IV)
Gewond door de liefde.
Ach, onwetende geesten van waarzeggers! Wat helpen gebeden, wat helpen tempels voor een hevig verliefde. Intussen verteert het vuur het zachte merg en heimelijk leeft de wonde diep in haar hart. De ongelukkige Dido wordt verschroeid en bezeten dwaalt ze doorheen de hele stad, zoals een hinde, getroffen door een pijl; een herder doorboorde van ver met een pijl het argeloze dier in de Kretenzische bossen terwijl hij op jacht was en hij liet er zonder het te weten het gevleugelde ijzer in achter; deze (de hinde) doorkruist op de vlucht de wouden en de bergpassen van Dictè; De dodelijke pijl steekt in haar zij. Nu eens leidt ze Aeneas persoonlijk doorheen het midden van de stad en toont ze de Carthaagse rijkdommen en de gebouwde stad; ze begint te spreken maar stokt in het midden van de zin; dan weer gaat ze, bij het vallen van de avond, naar het feestmaal en telkens weer smeekt ze buiten zichzelf de Trojaanse omzwervingen te horen en telkens weer hangt ze aan de lippen van de verteller.
Daarna, wanneer ze uit elkaar zijn gegaan en de duistere maan op zijn beurt het licht heeft gedoofd en de vallende sterren aanmanen tot slapen, treurt ze alleen in het lege huis en ligt ze op de verlaten aanligbedden. Afwezig hoort ze en ziet ze de afwezige; of ze neemt Ascanius op de schoot, getroffen door het beeld van zijn verwekker, in de hoop dat ze zo de onuitsprekelijke liefde kan misleiden. De torens, waar men aan begonnen is, rijzen niet op, de jeugd oefent niet met wapens en (de bouw van) de haven en het veilige bolwerk voor oorlog liggen stil; de onderbroken werken en de reusachtige kantelen van de muren en de hemelhoge stellages blijven liggen.
De jacht. (r.151-172)
Nadat ze in de hoge bergen en de ondoordringbare wouden zijn gekomen, zie daar rennen wilde geitjes, verdreven van de toppen van de rotsen, van de berg naar beneden; van de andere kant steken herten de open velden over met een spurt en in hun vlucht brengen ze stoffige slierten samen en ze verlaten de bergen. En de jonge Ascanius is blij met zijn hevig paard in het midden van de valleien, en hij steekt nu eens dezen, dan weer dezen op een draf voorbij, en hij wenst met gebeden dat een schuimbekkend everzwijn opdaagt tussen het lamlendig vee of dat een goudgele leeuw de berg afdaalt. Intussen begint de hemel zich met luid gerommel te roeren; onmiddellijk gevolgd door een stortbui vermengd met hagel; en de Carthaagse gezellen en de Trojaanse jeugd en de Trojaanse kleinzoon van Venus zoeken naar alle kanten vol vrees over de velden naar verschillende schuilplaatsen; de rivieren storten zich van de bergen. Dido en de Trojaanse leider komen in dezelfde grot terecht. Moeder aarde en de huwelijksgodin Juno geven als eerste het teken; Bliksems flitsen en de lucht is getuige van het huwelijk en de nymphen gillen van de hoogste toppen Die dag was de eerste oorzaak voor dood en de eerste oorzaak voor ellende; Want Dido wordt niet geraakt door schijn of faam, en ze zint al zeker niet op een heimelijke liefde; ze noemt het een huwelijk; Met deze naam versluiert ze haar schuld.
De roddel verspreidt zich.
Dadelijk ging Roddel door de grote steden van Libië, Roddel, geen ander kwaad is sneller dan haar; ze is krachtig door haar beweeglijkheid en door rondgang wint ze aan krachten; Aanvankelijk is ze klein door vrees, maar weldra verheft ze zich in de lucht en gaat ze voort over de grond en steekt ze haar hoofd tussen de wolken. Moeder Aarde bracht haar voort, ontstoken in woede tegen de goden, zoals men zegt, als laatste zus voor Coeus en Enceladus, snel door voeten en vlugge vleugels, een reusachtig huiveringwekkend monster, voor wie zoveel waakzame ogen eronder als er veren zijn op haar lichaam – wonderlijk om zeggen – zoveel tongen, evenveel monden kwetteren, zoveel oren spitst zij. ’s Nachts vliegt zij midden tussen hemel en aarde door de schaduw, suizend, en ze sluit haar ogen niet voor een zoete slaap; Overdag zit ze als bewaker ofwel op de nok van het hoge dak ofwel op de hoge torens, en ze verschrikt grote steden, zozeer volhardend in verdraaide leugens, maar ook een booschapster van de waarheid. Deze voorzag de mensen blij van veelvuldige praatjes en ze bezong evenzeer gebeurde als niet gebeurde dingen: Aeneas, voortgekomen uit Trojaans bloed, is gekomen, aan die man acht de mooie Dido het waardig zich te binden; nu koesteren ze elkaar gedurende de winter, die lang is, in weelde, de koninkrijken vergetend en gegrepen door een schandelijke begeerte. Dit verspreidde de gemene godin naar alle kanten op de tongen van de mensen.
Mercurius herinnert Aeneas aan zijn zending. (r.279-295)
Maar Aeneas was verstomd door de aanblik, uitzinnig, en zijn haren richtten zich op door schrik en zijn stem stokte in zijn keel. Hij verlangde vurig weg te gaan met een vlucht en de zoete gebieden te verlaten, geschokt door zo’n aanmaning en bevel van de goden. Wat moet hij doen? Met welk toespreken moet hij de verliefde koningin benaderen? Welke beginwoorden neemt hij? En hij verdeelt zijn snelle geest nu eens hierheen, dan weer daarheen, hij graaft in verschillende delen en wentelt alles om. Dit scheen zijn weifelende gevoel het meest verkieslijk: Hij roept Mnestheus en Sergestus en de dappere Serestus samen, opdat ze de vloot in orde brengen en heimelijk de gezellen aan de kust verzamelen, en het scheepstuig gereedmaken en dat ze de oorzaak van de nieuwe ontwikkelingen verzwijgen; Hij zal intussen proberen een toegang te zoeken tot haar, aangezien de goede Dido er niets van weet, en ze zich niet verwacht aan het verbreken van zulke liefdesgevoelens, en hij wacht op de meest gepaste tijd om te spreken, en de gunstige manier door deze ontwikkelingen. Al te snel gehoorzamen allen opgewekt aan zijn bevel en vol ijver volbrengen ze wat bevolen is.
Dido verzet zich tegen Aeneas’ vertrek.
De vertaling gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden