Latijnse teksten

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • 1e klas aso | 6730 woorden
  • 17 mei 2015
  • 585 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
585 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Pegasus 1 Vertalingen leesteksten 1 

Caput 1
1.3 Het gezin
Albius Claudius Pulcher is de vader en de meester. Albius Claudius Pulcher is ook een senator. Valeria is de moeder en de meesteres. Claudia is de dochter. Valeria en Claudia zijn vrouwen. Marcus is de zoon. Gaius is de grootvader. Grootvader is al een oude man. Soms zit hij in zijn zetel. Daar leest hij of slaapt hij. Clemens is een slaaf. Davus is ook een slaaf. Clemens en Davus zijn slaven. Clemens werkt dikwijls in de tuin. Sabina is een slavin. Flavia is ook een slavin. Sabina en Flavia zijn slavinnen. Ze zijn in de keuken. Want slavinnen werken dikwijls in de keuken. In het gezin zijn twee dieren: Nigra is de kat, Argus is de hond. Nigra slaapt altijd, maar Argus zit vóór het huis en hij denkt: 'Pas op voor de hond!'

1.6 Dag en nacht
Albius Claudius Pulcher is een senator. De senatoren zijn op het forum of in het senaatsgebouw. Tien senatoren zijn nog niet in het senaatsgebouw. Op het forum zijn standbeelden, tempels, monumenten. Op het forum zijn ook rechters en handelaars. Kijk, het is al nacht. De senatoren zijn niet meer in het senaatsgebouw. Nu verschijnen de sterren. Onder de maan glanzen de standbeelden en de tempels. De rivier de Tiber stroomt traag naar zee. De slaven en slavinnen slapen. Ze werken niet meer in de keuken. Het gehele gezin slaapt thuis rustig. Want de soldaten waken. Vóór het huis waakt ook Argus!

1.9 Het spookhuis 
Vandaag haast het gehele gezin zich naar het theater. Daar wordt een zeer goed toneelstuk opgevoerd. Theopropides maakt een lange reis naar Egypte. Terwijl vader afwezig is, verkwist Philolaches, zijn zoon, het geld van vader. Maar drie jaar later keert de vader onverwachts terug. PHIL. „Wat is er, Tranio?‟ TR. „Je vader is aanwezig! Ik heb hem gezien!‟ Theopropides klopt op de deur, maar wat is dat? De deur is overdag gesloten. Niemand opent de deur of antwoordt. Theopropides roept: „Er is toch wel iemand binnen? Ik hoor stemmen! Open de deur!‟ Op dat moment verschijnt de slaaf Tranio. Hij zegt: „Er is een verschrikkelijk spook binnen. Daarom is Philolaches al eerder verhuisd.‟ Vader is bang en vlucht weg. Intussen houdt zijn zoon niet op met het geld van vader te verkwisten. Het is al het einde. De toeschouwers geven een groot applaus. Het gezin is vrolijk en haast zich naar huis. naar Plautus, Mostellaria

Caput 2
2.2 Keizer Hadrianus in de thermen

De keizer is gul
Keizer Hadrianus gaat dikwijls naar de thermen. Daar spreekt hij de vrouwen aan en ondervraagt de mannen. De moeders vertellen over hun kinderen, de jongemannen en oude mannen zijn blij omdat de keizer zelf aanwezig is. Op een dag ziet de keizer een gespierde veteraan. De soldaat wrijft zijn rug tegen een muur. Hadrianus vraagt de soldaat verwonderd: „Waarom wrijf je je rug tegen een muur?‟ De trouwe veteraan zegt: „Rijke mannen hebben slaven, die hun rug met een huidkrabber afkrabben. Ik wrijf mijn rug tegen een muur, omdat ik geen slaaf heb. Want ik ben arm.‟ Uit medelijden zegt de keizer: „Jij kan je zorgen neerleggen. Morgen zal jij ook een slaaf hebben, die jouw rug afkrabt.‟

De keizer is slim
Enkele dagen later gaat de keizer opnieuw de thermen binnen en ziet vele oude mannen, die hun rug tegen de muur wrijven. Maar Hadrianus vraagt: „Jullie verlangen toch ook niet een slaaf? Jullie moeten onder elkaar jullie rug afkrabben.‟ Zo bespot keizer Hadrianus hun hebzucht. naar Historia Augusta, Vita Hadriani

2.5 De Minotaurus in het labyrint
Kreta, Minos en …
Ieder jaar zenden de Atheners zeven jongens en zeven meisjes naar Kreta. Waarom zenden de Atheners ieder jaar zeven jongens en zeven meisjes naar Kreta? Op het eiland Kreta woont koning Minos. Hij beheerst niet alleen Kreta maar ook Griekenland.

Een labyrint
In het paleis is een labyrint. In het labyrint dreigen vele gevaren. Het labyrint heeft vele wegen: niemand kan de uitgang vinden. In het labyrint wonen geen mensen, maar de Minotaurus woont er. De Minotaurus is een afgrijselijk monster. Hij is deels mens, deels stier; hij verslindt niets anders dan mensen.

Minos, Ariadne, Theseus en …
Ieder jaar eist Minos zeven jongemannen en zeven meisjes. Kijk, ook dit jaar wacht Minos vóór het paleis de jongemannen en de meisjes af. De soldaten leiden hen naar de gevangenis. Een van de jongemannen is Theseus, de zoon van Aegeus. Theseus is een knappe en dappere jongeman. Minos heeft een dochter. De dochter is Ariadne. een akkoord Ariadne ziet Theseus en houdt dadelijk van hem. ‟s Nachts gaat ze naar de gevangenis, roept Theseus en zegt: „Ik kan jou redden, als jij mij naar Athene leidt.‟ Theseus en Ariadne komen overeen en zijn zeer blij.

2.12 Cornelia en haar juwelen
Cornelia is de dochter van Publius Cornelius en een zeer goede moeder. Ze heeft twee zonen, Tiberius en Gaius. Ze houdt heel veel van hen. Op een dag bezoekt een Romeinse vrouw Cornelia. De trotse vrouw bezit vele juwelen en ze wil ze aan Cornelia tonen. „Mijn juwelen‟, zegt ze, „zijn prachtig. Ze staan jou toch wel aan?‟ Cornelia zwijgt eerst en kijkt alleen maar naar haar zonen. Daarna zegt ze: „Mijn juwelen staan me meer aan.‟

Caput 3
3.2 De Olympische goden
Jupiter en zijn broers en zussen
Jupiter is de meester van de hemel en van de aarde. Hij is de vader van de goden en van de godinnen. De symbolen van Jupiter zijn een grote arend en een prachtige bliksem. Juno, de zus en echtgenote van Jupiter, is de godin van de vrouwen en ze verdedigt het huwelijk. Het symbool van Juno is een trotse pauw. Jupiter heeft twee broers. De ene broer is Neptunus; met zijn grote drietand heerst hij over de golven van de zee. De andere broer is Pluto, de god van de onderwereld: hij heerst over de gestorven mensen. Op het schilderij is hij afwezig. Ceres en Vesta zijn de andere zussen van Jupiter. Ceres is de godin van de landbouw. Vesta is de godin van het haardvuur. Zij is de lievelingszus van Jupiter.

De overige Olympische goden
Op het schilderij zijn twee zonen van Jupiter en Juno aanwezig: Mars, de aanstoker van vele oorlogen, en Vulcanus, de maker van de bliksems. De overige Olympische goden zijn Apollo, Bacchus en Mercurius. Apollo is de god van het licht en de leider van de muzen. Bacchus is de god van de wijn en de sluwe Mercurius is de bode van de goden en de god van de handelaars. Er wonen ook andere godinnen op de Olympus. Minerva is de godin van de wijsheid. Diana zorgt voor de jacht. Venus is de godin van de liefde. Daarom helpt ze de geliefden. Op het schilderij kan ik ook andere goden en godinnen wijzen, en ook helden, zoals Hercules. Weten jullie nu van alle goden de namen?

3.5 Een dief op de Olympus
A: Jupiter, er is een dief op de Olympus die alles rooft en daarna vlucht. Eerst is het zwaard van Mars geroofd, daarna de drietand van Neptunus. Ten slotte zijn mijn boog en mijn pijlen geroofd. Vulcanus, jij hebt toch wel al jouw werktuigen?

V: Ik heb alles.

A: Kijk toch goed rond!

V: Bij Hercules, ik bemerk mijn grote tang niet meer!

A: Jupiter, wij verlangen de dief te vatten.

J (lachend): Zoek de onbekende dief niet meer! Ik weet zijn naam. De dief is .... Mercurius, mijn pasgeboren zoon! Het kind is klein en vrolijk, maar het is ook een echt diefje!

A: Hoe kan een kleine baby iets kwaad van plan zijn?

J: Toch is het zo: de dader van de misdaden is mijn zoon! In zijn luiers kunnen jullie alles vinden. Hij heeft ook mijn scepter al gestolen, want hij verlangt de bode van de goden te worden. Daarom heeft hij ook gevleugelde schoenen.

V: Wat een baby!

J: Zo vader, zo zoon!  

3.10 De draad van Ariadna
De geschenken van Daedalus
Ariadne gaat naar Daedalus, de architect van het labyrint. Waarom gaat de dochter van de koning naar Daedalus? „Jij‟, zegt ze, „bent de architect van het labyrint. Jij kunt toch wel de weg door het labyrint wijzen?‟ Daedalus antwoordt niet, maar hij geeft een lange draad en een zwaard. Ariadne gaat naar de gevangenis en geeft de geschenken van Daedalus aan Theseus.

Naar het labyrint
De volgende dag leiden de soldaten van de koning de bange jongemannen en de bange meisjes naar het labyrint en sluiten hen daar op. Daarom zijn de jongemannen en de meisjes zeer bang. Ook Theseus gaat binnen in het labyrint en wikkelt de draad van Ariadne af. Zo kan hij altijd de uitgang vinden.

In het labyrint
Uiteindelijk vindt Theseus de Minotaurus in het midden van het labyrint. Dadelijk grijpt hij het hoofd van de Minotaurus en hij doodt hem met zijn zwaard. Daarna grijpt hij de draad en vindt hij de uitgang van het labyrint.

Eind goed, al goed?
Theseus en de jongemannen en meisjes kunnen uit het labyrint weggaan. Op dat moment roept Theseus Ariadne. Ariadne hoort de vrolijke stem van Theseus en ze is zeer blij. Daarna vluchten Theseus en Ariadne naar het schip en ze verlaten Kreta. Nooit meer moeten de Atheners zeven jongemannen en zeven meisjes naar Kreta zenden.

Caput 4
4.2 Opperbevelhebber Camillus en de meester van Falerii
De dagelijkse wandeling …
De adellijke burgers van Falerii zijn gewoon hun kinderen toe te vertrouwen aan dezelfde meester. Op school leert de meester vele zaken, soms vertelt hij een verhaal aan de jongens. Dagelijks gaan de meester en de jongens uit de stad en wandelen in het bos. Zelfs tijdens de oorlog houdt de meester niet op de jongens te onderwijzen en met hen in het bos te wandelen.

Verloopt anders
Maar op een dag leidt de meester de jongens naar het kamp van de Romeinen en daar toont hij hen aan de opperbevelhebber Camillus en aan de soldaten. Hij zegt aan de opperbevelhebber: „Deze jongens lever ik aan jou uit. Hun ouders zijn adellijk en rijk. Ontvang hen als gijzelaars en de stad zal in jullie macht zijn.‟ De ongelukkige jongens zijn zeer bang, want ze zijn in groot gevaar.

