Zit je in de bovenbouw van havo of vwo?

Vul dan deze vragenlijst in over jouw studiekeuze en maak kans op een van de cadeaubonnen van 20 euro.

Meedoen

Gouverneur Kielstra

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • 4e klas vmbo | 5140 woorden
  • 11 juni 2011
  • 72 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
72 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Inleiding
Gouverneur Kielstra heeft van 1933 tot 1944 in Suriname gediend. Hij heeft weinig goed en veel slecht gedaan. Ook maakte hij misbruik van zijn macht. Hij was iemand die geen tegenspraak duldde en altijd zijn zin moest krijgen. Dat is hem ook aardig gelukt. Wat hij allemaal gedaan heeft en de gevolgen die zijn gedrag voor Suriname hebben gehad, zullen we in onze scriptie bespreken.


HOOFDSTUK 1

WIE WAS JOHANNES KIELSTRA?
Johannes Kielstra werd op 13 november 1887 geboren als zoon van Tjepke Kielstra en overleed in April 1951 in Monaco. Hij verhuisde in 1885 van Zwartsluis naar Middelburg, waar hij het gymnasium bezocht. In 1895 en 1896 was hij abac-tis van de gymnasiasten-vereniging 'Nihil sine labore'. In 1896 volgde hij in Leiden zijn rechtenstudie, die met een promotie op stellingen in 1901 afgesloten werd. Tussen 1896 en 1901 was hij als vrijwilliger in militaire dienst, waarin hij opklom tot reserve 2e luitenant.

In 1903 vertrok hij naar Nederlands-Indië, waar hij een afwisselende carrière als ambtenaar maakte. In 1912 en 1913 verbleef hij enige tijd met verlof in Europa en in 1915 legde hij de functie van adjunct-adviseur voor de bestuurszaken van de Buitenbezittingen neer. Teruggekeerd in Nederland werd hij in 1916 reservekapitein bij het reservepersoneel bij de Landweer. Eind 1919 ging hij met groot verlof. Inmiddels had in 1918 een benoeming plaatsgevonden aan de Landbouwhoogeschool in Wageningen tot hoogleraar in de koloniale staatswetenschappen en staathuishoudkunde.

In 1925 maakte Kielstra een studiereis naar West-Indië en bezocht onder meer Suriname. Hierna publiceerde hij in het bijzonder over dit land. In tegenstelling tot de sedert de afschaffing van de slavernij in 1863 gevoerde assimilatiepolitiek ten aanzien van de verschillende geïmmigreerde bevolkingsgroepen bepleitte hij het instellen van dorpsgemeenschappen, elk met hun eigen ontwikkeling. Voor Suriname liet hij zich inspireren door zijn bovengeschetste gedachten over Oost-Indië. De bewoners van deze gemeenschappen met hun eigen maatschappelijk verband zouden een deel van hun arbeid beschikbaar kunnen stellen voor de in de omgeving liggende plantages. Ook wilde Kielstra onderwijs gericht op de bestaande culturele verschillen van de Surinaamse bevolkingsgroepen en niet het bestaande onderwijs naar Nederlands model. Dit zou hen van hun eigen milieu kunnen vervreemden.

In 1933 volgde hij F.van Haaren op die waarnemend gouverneur was sinds het vertrek van B.Rutgers. Hij aanvaardde zijn ambt met een rede in de Koloniale Staten, waarin hij enkele ideeën over de toekomstige ontwikkeling van het land ontvouwde. Hij begon zijn werkzaamheden in een tijd toen ook Suriname sterk getroffen was door de heersende wereldcrisis en daar evenals elders grote versobering geboden was. Kielstra zag dan ook weinig licht in de nabije toekomst.

Kielstra werd in 1944 benoemd tot ambassadeur in Mexico, tevens geaccrediteerd in Guatemala. Hij voelde zich op een zijspoor gezet, terwijl hij graag wilde meewerken aan de reconstructie van Nederland en zijn overzeese gebiedsdelen. In 1946 werd hij aangeprezen als eerste Nederlandse vertegenwoordiger in de Caraïbische Commissie. Zijn ontslag als ambassadeur volgde in 1948, waarna hij pensioneerde. Nadat hij al eerder bevorderd was tot reservekolonel volgde in 1945 zijn bevordering tot reservegeneraal-majoor titulair. Hij overleed in 1951 in Monaco.


