Nederlands, Hoofdstuk 2.
B4.
Tekstdoel (P): Tekstsoort (R):
- uiteenzetten - uiteenzetting objectief
- beschouwen - beschouwing objectief/ subjectief
- overtuigen - overtuiging subjectief
Betoog, argumenten geven:
- Enkelvoudige argumentatie; als er één argument wordt gegeven.
- Meervoudige argumentatie; als er meer dan één argument wordt gegeven (er zijn hoofdargumenten en ondergeschikte argumenten)
Concrete tekstdoelen: Korte omschrijving van het doel van de tekst.
Concrete tekstsoorten: Waar wordt de tekst in verwerkt (brochure, recept, recensie, betogend opstel, debat, etc.).
B5.
Drie aspecten waar je op moet letten als je een tekst schrijft voor een bepaalde doelgroep:
1. Leeftijd van de doelgroep.
2. Opleiding of beroep van de doelgroep.
3. Belang van de tekst voor de doelgroep.
Het sluieren van informatie wil zeggen het vaag opstellen van informatie.
Sluieren van informatie komt regelmatig voor bij beleidsmakers, zodat mensen voor het beleidsplan gaan stemmen en dat ze er achteraf achter komen dat het beleid heel vaag was.
Het is belangrijk bij het geven van informatie dat de informatie juist is, daarbij moet je letten op de volgende punten:
- de betrouwbaarheid van de bronnen
- tegenstrijdigheden in de verzamelde informatie
- vermenging van feiten en meningen
B6.
Bouwplan:
Hoofdvraag (centrale vraag) Concrete tekstdoel in een vraag formuleren
Hoofdgedachte Antwoorden op de hoofdvraag (vaan in de kern weergegeven)
Vaste structuren:
1. Uiteenzettingsstructuur
Inleiding Het onderwerp/ probleem introduceren waarover uitleg gegeven gaat worden.
Kern Uitleg/ Oplossingen/ Bewijzen geven
Slot Een constatering doen.
2. Beschouwingsstructuur
Inleiding Het onderwerp introduceren waarover een beschouwing zal volgen.
Kern Verschillende gezichtspunten met betrekking tot het onderwerp aandragen en voor- en nadelen op een rijtje zetten.
Slot Een conclusie geven.
3. Betoogstructuur
Inleiding Een mening geven
Kern Argumenten geven die de mening ondersteunen en tegenargumenten ontkrachten.
Slot Een conclusie of aansporing geven en wijzen op eventuele consequenties.
In een alinea staat (vaak) een kernzin. Hierin staan de belangrijkste punten uit de alinea (samenvatting alinea).
Samenvatting Tekst terugbrengen tot zijn kernzinnen.
Structuurschema om de kernzin op te sporen, bijv.:
(zin 1) Het feestje was sof.
(zin 2) Er was bijna niemand.
(zin 3) En de muziek was knudde.
(zin 4) Ze draaiden alleen maar hoempapamuziek.
Structuurschema (K= kernzin, A= aanvullende zin):
Zin 1 K
Zin 2 A1 (oorzaak 1)
Zin 3 A2 (oorzaak 2)
Zin 4 A3 (detaillering van oorzaak 2)
Indeling tekst.
Inleiding:
- visitekaartje van de tekst (aandachtstrekker)
- kort vertellen waar de tekst over gaat
- zorgen dat de lezers door willen lezen
- je kunt de inleiding (afhankelijk van je tekstdoel en tekstsoort) op verschillende manieren beginnen:
1. Onderwerp of probleembeschrijving.
2. Anekdote; veelal waar gebeurt, amusant, zeer kort verhaal met een climax of pointe.
3. Sfeerbeschrijving; de beschrijving van elementen rondom het onderwerp.
4. Actie-inleiding; alinea waarin meteen iets gebeurt.
5. Etc.
- na de opening moet je duidelijk maken waar de tekst over gaat
Kern:
Voor het uitwerken van de kern heb je veel houvast aan het bouwplan.
