Politieke Besluitvorming

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 5757 woorden
  • 19 maart 2014
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
12 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1 Wat is politiek?

§1.1 Het begrip politiek

  • Politicologie     : de wetenschap die de politiek onderzoekt
  • Betekenissen “politiek
    • Politiek als ander woord voor beleid
    • Politiek als staatsinrichting
    • Politiek als strategie / handelswijze
    • Politiek als synoniem voor behendig / sluw / slim / achterbaks
  • Proces van politieke besluitvorming    : een proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten.
  • Politieke actoren :
    • Ambtenaren
    • Adviesorganen
    • Burgers
    • Pressiegroepen
    • Politieke partijen
  • Politieke problemen    : als een situatie die een grote groep mensen ongewenst vindt, die ontstaan is door maatschappelijke ontwikkelingen, die te maken heeft met tegengestelde belangen en die mensen (mede) door overheidsingrijpen veranderd willen zien.
  • Publieke agenda            : problemen die de aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen
  • Politieke agenda            : problemen van de publieke agenda die door aandacht van de media of bemoeienis van belangengroeperingen tot politieke problemen worden gemaakt.
  • Overheidsbeleid            : de genomen besluiten van en de getroffen maatregelen door de overheid ( alles wat de overheid doet). (wetenschappelijk : een politiek bekrachtigd plan, waarin gekozen doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijdsvolgorde zijn vastgesteld.)

 

 

Politieke Besluitvorming Maatschappijwetenschappen

Hoofdstuk 1 Wat is politiek?

§1.2 De overheid

  • Collectieve belangen   : kwesties die voor de meeste mensen van belang zijn en die zijzelf niet kunnen oplossen. Op te delen in collectieve goederen en collectieve diensten.
  • Collectieve goederen : goederen die van algemeen belang geacht worden, die moeilijk via de markt kunnen worden aangeboden, maar die in principe voor iedereen beschikbaar zijn.
  • Collectieve diensten    : bijv. verdediging van het land / organiseren verkiezingen.
  • Sociaal contract               : in ruil voor de diensten die de overheid levert, aanvaarde de burgers een beperking van hun (financiële) vrijheid.
  • Taken overheid :
    • Garanderen openbare orde en veiligheid
    • Garanderen van mensenrechten
    • Onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen
    • Scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en een goed economisch klimaat
    • Zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere goederen en diensten op sociaal-cultureel gebied.

Politieke Besluitvorming Maatschappijwetenschappen

Hoofdstuk 1 Wat is politiek?

§1.3 Politiek en Macht

  • Nederlandse staat :
    • de overheid beschikt over soevereine macht
    • er is sprake van een bevolking, waarover geregeerd wordt
    • het grondgebied is internationaal erkend
    • de overheid beschikt over geweldsmonopolie
  • Soevereiniteit : de hoogste macht, geeft de overheid het recht een land zelf te besturen zonder de inmenging van andere staten.
  • Macht  : het vermogen om het gedrag van aderen, eventueel tegen hun zin, te beïnvloeden.
  • Politieke macht              : het vermogen de politieke besluitvorming te bepalen.
  • Machtsbronnen              :
    • Wetten                                                             
    • Bevoegdheden
    • Morele steun
    • Kennis
    • Aantal
    • Geld
    • Charismatisch gezag
    • Mogelijkheid geweld te gebruiken
  • Geweldsmonopolie      : alleen de overheid mag geweld gebruiken
  • Gezag   : mensen accepteren de macht of zeggenschap van anderen als legitiem

Hoofdstuk 2 Democratie en rechtstaat

§2.1 Nederland als democratische rechtstaat

  • Rechtstaat         : een staat waarin de rechten en plichten van zowel de inwoners als van de overheid zijn vastgelegd zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik van de overheid.
  • Democratische rechtstaat          : een staat waarin de macht door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen dan de grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd.
  • 3 kenmerken democratische rechtstaat :
    • Er is sprake van een grondwettelijke scheiding van de politieke macht
    • De (politieke) grondrechten worden geëerbiedigd
    • Het bestuur van een land is gebasseerd op het legaliteitsbeginsel
  • Wetgevende macht      :
    • Stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden
    • In Nederland in handen van de regering (staatshoofd en ministers) en het parlement (eerste en tweede kamer).
  • Uitvoerende macht       :
    • Zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook worden uitgevoerd
    • Hiervoor zijn in Nederland de ministers verantwoordelijk
  • Rechterlijke macht        :
    • Beoordeeld of wetten goed worden nageleefd.
    • In Nederland in handen van onafhankelijke rechters
  • Klassieke grondrechten              : de rechten die de vrijheid en gelijkheid van de burgers moeten garanderen (bijv. vrijheid van godsdienst en het recht op een eerlijk proces).
  • Sociale grondrechten   : de rechten die de overheid verplichten te zorgen voor voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid, een schone en veilige leefomgeving, goede volksgezondheid, voldoende woonruimte, maatschappelijke en culturele ontplooiingsmogelijkheden en voor iedereen toegankelijk en goed onderwijs.
  • Recht van informatie    : (artikel 110 grondwet) verplicht de overheid informatie te geven over het beleid en de uitvoering aan de volksvertegenwoordiging, journalisten en burgers.
  • Legaliteitsbeginsel        : de overheid mag alleen maatregelen nemen en handelend optreden binnen het kader  van haar wettelijk vastgelegde bevoegdheden.
  • Juridische grondslag     : bijv. een tweede kamerlid heeft het stemrecht bij wetsvoorstellen omdat dit in de grondwet staat.

§2.2 Constitutionele monarchie met parlementair stelsel

  • Constitutie        : synoniem voor grondwet
  • Koning / koningin vooral ceremoniële functie
  • Onschendbaar                 : De ministers zijn verantwoordelijk voor alles wat de koning / koningin doet.
  • Directe democratie       : Alle vrije burgers stemmen zelf over een wetsvoorstel
  • Parlementaire democratie        : (NL) wij stemmen niet zelf maar kiezen een parlement dat namens ons stemt.
  • Representatiedemocratie         : het volk wordt vertegenwoordigd door een parlement dat door vrije en geheime verkiezingen wordt gekozen.
  • Kenmerken van onze parlementaire democratie :
    • Representatiedemocratie
    • Alle burgers zijn gelijk voor de wet en hebben gelijke invloed op de samenstelling van het parlement.
    • Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging.
    • Het kabinet voert beleid op basis van het vertrouwen van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging.
    • De macht van de overheid wordt gelegitimeerd door de vrije en geheime verkiezingen, die uiterlijk om de 4 jaar plaatsvinden.
    • Besluitvorming door de regering en het parlement vindt plaats bij meerderheid van stemmen.
    • Het parlement is geen “dictatuur van de meerderheid” maar houdt rekening met de rechten en belangen van minderheden.
    • Er is sprake van een twee kamer stelsel. De eerste kamer controleert de tweede kamer (ook wel kamer van reflectie genoemd).

Hoofdstuk 3 Verkiezingen en kiesstelsels

§3.1 Het Nederlandse kiesstelsel

  • Actief kiesrecht              : het recht om te kiezen
  • Passief kiesrecht            : het recht om gekozen te worden
  • Verkiezingen zijn geheim, niemand kan nagaan op wie een individuele burger heeft gestemd.
  • Voor Nederlandse politieke organen wordt max. om de 4 jaar verkiezingen gehouden.
  • Voor Europese politieke organen max. om de 5 jaar.
  • Evenredige vertegenwoordiging            : alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels.
  • Kiesdeler           : het aantal stemmen wat je nodig hebt voor 1 zetel
  • Kiesdrempel     : een partij moet een minimumpercentage halen om mee te delen in de zetels.
  • Coalitievorming              : meerdere partijen samen vormen een meerderheid
  • Districtenstelsel             : een land wordt opgedeeld in districten. In elk district wordt een winnaar gekozen die als afgevaardigde naar de volksvertegenwoordiging gaat.
    • voordelen          :
      • sterkere binding tussen kiezer en gekozene
      • meer duidelijkheid voor kiezer omdat er vaak maar 2 of 3 partijen zijn
    • nadelen              :
      • partij met de meeste stemmen kan de minste zetels krijgen
      • fractiediscipline : de afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te kiezen als andere partijleden

§3.2 Parlementair en presidentieel stelsel

  • Representatiedemocratie         : indirecte democratie
  • Representativiteit         : de mate waarin standpunten van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de wensen van de kiezers
  • Knelpunten bij representatie en representativiteit
    • Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun kiezers ( vooral als de partij na de verkiezingen deel gaat uitmaken van de regering)
    • Vanwege de geringe communicatie tussen kiezers en gekozenen weten vertegenwoordigers niet altijd precies wat hun kiezers willen.
    • Actieve kiezers hebben veel meer kans vertegenwoordigd te worden dan inactieve kiezers.

§3.3 De verkiezingen en formatie

  • Zwevende kiezers         : mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en tijdens de verkiezingen vaak nog niet weten op welke partij ze zullen stemmen.
  • Kabinetsformatie           : de tijd na de verkiezingen waarin de partijen met elkaar onderhandelen over een nieuw te vormen kabinet.
  • Informateurs    : een of meer personen die de opdracht krijgen te onderzoeken of een bepaalde coalitie politiek haalbaar is.
  • Volgorde kabinetsformatie:
    • Informateurs onderzoeken of een bepaalde coalitie haalbaar is.
    • Informateur brengt verslag uit aan de 2e kamer die vervolgens een formateur benoemd.
    • De formateur (vaak de toekomstige minister-president) heeft de taak de ministerposities te verdelen.
    • Installatie
  • Wat kan er mis gaan?
    • Een minister kan zijn ontslag bij de koning / koningin indienen. Vervolgens wordt een nieuwe minister benoemd.
    • Het hele kabinet bied zijn ontslag aan. Dit kan als ze een onoverbrugbaar conflict hebben of als de 2e kamer het vertrouwen in het kabinet opzegt. (kabinetscrisis)
    • Bij een kabinetscrisis zijn 2 mogelijkheden :
      • Er wordt een nieuw kabinet geformeerd.
      • Er worden nieuwe verkiezingen uitgeschreven
  • Demissionair kabinet   : het oude kabinet neemt de zaken waar tot het nieuwe kabinet is geïnstalleerd. Een demissionair kabinet kan alleen lopende wetsvoorstellen afhandelen.