HOOFSTUK 2
KIELSTRA TIJDENS ZIJN REGEERPERIODE
2.1 Het begin

Het ambt van gouverneur heeft Kielstra bekleed tot eind 1943, onderbroken door verlofperiodes in 1935-1936,1938-1939 en 1942, tijdens welke de ondervoorzitter van de raad van bestuur, mr. J.C. Brons, hem verving. Tijdens zijn langdurig bewind probeerde Kielstra zijn denkbeelden inzake de eigen ontwikkeling van de bevolkingsgroepen te verwezenlijken. Zijn afwijzing van de assimilatie wekte ontstemming bij de creoolse Surinamers. Hij besteedde veel aandacht aan de Hindoestanen en Javanen en richtte daarvoor enkele dorpsgemeenschappen in. Op verschillende hogere posten, zoals van districtscommissaris, waarvoor al lange tijd Surinaamse ambtenaren in aanmerking kwamen, wekte het ontstemming dat hier Oostindische ambtenaren waren aangesteld. In 1937 werd bij de indiening van een ontwerp-verordening op de huwelijkswetgeving, waarbij van het Burgerlijk Wetboek afwijkende regelingen ten aanzien van de huwelijken van Hindoes en mohammedanen werden voorgesteld, de eenheid van het huwelijksrecht prijsgegeven. Dit wekte verbittering bij de creolen. Tot twee keer toe werd een ontwerp-verordening om deze materie te regelen door de Staten van Suriname verworpen, tot Kielstra in 1940 van zijn bevoegdheden die de staat van oorlog en beleg hem verschafte, gebruik maakte en de zaak in twee afzonderlijke besluiten regelde. Veel ontevredenheid wekte hij ook door in 1936 gebruik te maken van het recht om in dringende omstandigheden zonder goedkeuring van de Staten een verordening af te kondigen; dit bezorgde hem zelfs kritiek in de Tweede Kamer.

Inmiddels was de staatsregeling van Suriname in 1936 gewijzigd. De regelgevende bevoegdheid van de Koning werd sterk beperkt en het woord 'kolonie' werd vervangen door 'Suriname'. De 'Koloniale Staten' heetten vanaf toen "Staten van Suriname” en het 'regeringsreglement' werd 'Wet op de staatsregeling'. De gouverneur was niet langer de autocratisch optredende lasthebber van de Koning, maar een deel van het wetgevend orgaan van Suriname. Dit was belangrijk in de verhouding van gouverneur, als uitvoerend orgaan, tot de Staten, als het medewetgevend orgaan. Door het sterk autocratisch gerichte beleid van Kielstra zou het nog lang duren eer iets van deze machtsoverdracht te bespeuren zou zijn. Bij deze wijziging van de staatsregeling kreeg de gouverneur het recht om 5 van de 15 leden van de Staten te benoemen. Kielstra wees voor het merendeel van deze plaatsen Hindoestanen en Javanen aan, die door het heersende kiesrechtstelsel niet aan bod konden komen. Deze verandering werd echter veroordeeld als een achteruitgang van Surinames constitutionele ontwikkeling.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen Amerikaanse troepen en veel oorlogsmateriaal in het land. Kielstra probeerde het Nederlandse gezag tegenover de Amerikaanse invloed te handhaven. Verder werden in Suriname verblijvende Duitsers geïnterneerd en uit Nederlands-Indië komende NSB'ers werden in een kamp op Jodensavanna ondergebracht. De met dit alles samenhangende veranderingen en spanningen maakten het er voor Kielstra niet gemakkelijker op zijn functie naar bevrediging te vervullen. Daarbij kwam dat na de belofte van de Koningin in 1942 om na de oorlog de autonomie voor de overzeese gebiedsdelen te bewerkstelligen de strijd tussen de gouverneur en de Staten werd hervat. In 1943 richtte een groep leraren en ambtenaren de Unie Suriname op om voorbereidingen te treffen voor het Surinaamse autonomie. Zij wilden onder de leuze 'baas in eigen huis' onder de Surinaamse bevolking het saamhorigheidsgevoel en de liefde voor een rechtvaardige en doelmatige gemeenschapsordening bevorderen. Kort nadien werd in 1943 het Statenlid B.W.H. Bos Verschuur, een onderwijzer, gearresteerd, waarschijnlijk omdat hij de Koningin verzocht had Kielstra te ontslaan. Alle andere gekozen leden van de Staten namen nu ontslag. De Unie Suriname werkte tijdens de hierop volgende verkiezingen hard voor de herverkiezing van deze leden om het protest tegen Kielstra nog meer kracht bij te zetten. Zij werden allen herkozen en de Nederlandse regering in Londen begreep de vingerwijzing: Kielstra werd eervol ontslagen (eind 1943). Hij had trouwens ook geen vertrouwen in de minister van Koloniën, H.J. van Mook, die volgens hem de overzeese gebiedsdelen zelfstandig wilde maken, waarmee hij het volstrekt oneens was. Hij beschouwde Van Mook niet als een staatsman. Hij werd opgevolgd door JC Brons.

2.2 BELEID VOOR DE TWEEDE WERELDOORLOG

De scriptie gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Op 1 april 1937 trad een nieuwe staatsregeling in werking die nogal van invloed was op de functie van de gouverneur. Met deze staatsregelen werd ook de naam van het parlement veranderd van “Koloniale staten” in de “Staten van Suriname” waarbij tevens het aantal leden werd verhoogd van 13 (waarvan tot 1901 er 4 benoemd werden door de gouverneur) naar 15 (waarvan 10 gekozen en 5 benoemd door de gouverneur). Kielstra wees voor die 5 personen vooral Hindoestanen en Javanen aan die met het toenmalige kiesrecht niet in de Staten verkozen werden. Immers in Suriname mochten tot de invoering van het algemene kiesrecht in 1948 alleen mannen die aan bepaalde voorwaarden voldeden (census en capaciteit) stemmen.Ook zijn aanstellingsbeleid van hoge ambtenaren en het ondanks tegenwerking van statenleden doorvoeren van een speciale huwelijkswetgeving maakte Kielstra niet geliefd bij de creoolse surinamers. Kielstra streefde ernaar om de landbouw ter hervormen naar een model zoals hij dat uit Nederlands-Indië kende. Daartoe wilden hij grote groepen javaanse arbieders laten overkomen. De minister van Kolonien wilde echter niets weten van zijn plan om jaarlyks 10.000 Javanen naar Suriname te laten gaan waarna het aantal werd beperkt tot maximaal 1000 per jaar. Na 1939 stopte deze migratie vanwege de Tweede Wereldoorlog.

Tweede Wereldoorlog
De wereldwijde winning van bauxiet vond in de eerste helft van de twintigste eeuw voor een groot deel in Suriname plaats. Het uit bauxiet gewonnen aluminium was zeer belangerijk voor de Verenigde Staten om oorlogsvliegtuigen te maken. De Nederlandse regering in ballingschap stemde in om Amerikaansemilitairen toe te laten tot suriname om te voorkomen dat de toevoer van deze strategische grondstof in gevaar zou komen. Daarbij speelde mee dat het buurland Frans-Guyana toen nog bestuurd werd vanuit het met de Duitsers collaborerende Vichy- Frankryk. Vooruitlopend op de oorlog was in 1939 al de Surinaamse schutterij opgericht als aanvulling op de Nederlandse reguliere troepen (de Tris).

Als gevolg van de afgekondigde staat van oorlog en beleg kreeg Kielstra extra bevoegdheden. In 1937 had hij al vakbondsleider Louis Doedel laten opnemen in de s’Lands Psychiatrische Inrichtingen (LPI), maar deze extra bevoegheden maakten het voor hem eenvoudiger om tegenstanders het zwijgen op te leggen. Zo liet hij ook onder andere Otto Huiswoud, Eddy Bruma en het Statenlid Wim Bos Verschuur interneren. Dat laatste zou gebeurd zijn omdat Bos Verschuur een petitie had gestuurd aan koningin Wilhelmina om Kielstra van zijn functie te ontheffen. In de periode werden ook de in Suriname verblijvende Duisters geinterneerd en daarnaast kwam er een groep NSB’ers uit Nederlands-Indië die werden opgesloten in Kamp Jodensavanne.


2.3 Staat van Beleg

Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen, betekende dat automatisch dat vanaf dat moment ook Suriname in oorlog was met Duitsland. Via een telegram van de minister van koloniën, Ch. Welter, wordt werd het Surinaams Bestuur om 1 uur ’s nachts op de hoogte gesteld van de Duitse inval. Nog dezelfde nacht ging men over tot de internering te Fort Zeelandia van de Duitse mannen (de vrouwen en kinderen volgden 2 weken later). In deze groep bevond zich ook de bemanning van de Goslar. Dit Duitse vrachtschip had op 5 september 1939 bescherming gezocht in de haven van Paramaribo en voorlopig had het Bestuur zich beperkt tot de verzegeling van het radiotoestel aan boord. De bemanning, bestaande uit 16 Duitsers en 38 Chinezen, waarvan de laatsten werden teruggezonden naar China, werd voorlopig nog met rust gelaten. In de nacht van 10 mei ging commissaris van politie, van Beek, vergezeld van militairen en politie over tot internering. In zijn naïviteit gaf hij de bemanning 30 minuten tijd om hun bagage bij elkaar te zoeken, wat genoeg was om het schip via verzet tot zinken te brengen. De Goslar die nog steeds dichtbij de Surinamerivier ligt werd daarom in de volksmond al gauw ‘van Beek eiland’ genoemd. In een afkondiging (bericht) waarbij gouverneur Kielstra de oorlogstoestand bekend maakte, zei hij dat het Bestuur zichzelf wel kon redden, dat hulp van buiten niet nodig zou zijn en dat politiek Suriname wel stabiel was. Het Surinaams leger, de Schutterij, werd mobiel verklaard en op 13 mei wordt de Staat van Beleg afgekondigd – de Staat van Beleg trad op 16 mei in werking. Dit gaf Kielstra, die al enorm veel macht had, vergaande bevoegdheden, en zou de aanleiding geven tot veel conflicten met de Staten.

HOOFDSTUK 3

DE STICHTING VAN DORPSGEMEENTEN
Gouverneur Kielstra had, gezien zijn ruim vijftien jarige ervaring in Oost-Indié, de neiging om veel te regelen zoals dat daar geschiedde. Vanuit dit standpunt besloot de Landvoogd alleen Oostindische ambtenaren of hen die een opleiding daartoe genoten hadden te benoemen tot Districts-Commissarissen. Dit zette kwaad bloed en stuitte op felle protesten van de zijde van de Staten. Vooral het W.Kraan ageerde scherp tegen het bestuurbeleid. Hij beschuldigde het bestuur, dat het stelselmatig aanstuurde op uitsluiting van landskinderen. In zijn betoog haalde hij onder ander een uitspraak van minister Idenburg aan, dat elk land het recht heeft om te worden gediend door ambtenaren voortgekomen uit het land zelf.De gouverneur voerde aan dat het hier ging om ervaren krachten. Het gevaar schuilt echter hierin dat deze lui door hun langdurig verblijf in het oosten zouden kunnen gaan streven naar gelijkschakeling met Oost-Indie. Ook gelijkschakeling met Nederland zou funeste gevolgen kunnen hebben, omdat ons land in tegenstelling tot Nederland en Indie en heterogene bevolking bezat met een eigen volkskarakter. Wanneer men niet begon met de opleiding van landskinderen, zou men in de toekomst altijd afhankelijk blijven van buitenlandse krachten. Het argument van de landvoogd, dat deze ambtenaren ervaren krachten waren en dat hij ze daarom liet uitkomen strookte dus niet met de belangen van ons land. In hun voorlopige verslag hebben de Staten er ook op gewezen, dat de benoeming van Indische ambtenaren te kostbaar zou zijn voor Suriname. Kielstra zette echter door. Met het laten uitkomen van Indische ambtenaren voor de functie van Districts-Commissaris, had de gouverneur een ander doel voor ogen namelijk het instellen van dorpsgemeenten. Van de Indiers zou hij dan de volle medewerking verkrijgen tot verwezenlijken van dit doel.

Tot nog toe had men in ons land er naar gestreefd uit de verschillende bevolkingsgroepen één surinaams volk te doen onstaan. Men probeerde tot deze assimilatie politiek te komen door wetgeving,onderwijs en verkeer. Gouverneur Kielstra wilde het tegenover gestelde bereiken door de groepen gescheiden te houden in sociale eenheden van ras, taal en godsdienst in afzonderlijk te stichten dorpsgemeenten.

Het doel van deze wooncentra vervatte hij in de volgende punten:
 Veraangenaming van het leven op het platteland en daardoor vermindering van de trek naar de stad.
 Bevordering van de kolonisatie naar het platteland.
 Gewenning van de ingezeten aan georganiseerde verhouding aan coöperatie onderleiding van eigen vertrouwensmannen.
 Het geven van een wettelijke basis aan reeds bestaande krachtige betrekkingen en eenheid van belangen.

Het dorpshoofd die door de gouverneur benoemd werd, had verreweg de grootste bevoegdheid nl.
 Handhaving der orde en zonodig instelling van een nachtwacht daarvoor.
 Nemen van de nodige maatregelen bij brand, dooorbraak en andere rampen.
 Minnelijke regeling van geschillen tussen ingezetenen.
 Het houden van een bevolkingsregister.
 Waken over vestiging van niet-ingezetenen in de gemeente.
 Het beheer van gelden, eigendom en inrichtingen der gemeente.
 Het oproepen van de ingezetenen tot verrichten van gemeente diensten.
 Vrije toegang tot alle gronden der ingezetenen in de uitoefening van zijn bediening.

Het dorpshoofd moest de bevelen van de gouverneur en de Districts-Commissaris precies nakomen. De Districts-Commisaris had het toezicht over de handelingen van het dorpshoofd en ontving hem zoveel mogelijk iedere week om diens rapporten te ontvangen. Hij hield verder ook de gouverneur op de hoogte van de gang van zaken. Het dorpshoofd vormde samen met enkele vertegenwoordigers van de ingezetenen het dorpsbestuur. Dit had de volgende taak:
 Adviseerd het dorpshoofd bij gewichtige beslissingen.
 Zorgt voor de openbare werken van de gemeente, waarvan de gemeentenaren de lasten te dragen krijgen.
 Int de aanslagen middels zijn leden of laat het nodige werk verrichten.
 Heeft evenals het dorpshoofd toegang tot de gronden van de ingezetenen.