Let op de volgende punten:
- een natuurlijke overgang tussen de inleiding en de kern
- een goede indeling in alinea’s
- vloeiende overgangen (al dan niet d.m.v verbindingswoorden) tussen de alinea’s
- een goede structuur van elke alinea afzonderlijk
Slot:
Verschillende manieren om het onderwerp bij mensen te laten hangen:
- In de slotalinea kun je terugkeren naar het begin, naar de hoofdvraag. Je maakt dan als het ware de cirkel rond.
- Een samenvatting (en conclusie) over de tekst.
- (Bij een betoog) een conclusie geven.
E1.
Functies van tekstdelen:
1. Aaneenschakeling
In een tekstdeel staan bijvoorbeeld twee kenmerken van iets genoemd.
En, ook verder, bovendien, daarnaast, voorts, niet alleen… maar ook, zowel… als, noch… noch, daar komt nog bij dat
Zodra een aaneenschakeling meer dan twee elementen bevat, spreken we van een opsomming.
Als de delen van de opsomming steeds belangrijker worden, spreken we van een climax.
2. Tegenstelling
In een tekstdeel wordt een tegenwerping gemaakt bij iets uit een voorafgaand tekstdeel.
Maar, echter, doch, toch, daarentegen, integendeel, evenwel, enerzijds… anderzijds, aan de ene kant… aan de andere kant, in tegenstelling tot, desondanks, daar staat tegenover, niettemin, of… of
3. Reden/ argument
In een tekstdeel wordt uit de doeken gedaan wat de reden van iets is of wat het argument van iemand is om zus of zo te doen.
Want, aangezien, omdat, immers, namelijk, derhalve
4. Oorzaak-gevolg
In het ene tekstdeel is de oorzaak van iets gegeven en in het volgende tekstdeel het gevolg, of omgekeerd.
Doordat, daardoor, hierdoor, omdat, het gevolg van, met als gevolg, dit is te denken/ wijten aan, de oorzaak hiervan is, zodat, bijgevolg, dan ook, dientengevolge
5. Doel-middel
In een tekstdeel wordt aangegeven wat het doel van iets is en in een volgende tekstdeel staat een middel om dat doel te bereiken. Of eerst de middelen en dan volgt het doel.
Opdat, om, daartoe, door, met de bedoeling, waarmee, door middel van, middels, via, met (be)hulp van
6. Detaillering/ toelichting
In een tekstdeel wordt bijvoorbeeld een verklaring gegeven en in het volgende tekstdeel volgt een detaillering of toelichting van die verklaring.
Dat houdt in, dat wil zeggen, preciezer geformuleerd
7. Voorbeeld
In een tekstdeel staat bijvoorbeeld dat er wel honderd attracties zijn in een bepaald attractiepark. In een volgend tekstdeel worden dan voorbeelden van attracties gegeven.
Bijvoorbeeld, ter illustratie, zo, zoals, stel, neem
8. Voorwaarde
In een tekstdeel staat dat er iets is besloten of vastgelegd. In het voorafgaande of volgende tekstdeel wordt dan gezegd dat er wel voorwaarden aan zijn verbonden.
Als, indien, wanneer, mits
9. Bewijs
Iemand beweert in een tekstdeel iets, bijvoorbeeld dat een staatshoofd van een bepaald land corrupt is, en staaft dat vervolgens met een bewijs of met bewijzen.
Het bewijs is, dat bewijst
10. Toegeving (inperking/ relativering)
Een bewering wordt verbonden met een toegeving, die meestal een inperking of relativering van de bewering is.
Hoewel, ofschoon, ondanks dat, weliswaar, tenzij
11. Vergelijking
In het ene tekstdeel wordt een vergelijking gemaakt met iets uit het voorafgaande tekstdeel.
Alsof, evenals, eveneens, evenzeer, op dezelfde wijze, hetzelfde is het geval, in vergelijking met, net als, vergelijk, (net) zoals
12. Samenvatting
In een tekstdeel worden de hoofdpunten van de hele tekst samengevat. Een samenvattend tekstdeel vind je meestal aan het einde van een tekst.
Samenvattend, kortom
13. Conclusie
In een tekstdeel wordt uit de voorafgaande tekst een conclusie getrokken. Ook een concluderend tekstdeel vind je meestal aan het einde van een tekst.
Dus, concluderend, de slotsom is, dat betekent
B7.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden