, inzichten, kennis en vaardigheden.
 Karakter/ persoonlijkheid van het kind.
 De omgeving waarin het kind opgroeit.
- milieu
- cultuur
- religie
- situatie; warmte, liefde van een gezin of juist het ontbreken ervan.
 Opvoedingsstijl van een ouder of verzorger;
- Moet het kind regels naleven en heeft het zelf niets te vertellen. Of is het juist andersom?
Het meest voorkomend is een stijl er tussenin.
- Voelt het kind zich veilig en gewaardeerd waardoor het zelfvertrouwen krijgt.
 Scholing.
- Zit het kind op de juiste school?
Past klassikaal onderwijs goed bij het kind of juist individueel onderwijs?

Al deze zaken zijn belangrijk in de ontwikkeling van het kind, de ouders/ verzorgers hebben de voornaamste taak hierin en omdat zij het kind het best kennen zullen zij ook signalen kunnen waarnemen wanneer er sprake is van afwijkingen of bijzondere situaties.
In mijn rol als onderwijsassistente draag ik ook een steentje bij aan de ontwikkeling van de kleuter/ schoolkind door hem of haar serieus te nemen, te stimuleren, te motiveren en te zorgen voor een prettige en veilige omgeving/ sfeer.
Hierdoor zal hij of zij in staat zijn het beste uit zichzelf te halen, sociale vaardigheden ontwikkelen en normen en waarden leren.
Ook op lichamelijk gebied maakt de kleuter/ schoolkind een proces door waarbij vooral de motoriek zich verfijnt.
Ook is het mijn taak stoornissen, achterstand of afwijkend gedrag, tekenen van verwaarlozing of mishandeling te signaleren en actie te ondernemen.

Kortom een uitdagend en boeiend beroep.

REACTIES

M.

M.

hoi, jammer dat je er niets over hebt staan over muzikale ontwikkeling

21 jaar geleden

M.

M.



Ik heb 't daarom ook laten vallen. Echter moet ik over twee weken weer wel een kwartier Frans praten en een kwartier over Franse literatuur praten (gelukkig wel in 't NL).

15 jaar geleden

L.

L.

hoi hoi

erg mooi werkstuk, kan er veel van gebruiken, dank je wel!
ik heb nog 1 vraag, heb jij ook een literatuurlijst voor mij???

met vr.gr. lisette meerveld

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.