Vooral het lid Biswamitre trok fel van leer tegen dit plan van de gouverneur, waarin een heel sterke Indische tint niet valt te ontkennen. Hij kon het nut van het instellen van dorpsgemeenten , zoals de gouverneur zich voorstelde niet inzien. Als voorbeeld haalde hij de vestigingsplaats Nieuw Waldeck aan, die bij de stichting verdeeld werd in een Creools en een Hindostaans gedeelte, echter na verloop van een zeker aantal jaren door elkaar gingen wonen. Daar de immigranten niet in staat waren hun eigen cultuur op peil te houden, kwam er een streven deze aan te passen aan de Surinaamse toestanden zonder hun religieuze denkbeelden prijs te geven.

Hun streven is dus tegenovergesteld aan dat van de overheid, die deze gemeenschappen een raciaal karakter wilde geven. De gouverneur wilde blijkbaar met de stichting van dorpsgemeenschappen het al oude trucje van de verdeel en heers politiek toepassen om zodoende zijn macht te vergroten. De staten waren de mening toegedaan, dat krachtens de staatsregelen wijziging en opheffen van een dorpsgemeente niet, zoals in het ontwerp was vastgesteld, bij besluit van de gouverneur,maar bij landsverordening moest geschieden en namen een amendement in die zin aan. Trouwens bij de instelling van waterschappen werd tot nog toe deze weg bewandeld. Ook werd er een amendement aangenomen, waarbij werd bepaald dat bij de instelling van elke gemeente een afzonderlijke verordening noodzakelijk was. Geval voor geval moest bekeken worden, want de omstandigheden waren niet overal dezelfde. De gouverneur was een ander mening toegedaan en kondigde op eigen gezag en verantwoordelijkheid de verordening in haar oorspronkelijke vorm af.

Het was de eerste keer geweest dat een gouverneur zonder toestemming van het vertegenwoordigend lichaam een verordening afkondigde. De Nederlandse regering had zich reeds tweemaal hieraan schuldig gemaakt namelijk bij de invoering een nieuw Reglement op de Rechterlijke Macht en bij de overdracht van de Vaartuigendienst aan de N.V. Gemengd Berijf.

Als reactie op het dictatoriale optreden van de Landvoogd verscheen een ingezonden stuk genaamd “De Eersteling” in de West van de hand van de heer Biswamitre. In dit artikel wees de schrijver erop, dat het de eerste keer was, dat de gouverneur de z.g. korte conflictenregeling toepaste en dit nadat de nieuwe staatsregeling nog geen vijf maanden inwerking was getreden. Hij stelde dat het instellen van dorpsgemeenten “veel onenigheid en onheil zullen veroorzaken “. Hij hoopte dat de staten gebruik zouden maken van artikel 101 lid 3 en binnen twee maanden na de inwerking treding van zulk een verordening een nadere regeling te verzoeken aan de Kroon. De gouverneur was in deze verkeerd. Hij interpreteerde artikel 101 lid 1 op zijn manier. De ontwerp-verordening tot oprichting van dorpsgemeenten had wel de goedkeuring van de staten na verandering en de dringende omstandigheden waarvan in dit artikel gewag wordt gemaakt , waren niet aanwezig. Wederom had de gouverneur blijk gegeven geen tegenspraak te dulden. Zijn mening moest en zou dat van de rest zijn. Een typische trek van een gewezen Indisch ambtenaar. Van de intellectueel Kielstra zou men verwacht hebben, dat hij afstand zou kunnen nemen van deze onjuiste zienswijze,maar hij liet het tegendeel zien. In de vergadering van 9 september 1937 besloten de staten zich te wenden tot de Kroon inzake het eigenmachtig optreden van de gouverneur. Dit beroep was niet vergeefs, want de verordening werd vervangen door het Koninklijk Besluit van 5 april 1938, waarin de zienswijze van de staten werd gevolgd. De gouverneur had hiermee een staatsrechterlijke mislukking geleden, maar de beslissing van de Kroon had geen politieke gevolgen, want hij trad niet af.

Hoofdstuk 4 De kwestie Bos Verschuur

Inleiding
Het conflict tussen gouverneur en Staten bereikte haar hoogtepunt door de internering van het lid B.W.H. Bos Verschuur. Bij de verkiezingen in 1942 werd de heer Bos Verschuur tot lid van de Staten gekozen. Deze nationalist zou in de periode na 1942 één van de grootste tegenstanders worden van het autocratische bewind van gouverneur Kielstra. Het optreden van dit statenlid en de maatregelen, die de kroonvertegenwoordiger (gouverneur) hiertegen meende te moeten nemen, zouden doorslaggevend zijn voor zijn vertrek.

Vanaf de bezetting van Nederland op 15 mei 1940 werd het optreden – ook door het feit dat in Suriname de Staat van beleg werd afgekondigd – van gouverneur Kielstra overmoediger. De landvoogd maakte hierbij dankbaar gebruik van de macht, die hij verkregen had doordat de 2e Wereldoorlog een complete chaos had veroorzaakt in de wereld. Hij mocht namelijk in het belang van de veiligheid maatregelen treffen, waarvan hij de Staten geen uitleg hoefde te geven. Dit paste goed in zijn straatje, omdat hij iemand was die in geen enkel opzicht tegenspraak duldde. Hij vond dat de Staten een te hoge toon aansloegen en een te hoge dunk van zichzelf hadden. Nu had hij een middel om de reeds geringe macht van de Staten nog meer uit te hollen. Zijn eerste stap in deze richting was het besluit van 27 mei 1940 om de artikelen 111 tot en met 116 van de Surinaamse staatsregeling buiten werking te stellen. De Staten werd hierdoor het budgetrecht ontnomen, waardoor zij geen invloed meer konden uitoefenen op ’s landsuitgaven.

Herhaaldelijk hebben de Staten hun afkeuring uitgesproken over de machtswellust van Kielstra en de wens uitgesproken het beleid aan een tactvoller bewindsman over te dragen. Voorbeelden hiervan zijn het schrijven van 5 juni 1941 gericht aan minister Welter en de nota van 27 december 1942, die door een delegatie van de Staten bestaande uit de heren de Miranda, Bos Verschuur, Payens en Kaulessar Sukul, overhandigd werd aan minister van Mook tijdens zijn bezoek aan ons land.

In dit laatste schrijven beklaagden de Staten zich andermaal over het be-stuursbeleid, dat geen rekening wilde houden met de wensen en verlangens van de gemeenschap en dat vreemd was aan het Surinaams volkskarakter.

4.1 Situatie onder het Surinaamse volk
Ook het volk was, ondanks de censuur op de hoogte van de gang van zaken. De verschillende razzia’s die er gehouden werden konden vanzelf niet onopgemerkt blijven. Op een bijeenkomst die georganiseerd was door de nationale vereniging “Suriname Waakt” onder leiding van dominee Hoekstra in theater Bellevue op 10 mei 1943 ter herdenking van de Duitse aanval op Nederland, werd de landvoogd bij het betreden van het gebouw dan ook meteen uitgejouwd en uitgefloten door het aanwezige publiek.

Daarnaast werden vele burgers om eenvoudige redenen van hun vrijheid beroofd. De persoonlijke vrijheid was een theoretisch begrip geworden.

Op 10 juni 1943 hield het Statenlid Bos Verschuur een geruchtmakende rede over de gevolgen van een door W. Leeuwin geschreven artikel, met als titel: “Dank zij Adolf”. Deze laatste hekelde de wantoestanden in de ambtenarij. Zijn bedoeling was goed, maar de opzet was een beetje ongelukkig gekozen. Het geval werd opgablazen en gezien als pro-Duits, terwijl het bekend was dat de heer Leeuwin anti-Duits was. Als gevolg van dit artikel werd de heer Leeuwin samen met de heren Coleridge en Cambridge geschorst.

Tijdens de comitévergadering op 24 juni 1943 stelde de heer Bos Verschuur zijn collega’s op de hoogte van een dreigbrief die hij had ontvangen van de toenmalig inspecteur van onderwijs, de heer R.D. Simons. Dit was een zijdelingse bedreiging met ontslag, daar Bos Verschuur leraar was aan openbare scholen. Bij die gelegenheid verstrekte hij aan elk lid een kopie van dit schrijven. De voorzitter vroeg hem daarop als de Staten zich met dit geval mochten bemoeien. Bos Verschuur deelde hierop mee, dat hij het op de volgende openbare vergadering ter sprake zou brengen, zodat het volk hiervan weet zou krijgen. Hij zou er echter geen kans toe krijgen.

De heer Fikkert, die door de gouverneur benoemd was tot Statenlid en beschouwd kon worden als Kielstra’s spion in dit College, bracht alles wat er besproken werd tijdens de vergaderingen over aan zijn opdrachtgever. Ook in dit geval maakte hij geen uitzondering.

De gouverneur zocht nu naar een manier om zich van Bos Verschuur te ontdoen. Deze kans zou hij gauw krijgen. Aangezien noch het schrijven aan minister Welter noch dat aan minister van Mook enige resultaten hadden opgeleverd, werd op initiatief van de heer Bos Verschuur, vanwege de verslechtering van de toestand, een petitie aan de kroon gericht waarin de Statenleden de diepe verontwaardiging en ontevredenheid van het volk naar buiten brachten. In deze petitie vroeg Bos Verschuur naar het laten aftreden van Kielstra door de Nederlandse Koningin. Deze petitie werd niet langs de wettelijke weg in omloop gebracht. Ze mocht namelijk niet verspreid worden zonder toestemming van de gouverneur, vanwege de Staat van beleg. Kielstra zou echter nooit toestemming verlenen een tegen hem gericht verzoek bestemd voor de koningin in omloop te laten brengen.