De reactie van Camillus
Wanneer Camillus dit hoort, antwoordt hij woedend aan de meester: „Jij bent misdadig en je komt met een misdadig geschenk. Wij hebben geen wapens tegen onschuldige jongens maar tegen gewapende soldaten.‟ De Romeinse soldaten kleden de meester uit en binden zijn handen achter zijn rug. Camillus geeft stokken aan de jongens en beveelt hen: „Drijf de meester naar Falerii en lever hem over aan jullie ouders.‟ De jongens slaan de naakte meester en drijven hem naar Falerii en leveren hem over aan hun ouders. Eerst sluiten de burgers van Falerii de schoolmeester op in de gevangenis. Daarna zenden ze gezanten naar het kamp van de Romeinen, die vrede aan de opperbevelhebber Camillus voorstellen. naar Livius, Ab urbe condita

4.5 Pygmalion
Een talentrijk beeldhouwer …
Dagelijks werkt Pygmalion in zijn atelier en maakt daar mooie marmeren standbeelden. Dikwijls zegt hij: „Griekse mannen en Griekse vrouwen, kom naar mijn atelier. Ik verlang mijn standbeelden aan jullie te tonen.‟ De Griekse mannen en Griekse vrouwen komen naar het atelier van Pygmalion en bekijken de standbeelden. Allen roepen: „O Pygmalion, hoe mooi zijn jouw standbeelden!‟

Maakt zijn meesterwerk
Op een dag maakt Pygmalion een zeer mooi standbeeld. Het marmeren meisje heeft lange haren, prachtige ogen, sierlijke lippen. Pygmalion begint van het standbeeld te houden. Hij zegt aan het marmeren meisje lieve woorden. Maar de armen van het standbeeld zijn hard en de handen koud. Pygmalion treurt omdat het standbeeld niet leeft. Maar noch juwelen, noch bloemen, noch kussen kunnen het standbeeld levend maken. Daarom gaat hij keer op keer naar de tempel van Venus, de godin van de liefde, en daar draagt hij een offer op en roept de hulp van de godin in. Maar keer op keer keert hij treurig naar huis terug.

Waar is het standbeeld?
Op een nacht keert hij naar huis terug en gaat binnen in zijn atelier. Maar wat is dat? Hij ziet het standbeeld niet meer! Daarom gaat hij zitten en treurt hij. Maar plotseling nadert een mooi meisje. Ze heeft lange haren, prachtige ogen, sierlijke lippen en ze lacht lief. Nu zijn haar armen zacht en haar handen warm. Het meisje zegt aan de koning: „Ik ben geen standbeeld meer.‟ Pygmalion staat op en roept vrolijk uit: „Venus heeft een wonder voor mij verricht!‟ Niet veel later huwt hij het meisje en noemt haar Galatea. naar Ovidius, Metamorphoses

4.11 Het hert bij de bron
Een ijdel maar snel dier …
Een hert staat bij een bron omdat het wil drinken en ziet zijn spiegelbeeld in het water van de bron. Het prijst zijn wijdvertakte horens maar keurt zijn hoge en dunne poten af. Plotseling hoort hij de stemmen van de jagers en het geblaf van de honden en het vlucht. De honden kunnen het hert niet te pakken krijgen, want het dier kan snel lopen.

Vervloekt zijn gewei
Op dat moment vangt het bos het hert op maar zijn horens zitten vast in de takken van een boom. Kijk, de honden zijn er al en ze verscheuren het ongelukkige hert. Stervend zegt het hert: „Nu pas begrijp ik het: mijn poten zijn niet mooi maar nuttig. Maar mijn horens, die ik gewoon ben te prijzen, zijn de oorzaak van mijn dood.‟ naar Phaedrus, Fabulae

Caput 5
5.2 Canius koopt een villa
Een uitnodiging met een bijbedoeling
Wanneer Pythius dat verneemt, zegt hij aan Canius: „Laten we vandaag samen het avondmaal nemen in mijn villa. Kom je tegen de avond?‟ Canius stemt in. Snel roept Pythius vissers samen en onthult hun zijn plan.

Een prachtige villa …
Tegen de avond komt Canius. Pythius ontvangt hem eerst in het atrium. Daarna toont hij aan Canius de gehele villa en de tuin. De villa van Pythius is vol kostbaarheden: alle muren zijn versierd met muurschilderingen en overal zijn mozaïekvloeren. In de tuin onder de bomen bemerkt Canius grote standbeelden en een reusachtige fontein. Daar versieren slavinnen een tafel met veel bloemen. Ten slotte zegt Pythius: „Laten we in de tuin het avondmaal nemen. Je drinkt toch wel wijn?‟

Met onverwachte rijkdommen
Vanuit de tuin kunnen ze de zee bekijken. Daar vaart een menigte schepen. Weinige uren later werpen de vissers veel vissen vóór de voeten van Pythius neer. Op dat moment vraagt Canius: „Wat is dit? Zoveel schepen, zoveel vissen!‟ Pythius antwoordt: „Het is toch niet wonderlijk? Want deze plaats is vol vissen.‟ Canius brandt door hebzucht en verlangt de villa dadelijk te kopen. Pythius weigert eerst maar Canius houdt niet op te smeken. Pythius verkoopt uiteindelijk de villa zeer duur.