Op verzoek van de heer Caffé, voorzitter van de arbeiders bij de goudindustrie, werd het stuk in het Engels vertaald, zodat de arbeiders, die voor het grootste deel uit het Caraïbisch gebied afkomstig waren, ook nota konden nemen van de petitie. De bedoeling was dit stuk via de post van de hier aan-wezige Amerikaanse troepen te verzenden. Alleen zo kon de censuur ont-lopen worden.

4.2 Internering van Wim Bos Verschuur

De gouverneur nam aanstoot van dit pamflet en op 30 juli moest de heer Bos Verschuur zich na school aanmelden op het politiebureau voor verhoor. Bij deze gelegenheid werd hem meegedeeld dat hij zich onder arrest bevond. Het was de eerste keer in de Surinaamse geschiedenis dat een Statenlid in gevangenschap gesteld werd.

Veel later, na het vertrek van de gouverneur, werd vernomen dat Bos Verschuur verweten werd dat hij niet alleen het volk opruide, maar ook de hier gestationeerde vreemde troepen.

Wim Bos Verschuur werd overgebracht naar het interneringskamp aan de Copieweg. Dit kamp was voor Duitsers bestemd, terwijl bekend stond dat hij anti–Duits was.

Na de internering
In de daaropvolgende Statenvergadering deelde de gouverneur de Staten mee dat de heer Bos Verschuur in gevangenschap gesteld was. Naar aanleiding van die mededeling vroegen de Staten van de gouverneur te mogen vernemen, welke beweegredenen geleid hadden tot de internering van hun collega. De heer Uffelie, gedelegeerde van de gouverneur, verstrekte hun enige inlichtingen. Meer wilde hij niet kwijt, want de gouverneur bleef bij zijn opvatting dat wat plaatsgevonden had, geheim was.

Het was te begrijpen dat de Staten op de hoogte wilden zijn van de redenen die aanleiding hadden gegeven tot de internering van hun medelid. Zij wilden door deze inlichtingen de verzekering krijgen, dat de internering uit veiligheidsoverwegingen geschiedde en niet als strafmaatregel. De Staten hadden goede redenen tot bezorgdheid, gezien de dreigende taal die de gouverneur gebruikte. In de Memorie van Antwoord van de begroting van het jaar 1943 verklaarde hij dat ook het Statenlidmaatschap geen vrijbrief opleverde om gezagsondermijnende taal te uiten en dat hij indien nodig, niet zou aarzelen krachtig in te grijpen. Als het geval Bos Verschuur een strafmaatregel betrof, had de gouverneur de daad bij het woord gevoegd.

De Staten hadden het vermoeden dat dit een geval van represaille was. De heer Kraan stopte zijn mening niet onder stoelen of banken en stelde dat het Bestuur in dit geval een geweldmiddel had toegepast om een lastig lid van de oppositie uit de weg te ruimen.

De Staten hadden het vermoeden dat dit een geval van represaille was. De heer Kraan stopte zijn mening niet onder stoelen of banken en stelde dat het Bestuur in dit geval een geweldmiddel had toegepast om een lastig lid van de oppositie uit de weg te ruimen.

Omdat de gouverneur hardnekkig bleef weigeren openheid van zaken te geven, besloten de Statenleden Kraan, Einaar, Yong Baw, Lim A Po, de Miranda, Payens en Zaal uit protest hun opdracht neer te leggen. Het voorstel van de heer Kraan om de minister van Koloniën op de hoogte te stellen werd met negen stemmen voor en twee tegen aangenomen.

Het volgende telegram werd verzonden:
“Staten Suriname berichten Uwe Excellentie dat zeven leden afgetreden zijn wegens voortdurend gebleken onmogelijkheid tot samenwerking met en als protest tegen de houding van de gouverneur, die toereikende inlichtingen weigert inzake de internering van het medelid Bos Verschuur."

De heer Fikkert die in dit conflict begrijpelijk de kant van de gouverneur gekozen had, betreurde het aftreden van de heren en gaf ze in overweging te bedenken of hier het grote algemene belang niet wordt opgeofferd aan een op zich zelf zeker belangrijk, maar desondanks locaal belang.

Bij de verkiezingen, die daarop gehouden werden, werden alle zeven leden door de kiezers herkozen. Dit was te verwachten, omdat de bevolking een hekel had aan het dictatoriale optreden van de gouverneur. Tijdens de herdenking van de aanval op Holland in Bellevue, had het volk dit al tot uitdrukking gebracht.

De gouverneur had wederom bewezen een grote mislukking te zijn, maar bleef ook ditmaal aanzitten vanwege het feit dat hij door de minister van Koloniën in het gelijk werd gesteld.