Maar de volgende dag …
De volgende dag het tiende uur nodigt Canius zijn vrienden naar de villa uit. Maar ze bemerken geen schepen, geen vissers. Uiteindelijk vraagt Canius aan een buurman: „Hebben de vissers vandaag vakantie?‟ Maar de buurman zegt: „Ze hebben geen vakantie, ze zijn nooit gewoon hier te vissen. Gisteren zijn ze voor het eerst met schepen naar de villa van Pythius gekomen.‟ Uiteindelijk begrijpt Canius het bedrog van Pythius en met luide stem roept hij uit: „Ik ben bedrogen!‟ Maar niemand luistert naar de hebzuchtige man. naar Cicero, De Officiis

5.4 Over Tantalus
Te veel geluk …
Tantalus, een rijke koning, is een vriend van de goden. Dikwijls nodigen de goden hem uit en ontvangen ze hem op de Olympus, een hoge berg. Met hen is de gast gewoon daar nectar, de wijn van de goden, te drinken. Soms bezoeken de goden het mooie paleis van Tantalus. Bij hem eten ze het beste voedsel en drinken ze wijn. Tantalus is gelukkig, want hij kan zonder zorgen leven. Maar door zoveel geluk wordt de koning hoogmoedig en durft hij de almachtige goden op de proef te stellen.

Leidt tot hoogmoed
Op een dag bezoeken Jupiter en de overige goden opnieuw de koning. Kijk, eerst doodt Tantalus met een zwaard zijn zoon Pelops, daarna maakt hij met grote zorg het vlees van zijn zoon klaar, ten slotte plaatst hij het vlees op de tafel en biedt aan de gasten het malse voedsel aan. De goden zwijgen, ze nemen niets: want ze bemerken het bedrog van de koning. Als enige eet Ceres een deel van het vlees: want ze is verstrooid. Uiteindelijk staan ze woedend op: „Durf je de goden zo op de proef stellen? Je bent een dwaze gastheer! Je moet nu zonder ons leven! We bevelen een straf!‟

De straf
De goden zenden Tantalus naar de onderwereld. Daar moet de koning in een meer en onder een boom staan. Tantalus verlangt water te drinken. Maar wanneer hij probeert water te drinken, wijkt het water terug. Hij verlangt een vrucht van de boom te nemen. Maar wanneer hij een vrucht probeert te nemen, wijkt de vrucht terug. Zo is de koning, altijd door honger en dorst uitgeput, voor eeuwig ongelukkig. Want de woede van de goden is vreselijk.

5.11 Over de adelaar en de maaier
Een warme werkdag
In het midden van de zomer werken de maaiers op de velden onder de brandende zon. Ze zweten en ze hebben dorst en na weinige uren blijft er niets van water over voor hen. Dus roept de leider van de maaiers Davus, één van hen, bij zich en zegt: „Ga naar de naburige bron en breng water voor ons.‟

Bij de bron
Bij de bron ziet Davus een slang, die een adelaar vasthoudt. Omdat de adelaar een boodschapper van Jupiter is, doodt Davus de slang met zijn snoeimes en bevrijdt de adelaar. Daarna schept hij water uit de bron en keert terug naar zijn kameraden.

Bijna ieders dorst wordt gelest
Eerst geeft hij grote bekers vol water aan zijn kameraden. De kameraden beginnen dadelijk te drinken. Daarna wil hij zelf drinken. Precies op dat moment daalt de adelaar met grote snelheid af uit de hemel en werpt de beker uit zijn handen. Het water vloeit uit de beker op de grond.

Nu wordt alles duidelijk
Eerst roept Davus met luide stem, want hij is woedend. Maar plotseling ziet hij zijn negen kameraden dood. „Nu begrijp ik alles,‟ zegt hij, „door de hulp van de adelaar ben ik niet dood.‟ Het water van de bron is vergiftigd door de slang. De adelaar redt mij nu en rukt me weg van de dood, omdat ik hem van de dood heb weggerukt.‟ naar Aelianus, De Natura Animalium

Caput 6
6.2 Over Marcus Curtius
Een dreigende duisternis
Een wolk verduistert de tempels, de standbeelden, de tafels van de handelaars. Elders vult de zon de wegen en de straatjes van de stad met licht. Alle burgers houden doorheen de gehele stad slechts over één zaak gesprekken: „Waarom is het forum duister?‟ Daarom ondervragen de mensen de waarzeggers: „Wat willen de goden? Welk voorteken zenden de onsterfelijke goden aan ons?‟ Maar de wijze waarzeggers kunnen niet antwoorden.

Een geheimzinnige kloof
De volgende dag verlicht de zon de tempels en de standbeelden van het forum: in het midden van het forum zien de mensen een reusachtige en diepe kloof. De burgers vragen droevig aan elkaar: „Wat is dit? Hoe kunnen we deze kloof opvullen?‟ Op dat moment raadplegen de waarzeggers de voortekens. Kort daarop onthullen ze de wil van de goden: „Romeinse burgers, jullie kunnen de kloof niet opvullen met aarde, zelfs al willen jullie. Gooi het hoogste Romeinse bezit in de kloof.‟ Alle mannen brengen dadelijk veel gouden munten bijeen en werpen ze in de kloof: de kloof sluit zich niet. Daarna brengen de vrouwen prachtige juwelen aan: de kloof gaapt nog altijd.

Het hoogste bezit 
Op dat moment wijst Marcus Curtius, een uitstekende en moedige jongeman, de burgers terecht: „Wapens en dapperheid zijn het hoogste Romeinse bezit. Wij blinken altijd uit door dapperheid en wapens.‟ Terwijl allen zwijgen, bekijkt Marcus Curtius eerst de tempels van de onsterfelijke goden. Daarna strekt de sterfelijke jongenman zijn handen uit naar de hemel en naar de gapende kloof. Ten slotte klimt hij gewapend op zijn woeste paard, vuurt het snelle paard aan en stort zich in de kloof. De kloof sluit zich dadelijk en de aarde krijgt haar vorig uitzicht terug. naar Livius, Ab urbe condita en Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia

6.5 Odysseus bij de tovenares Circe
Een verraderlijke ontmoeting
Plotseling bemerkt de mooie Circe de Grieken. De tovenares lacht en zegt: „Kom binnen, gasten, kom binnen! Jullie hebben toch wel honger?‟ Op dat moment gaan allen behalve Eurylochus het paleis binnen; want Eurylochus wacht voorzichtig vóór de deur op zijn vrienden. De slaven van Circe brengen snel voedsel en wijn aan; maar de wijn is vergiftigd en kijk, plotseling worden de ongelukkige gasten varkens. Eurylochus haast zich naar Odysseus en vertelt hem het wrede lot van zijn vrienden.

De onverschrokken leider …
De overige kameraden zijn droevig en wenen, maar Odysseus zegt dadelijk: „Ik moet onze vrienden bevrijden, ik vrees de tovenares niet.‟ Onderweg smeekt Odysseus de god Mercurius: „Mercurius, zoon van Jupiter, jij helpt mij altijd, help me nu ook.‟ Mercurius luistert naar de moedige leider en wijst een heilig kruid aan. Vóór het paleis roept Odysseus Circe en roept uit: „Bevrijd mijn vrienden.‟

Redt zijn kameraden
Circe is blij omdat de leider van de Grieken aanwezig is en ze zegt: „Jij wil toch ook wel een mooi varken worden?‟ Maar het kruid van Mercurius redt hem. Daarom zegt Circe woedend tot haar dienaars: „Wie is die wonderlijke man? Waarom wordt hij geen varken?‟ Maar Odysseus roept opnieuw: „Bevrijd mijn vrienden.‟ Na vele strenge woorden van Odysseus opent Circe uiteindelijk de poort van de stal en bevrijdt de Grieken. Kijk, plotseling worden de varkens opnieuw mensen! Maar de Grieken kunnen nog niet naar huis terugkeren: want Odysseus blijft gedurende lange tijd bij de mooie Circe … naar Homerus, Odyssee

6.10 Over de ganzen van de Capitoolheuvel
De nieuwe tactiek …
Uiteindelijk proberen de Galliërs met een list de burcht binnen te dringen. Daarom beklimmen ze in het midden van de nacht zwijgend de Capitoolheuvel. Op de heuvel slapen alle Romeinen. Zelfs de honden slapen. Weinig bewakers kijken rond op de stadsmuren, maar ze zien en horen de Galliërs niet.

Wordt gedwarsboomd …
Maar de ganzen, die gewoon zijn de tempel van Juno te bewaken, slapen niet. Ze horen de Galliërs en beginnen dadelijk te roepen en met hun vleugels te klepperen. Op de stadsmuren horen de Romeinse bewakers de ganzen en ze vragen: „Waarom roepen de ganzen?‟ Ze kijken rond: ze zien geen vijand.

En mislukt
Opnieuw roepen de ganzen. Nu hoort Marcus Manlius, een dapper man en uitstekend soldaat, het geroep van de ganzen en dadelijk staat hij op uit zijn bed. Hij loopt naar de stadsmuren en bemerkt daar de Galliërs. Met luide stem roept hij de overige Romeinen te wapen. Intussen stampt hij een eerste Galliër en een tweede en een derde van de heuvel… Eindelijk komen de overige Romeinse soldaten naar de stadsmuren en werpen de Galliërs van de heuvel. Ten slotte gaan de Galliërs weg van Rome.

Caput 7
7.2 Over keizer Hadrianus en de architect Apollodorus
Een talentvol architect …
Terwijl Trajanus keizer is, is de architect Apollodorus in zeer hoog aanzien en kan hij zonder vrees leven: dikwijls wordt hij door de keizer zelf geprezen. Vóór de tweede oorlog tegen de Daciërs zegt Trajanus aan Apollodorus: „Als je een brede brug over de Donau maakt, als je nieuwe belegeringstuigen uitdenkt, kan ik de Daciërs overwinnen.‟

Krijgt een roemvolle opdracht
Na de oorlogen tegen de Daciërs beveelt de keizer Apollodorus een nieuw forum en veel gebouwen te ontwerpen: „Bouw op het forum een standbeeld en een hoge zuil, die mijn oorlogen verheerlijkt. Op die manier zal je de beste architect van alle tijden zijn!‟

Een jaloers troonopvolger
Op een dag wordt Apollodorus door de keizer geraadpleegd over de tekening van een gebouw. Terwijl de keizer en de architect met elkaar beraadslagen, mengt Hadrianus, de opvolger van Trajanus, zich in het gesprek. Op dat moment zegt Apollodorus aan Hadrianus: „Jij weet niets over deze zaken. Ga weg en teken pompoenen.‟ Na de dood van Trajanus werd Hadrianus keizer. Hij zendt aan Apollodorus een brief en een beschrijving van de tempel van Venus en Roma. In die brief leest Apollodorus: „Eens heb je mij gezegd: “Ga weg en teken pompoenen.” Bekijk deze tekening. Deze schitterende tempel van Venus en Roma kan zonder architect door mij gebouwd worden.‟

Een jaloers architect
Maar het antwoord van Apollodorus spaart Hadrianus niet: „Als de tempel niet op een hogere plaats gebouwd wordt, zal hij op het forum zeker niet zichtbaar zijn. Bovendien zijn de standbeelden van de godinnen te hoog. Nu zitten de godinnen, maar als ze opstaan en uit de tempel willen buitengaan, kunnen ze niet.‟ Door dat antwoord wordt Hadrianus gekwetst. Eerst verjaagt hij Apollodorus en ten slotte doodt hij hem zelfs op wrede wijze. naar Cassius Dio, Historia Romana

7.5 Over Hercules en de leeuw van Nemea
De onoverwinnelijke leeuw
In Griekenland, dichtbij de stad Nemea, leeft een reusachtige leeuw, door wie het vee op wrede wijze wordt geroofd, de paarden ernstig worden verwond, de jongens en de meisjes, de mannen en de vrouwen bang worden gemaakt. Noch door pijlen, noch door stenen, noch door een zwaard kan zijn huid doorboord worden. Daarom beveelt Eurystheus, de koning van de streek, Hercules de leeuw te doden.

De voorbereiding tot het gevecht
Hercules vlucht niet voor het werk, want hij draagt vijf geschenken van de goden bij zich: een zwaard van Mercurius, een boog en pijlen van Apollo, een gouden harnas van Vulcanus, paarden van Neptunus en een schild van ivoor van Jupiter. Hij maakt ook zelf een knuppel en draagt die in zijn rechterhand.

Een ongelijk gevecht
Plotseling springt de leeuw uit het bos tevoorschijn. Eerst schiet Hercules rustig de pijlen van Apollo, maar de pijlen doorboren de harde huid van de leeuw niet. Daarna probeert hij de huid te doorboren met het zwaard van Mercurius, maar het zwaard buigt zoals een zwaard van was. Ten slotte slingert hij hevig zijn knuppel: de leeuw schudt alleen maar het hoofd.

Wie wordt de winnaar?
Omdat wapens niet nuttig zijn, probeert Hercules uiteindelijk om het wilde dier te overwinnen met de blote handen. De leeuw bijt een vinger van Hercules af. Toch grijpt Hercules de leeuw vast en wurgt hem. Daarna stroopt hij de huid van het beest af en keert terug naar koning Eurystheus, bekleed met de huid van de leeuw.

7.10 Hercules reinigt de stallen van Augias
Een vernederende opdracht
Koning Eurystheus zegt aan Hercules: „In Elis, een verafgelegen streek, leeft een rijke koning, met de naam Augias, in een groot paleis. Hij bezit zeer veel stieren. Omdat de mest door niemand wordt verwijderd, ligt een onmetelijke hoeveelheid mest in de stallen. De inwoners van de streek worden gekweld door de stank. Hercules, ik beveel je de stallen in één dag te reinigen.‟

Hercules aan het werk
Vernederd gaat Hercules weg. „Zo‟n grote hoeveelheid mest‟, zegt hij, „kan ik in één dag met een riek niet verwijderen. Wat moet ik doen?‟ Na een lange reis ziet hij van een berg het paleis van Augias en de lager gelegen stallen van de stieren, maar ook een rivier, die voorbij de stallen vloeit. De volgende dag graaft hij twee grachten: de ene van de rivier naar de stallen, de andere van de stallen naar de rivier. Zo wordt het water van de rivier door de stallen geleid. Het water vloeit door de stallen en de mest wordt meegesleurd. Zo reinigt de vindingrijke Hercules de stallen van Augias.

Caput 8
8.2 Over Androclus en de leeuw

Een opvallende leeuw
Tussen de wilde dieren valt een reusachtige leeuw op. Die ene leeuw richt de ogen van allen op zich door de grootte van zijn lichaam, door zijn angstaanjagend gebrul en door zijn lange en golvende haren. Nu wordt de slaaf van een ex-consul binnengebracht. Hij heet Androclus en hij is veroordeeld tot de beesten omdat hij zijn strenge meester ontvlucht is. Wanneer de leeuw hem van ver ziet, blijft hij eerst plots als het ware verwonderd staan. Daarna gaat hij traag en rustig naar Androclus. Op dat moment beweegt hij zijn staart en hij likt met zijn tong de handen van de slaaf.

De reactie van Androclus
Androclus vreest eerst voor zijn leven, daarna vindt hij zijn moed terug te midden van de liefkozingen van het vreselijke dier. Plotseling herkent hij zelf de leeuw. Na de wederzijdse herkenning ziet het volk een blije en enthousiaste mens en (een blije en enthousiaste) leeuw. Die wonderbare gebeurtenis wekt zeer luide kreten op bij het volk. De keizer ontbiedt Androclus en vraagt de reden waarom de vreselijke leeuw hem heeft gespaard. Op dat moment vertelt Androclus dit wonderlijk verhaal.

In de provincie Afrika
„Mijn meester wordt voor een jaar als gouverneur naar de provincie Afrika gezonden. Daar ben ik door zijn dagelijkse zweepslagen gedwongen om te vluchten. Na een lange tocht verberg ik me in een duistere grot. Niet veel later komt deze leeuw naar dezelfde grot en toont mij jankend zijn bebloede poot. Ik bemerk een enorme doorn, die in zijn voet vastzit. Dadelijk trek ik de doorn uit en verzorg de wonde. Op dat moment legt de leeuw zijn poot in mijn handen en rust. Gedurende drie jaren leef ik met die leeuw in dezelfde grot. Op een dag verlaat ik de grot, ik word door soldaten gegrepen en uit Afrika naar Rome weggebracht naar mijn meester. Hij veroordeelt me dadelijk tot de beesten.‟
Na het schouwspel
Na die woorden beginnen alle toeschouwers te roepen: „Laat die slaaf gaan!‟ De keizer schenkt de vrijheid aan Androclus en de leeuw. Na dat schouwspel bindt Androclus de leeuw met een leren riem en gaat met hem van kroeg tot kroeg. Overal wordt aan Androclus geld geschonken, overal wordt de leeuw bestrooid met bloemen. Allen zeggen: „Deze leeuw is de gastheer van een mens, deze mens is de arts van een leeuw.‟ naar Aulus Gellius, Noctes Atticae

8.5 Over Proserpina
Een paradijselijke dag …
Op een dag zwerft Proserpina met vriendinnen rond in een mooie weide. De zon brandt, de vogels zingen vrolijke liederen in de bomen. Overal bloeien bloemen. De meisjes plukken de mooie bloemen en brengen ze naar Ceres. Dichtbij de weide is een groot bos. Daar ziet Proserpina prachtige viooltjes. Dadelijk loopt ze naar het zeer grote bos. Daar plukt ze voor zich viooltjes en andere bloemen. Intussen gaat ze vooruit naar het midden van het bos.

Wordt ruw verstoord
Plotseling opent de aarde zich: twee zwarte paarden, die een zwarte renwagen trekken, komen tevoorschijn. Pluto, de god van de onderwereld, die altijd onder de aarde woont, sleurt het meisje mee naar zijn renwagen en keert snel met haar naar de onderwereld terug. Op dat moment sluit de aarde zich, gaat de zon onder, houden de vogels op met zingen en wordt het overal stil. De bange Ceres zoekt overal haar dochter en roept: „Proserpina, waar ben je? Proserpina, antwoord!‟ Ze weent en gedurende de duistere nacht zwerft ze rond, maar nergens kan ze haar dochter vinden.

De volgende dag
De volgende dag verschijnt de zon, die alles ziet, en onthult aan Ceres de vreselijke misdaad van Pluto. De droefheid van Ceres is zeer groot: ze wil noch eten, noch drinken; ze zit op een rots en treurt om haar dochter. Samen met Ceres treurt de aarde: op de weiden verwelken de bloemen, op de akkers groeit niets meer, de mensen en de dieren gaan ten onder door honger.

Jupiter grijpt in
De almachtige Jupiter, de vader van goden en mensen, wordt door zorgen gekweld. Hij laat Pluto, zijn broer, naar de Olympus komen en zegt: „Broer, overal op de aarde is honger. Ik zie de dood van mannen, vrouwen, oude mannen, kinderen, dieren. Ik wil hun ellende beëindigen. Daarom zal Proserpina gedurende zes maanden in de onderwereld bij jou, gedurende zes maanden op de aarde bij haar moeder zijn. Mijn plan staat vast.‟

Proserpina komt en gaat
Daarom, wanneer Proserpina uit de onderwereld naar de aarde terugkeert en gedurende zes maanden bij haar moeder blijft, is de aarde samen met Ceres blij: ter ere van Proserpina groeien overal bloemen en in de bomen zingen de vogels mooie liederen. Overal brengt de zomer een aangename warmte. Wanneer Proserpina na zes maanden opnieuw naar de onderwereld afdaalt, treurt de aarde samen met Ceres: nergens groeien bloemen, nergens zingen vogels. Overal brengt de winter een scherpe koude.

8.9 Na de spelen van Pompeji
Door een lichte aanleiding gebeurt een vreselijke slachtpartij tussen de inwoners van Nuceria en de inwoners van Pompeji na de gladiatorenspelen. Eerst slingeren ze om beurt scheldwoorden, daarna stenen, ten slotte nemen ze hun zwaarden. Het volk van Pompeji is het sterkste. Velen van de inwoners van Nuceria zijn ernstig gewond en velen treuren om de dood van kinderen of ouders. Keizer Nero vertrouwt het proces toe aan de senatoren. Na die slachtpartij is het voor de inwoners van Pompeji gedurende tien jaren verboden gladiatorenspelen te organiseren. naar Tacitus, Annales

Caput 9
9.2 Over de wedstrijd van Oenomaus en Pelops

Een beeldschone dochter
Hippodamia was de mooie dochter van koning Oenomaus. Eens had het orakel aan de koning voorspeld: „Jouw schoonzoon zal je vermoorden!‟ Dat orakel maakte Oenomaus bang. Hoewel veel jongemannen Hippodamia ten huwelijk vroegen, wilde Oenomaus haar aan niemand ten huwelijk geven. Daarom vroeg de koning de jongemannen afzonderlijk: „Durf je met mij met het vierspan strijden? Aan de overwinnaar wil ik mijn dochter ten huwelijk geven. Maar de dood staat de jongeman te wachten die door mij wordt overwonnen.‟ De koning had paarden sneller dan de noordenwind en hij ging alle jongemannen altijd gemakkelijk voorbij. Op dat moment doorboorde hij met zijn lans de rug van de ongelukkige jongemannen. En zo werden allen, die met de koning streden, wreed gedood en werden hun hoofden in het paleis tentoongesteld.

Pelops en Oenomaus
Op een dag bereikt Pelops, de zoon van Tantalus, het paleis van Oenomaus. Wanneer hij Hippodamia ziet, wordt hij dadelijk verliefd en verlangt hij hevig haar te huwen. Zonder vrees zegt hij aan de koning: „Ik durf met jou met het vierspan strijden.‟ Maar wanneer hij zoveel hoofden tentoongesteld ziet, vreest hij plotseling de wreedheid van de koning. Hij denkt bij zichzelf: „In de koers kan ik enkel met een list de koning overwinnen.‟ Daarom gaat hij naar Myrtilus, de wagenmenner van de koning, en zegt: „Als je mij helpt, beloof ik jou de helft van het koninkrijk.‟ Myrtilus stemt in. ‟s Nachts trekt hij de ijzeren pinnen uit de as van de renwagen van Oenomaus en steekt hij pinnen van was in de plaats.