Op voorstel van de heer Kraan werd een Adres gericht aan de koningin, waarin een uitvoerig verslag van de kwestie Bos Verschuur werd gegeven. Hierna verliet Kraan met de zijnen de vergaderzaal om zodoende de verdere beraadslagingen onmogelijk te maken, aangezien het quorum hierdoor verbroken werd. De gouverneur vond ook de koningin aan zijn zijde doordat deze bij Koninklijk Besluit van 25 november weigerde te bemiddelen. Op 2 januari 1944 legde Kielstra na een 10 jarig bewind eindelijk het bestuur neer. Hij werd tot Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigde Minister in Mexico benoemd en werd opgevolgd door J. Brons.

Hoofdstuk 5

De ‘’Aziatische’’ huwelijksbesluiten

Op 27 januari 1937 bood gouverneur twee ontwerpverordeningen aan wat toen de Koloniale Staten werd genoemd aan over bepalingen betreffende huwelijken van Hindoestaanse en Islamitische immigranten onder elkaar. Zijn bedoeling was om het aantal onwettige huwelijken onder deze bevolkingsgroepen te verminderen door hun religieuze huwelijken burgerlijke rechtskracht te geven. Het vorige huwelijksvoorschrift (1907) had hierin niet voorzien.

De ontwerpverordeningen waren niet van toepassing op de christelijke groepen. Het is opvallend dat de gouverneur niet eens heeft gedacht aan het concubinaatsleven onder het lager deel van de creoolse bevolking. Hieruit kunnen we opmaken dat Kielstra’s voorkeur naar het Aziatische deel van de bevolking uitging; hij was racistisch. Verbazingwekkend is ook het feit dat de universitair geschoolden of eventueel de dominees en priesters door deze verordeningen lager geplaatst werden dan de pandits, maulvi’s en hadjis. Dit alles omdat hij Suriname wilde verindischen.

Enkele voordelen van deze verordeningen zijn wel, dat ze de kinderen geboren uit de religieuze huwelijken wettige kinderen genoemd konden worden en dat de nieuwe wet hun in staat stelde aanspraak te maken op de nalatenschap van hun ouders.

Omdat de verordeningen de andere bevolkingsgroepen achteruit stelden, vonden ze geen gunst in de ogen van de Staten, en werden verworpen. Het lid Zaal zei onder meer dat het wenselijk was dat de Hindoestanen, die voor altijd hier zouden blijven, één werden met de bevolking.

De Staten hadden ook praktische bezwaren tegen de huwelijksverordeningen. Er bestond nl. een vrees voor rechtsonzekerheid door de verbreking van de rechtseenheid. Ze zouden verscherping van de tegenstellingen onder de bevolkingsgroepen te weeg kunnen brengen, wat zou leiden tot strubbelingen tussen de verschillende rassen.

De bezwaren die tegen de ontwerpen werden aangevoerd, werden door de gouverneur verworpen, want hij was overtuigd van de noodzaak van een speciale huwelijksregeling ten behoeve van Hindoes en Moslims, zodat hij op 8 juli 1938 de ontwerpen opnieuw bij de Staten indiende. In een begeleidend schrijven berichtte hij aan de Staten, dat hij zich niet kon berus-ten in hun besluit. Enkele Statenleden, die begrip konden opbrengen voor het streven van de landvoogd, steunden de ontwerpen. Zij dienden wel enkele voorstellen in die onder meer een verhoging van de huwelijksplichtige leeftijd inhielden en het echtscheidingsproces bij de Mohammedanen volgens het Burgerlijk Wetboek te laten gebeuren in plaats van de gebruikelijke verstoting. Deze voorstellen werden echter verworpen door de meerderheid van de Staten. De bezwaren waren hetzelfde gebleven, maar werden uitgebreid en anders ingedeeld. Zo hadden de tegenstanders van deze ontwerpen wetgevende bezwaren die hun oorzaak vonden in de verbreking van de geldende rechtseenheid, sociaal economische bezwaren die voortsproten uit het feit dat het opbouwproces niet bevorderd zou worden en staatsrechterlijke bezwaren omdat ze in strijd waren met de Surinaamse Staatsregeling. Nog een bezwaar was dat de ontwerpen, in verband met de bekering, remmend zouden werken op het werk van de Zending en de Missie. Vele Hindoes en Moslims bezochten nl. al de scholen van deze kerkgenootschappen.

Gezien de ervaringen die men had met onze gouverneur, was het te verwachten dat hij zich niet zou neerleggen bij het besluit van de Staten. De tweede Wereldoorlog bood hem een prachtige gelegenheid om zijn wil door te drukken. Dus stelde hij op 14 oktober 1940 de besluiten, over de bepalingen betreffende huwelijken van de Hindoes en Islamieten in Suriname op eigen gezag af.

Deze besluiten hebben hun nut bewezen aan de gemeenschap, maar hebben ook veel misère met zich meegebracht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.