Geen fair play
De volgende dag begint de wedstrijd. Oenomaus spoort zijn paarden aan, maar wanneer hij zijn wagen bij de keerpalen wil keren, springen de wielen eraf. De wagen van de ongelukkige koning wordt gebroken. Zijn lichaam wordt door het stof getrokken en verminkt. Na die overwinning wordt de heerschappij aan Pelops overgedragen. Maar de nieuwe koning houdt zijn gegeven woord niet. Hij beveelt Myrtilus naar de kust te komen en hij beklimt met hem een hoge klip. „Nu ben ik de koning‟, zegt hij, „en ik bezit het land en de zee. Ik geef jou de helft: zoek jouw beloning in de golven!‟ Tegelijk duwt hij de wagenmenner naar beneden in de zee. Maar terwijl Myrtilus valt, vervloekt hij de trouweloze koning en al zijn kinderen. naar Hyginus, Fabulae

9.5 Wie van beiden zal de sterkste zijn?
Een probleem tussen zon en wind …
Eens twistten de zon en de wind altijd onder elkaar. Dikwijls vroegen ze de maan, dikwijls zelfs de zee: „Wie van ons beiden zal de sterkste zijn?‟ Omdat noch de maan, noch de zee konden antwoorden, zegt de wind zelf: „De zon, die alleen maar overdag de aarde met warmte koestert, zal toch niet de sterkste zijn?‟ Waarna de zon zegt: „Toch niet de wind, die niemand kan zien?‟

Vraagt om een scheidsrechter
Ten slotte raadt de maan hun aan: „Omdat jullie tweedracht door ons niet kan gekalmeerd worden, zoek op aarde een rechtvaardige mens. Misschien zal hij wijs oordelen over jullie kwaliteiten.‟ Toevallig wandelde op aarde Antonius, die noch familie noch huis had: hij wilde liever onder de open hemel leven. De wind zegt tot de zon: „Hij zal overwinnen, die de mantel van Antonius weggerukt heeft van zijn schouders.‟ De zon stemt in en lacht zwijgend.

Een wedstrijd tussen de wind …
Eerst begint de wind zich in te spannen. Een koude en hevige storm raast op de aarde: de bladeren, de takken, gehele bomen worden geschud. De kudden worden naar de stallen gebracht, de kinderen worden door de moeders naar huis geroepen. Antonius  echter ging vooruit en hield zijn mantel met stevige hand vast. Hoewel de wind reeds van zonsopkomst blies, toch kon hij hem de mantel niet ontrukken. Uiteindelijk wanhoopt hij en geeft zijn plan op.

De zon …
Op dat moment verschijnt de zon in de hemel en wordt de hele aarde gekoesterd door de warmte van de zon: de mensen verlaten blij hun huizen, de kinderen beginnen opnieuw te spelen, de bloemen beginnen opnieuw te bloeien. Ook Antonius, die de warmte van de zon voelt, zoekt nu eens onder een boom de schaduw, dan weer legt hij zijn voeten in het water van een rivier. Maar zijn mantel legt hij nog niet neer.

En de mens
De zon begint nog feller te branden. Antonius gaat na een lange tocht vermoeid zitten, en gulzig drinkt hij veel water. Uiteindelijk maakt hij, door de warmte en de tocht overwonnen, zijn mantel los. En in de hoge hemel zegt de zon lachend: „Het is beter met welwillendheid en warmte dan met geweld en koude te strijden.‟ naar Aesopus, Fabels

9.9 Over het geduld van Socrates
‘Hij is nooit thuis!’
Xanthippe, de vrouw van de filosoof Socrates, werd een ruziezoekende en lastige vrouw genoemd. Want ze was woedend omdat Socrates altijd in de stad jongemannen de wijsheid onderwees of met de burgers gesprekken voerde; het hoogstnodige geld echter bracht hij niet aan, hij keek niet om naar zijn drie kleine zonen, hij zorgde slecht voor de zaken van het gezin. Daarom snauwde Xanthippe hem dikwijls hevig af en beledigde zij hem met vele en scherpe woorden.

‘Ik zit liever buiten’
Meestal wilde de filosoof liever zijn huis verlaten, want hij kon het tumult en de storm van de woorden niet verdragen. Met droevig gezicht en afhangende oren ging hij naar buiten en zat hij rustig bij de deur. Want hij bewaarde altijd hoop.

Geen woorden maar daden
Maar soms ging Xanthippe razend naar boven naar de slaapkamer, opende het venster en goot vandaar een pot vol stinkend vocht op het hoofd van Socrates uit. Hij werd echter door de regenbui helemaal niet beïnvloed, maar waste zijn kleding en zijn gezicht af.

Reactie van de voorbijgangers
De mensen, die voorbijgingen, zagen de razende vrouw en de rustige man. Verbaasd vroegen ze de filosoof: „Hoe kan zo‟n zaak gebeuren?‟ Socrates antwoordde hun: „Meestal regent het, wanneer het veel heeft gedonderd.‟

Caput 10
10.3 Bellerophon
doodt de Chimaera.
Proetus zendt Bellerophon naar Lycië. Daar woont de Chimaera. De Chimaera heeft het hoofd van een leeuw, het lichaam van een geit, de staart van een draak. De Chimaera braakt vuur. De Chimaera vernielt de streek. Bellerophon roept een helper, Pegasus. Pegasus is een paard. Bellerophon zoekt de Chimaera, ten slotte vindt hij de Chimaera. Bellerophon schiet een pijl, maar hij doodt de Chimaera niet. Daarna werpt hij zijn lans, maar hij doodt de Chimaera nog niet. Ten slotte stoot hij met zijn lans lood in muil van de Chimaera. Het vuur doet het lood smelten. Zo doet Bellerophon de Chimaera stikken.

REACTIES

T.

T.

danku

7 jaar geleden

F.

F.

Llllllllllllllxldldlddldecrcrdervrrvtv zo een stuk! Do do ueen een j do do do do do do en Fu Uruzgan al die duur cry EU GT uur en je

7 jaar geleden

A.

A.

super nice!!

6 jaar geleden

E.

E.

Heel erg bedankt
luv u

5 jaar geleden

B.

B.

jij verdiend een medaille man, blij dat iemand moeite doet en mensen helpt

4 jaar geleden

E.

E.

je bent een held echt waar

3 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.