Hoofdstuk 4 Besturen in Nederland

§4.1 Regering

  • Nederland heeft 3 bestuurslagen
    • De rijksoverheid op landelijk niveau
    • Lagere overheid op provinciaal en gemeentelijk niveau
  • Kabinet               : ministers en staatssecretarissen
  • Regering             : de koning / koningin en de ministers
  • Onschendbaar                 : De koning is geen verantwoording schuldig aan de 2e kamer
  •  3 hoofdtaken van ministers:
    • Voorbereiding van het overheidsbeleid
    • (mede)wetgeving
    • Uitvoering van het overheidsbeleid
  • Troonrede         : bekendmaking van de hoofdlijnen van het te voeren beleid, voorgelezen door het staatshoofd.
  • Miljoenennota                : samenvatting van de rijksbegroting
  • Voorjaarsnota  : latere aanpassing van miljoenennota
  • Algemene beschouwingen       : debat over de miljoenennota
  • Ministers hebben 3 rechten of bevoegdheden:
    • Het indienen van wetsvoorstellen
    • Het mede ondertekenen van wetten na goedkeuring door het parlement
    • Het nemen van Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) om eerder genomen raamwetten nader in te vullen.
  • Contraseign      : handtekening van de minister
  • De uitvoerende macht leidt tot de volgende werkzaamheden:
    • Het uitvoeren van aangenomen wetten
    • Maatregelen die voortvloeien uit eerder aangenomen wetten.
    • Het nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat en waar geen goedkeuring van het parlement voor nodig is.
  • Uitvoerende macht       : ministers
  • Wetgevende macht      : parlement en regering
  • Rechterlijke macht         : onafhankelijke rechters
  • Koninklijk besluit           : geen parlementaire goedkeuring nodig

§4.2 Parlement

  • Staten generaal              : 1e en 2e kamer
  • 2e kamer             :
    • 150 leden die rechtstreeks gekozen worden
    • Fulltime functie
    • 2 hoofdtaken : (mede)wetgeving en controle
  • Rechten (mede)wetgevende taak (beleidsbepalende taak)    :
    • stemrecht – het recht om wetsvoorstellen goed te keuren of af te keuren
    • recht van amendement – het recht om een deel van een wetsvoorstel te wijzigen
    • recht van initiatief – het recht om zelf wetsvoorstellen in te dienen
    • budgetrecht – het recht om de jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen
  • Na aanname van wetsvoorstellen gaan de ministers wetten uitvoeren. De 2e kamer houd scherp in de gaten of dit wel effectief en efficiënt gebeurd.
  • Effectief             : de inzet van de maatregelen heeft het verwachte resultaat
  • Efficiënt              : het resultaat is bereikt met zo weinig mogelijk middelen
  • Rechten controlerende taak     :
    • Vragenrecht – het stellen van vragen aan bewindslieden
    • Recht van interpellatie – het ter verantwoording roepen van bewindslieden
    • Recht van motie – het recht een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister.
    • Het recht van enquête – het recht van de 2e kamer om zelf een onderzoek in te stellen als de kamer naar haar mening onvoldoende informatie van de regering krijgt.
  • De 1e kamer      :
    • 75 leden
    • Parttime (1 dag per week)
    • Laatste controle
    • Vragenrecht,  recht van enquête
  • Politieke primaat           : de politieke afwegingen die de 2e kamer maakt wegen zwaarder dan die van de 1e kamer.
  • Informele middelen :
    • Lobbyen bij ministers – door persoonlijke contacten de minister overtuigen
    • Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen
    • Gebruikmaken van de massamedia

§4.3 Provincie en gemeente

  • Gedecentraliseerde eenheidsstaat      : de rijksoverheid stelt de grote lijnen van het beleid vast, de gedetailleerde invulling wordt aan de lagere overheden overgelaten.
  • Structuurvisie  : hierin staat precies aangegeven welke activiteiten in een gebied passen.
  • Provinciale staten :
    • Vertegenwoordigers van provincie
    • Aantal hangt af van aantal inwoners
    • Dagelijks bestuur : gedeputeerde staten
    • Voorzitter is de commissaris van de koning / koningin
  • Bestemmingsplannen : gedetailleerdere versie van de provinciale structuurvisie voor de gemeente
  • Gemeente :
    • Dagelijks bestuur : college van burgemeester en wethouders
    • Voorzitter : burgemeester
    • Bestuur wordt gecontroleerd door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 5 Politieke actoren

§5.1 Ambtenaren en adviesorganen

  • Ambtenaren (4e macht)              : werknemers in dienst van de overheid
    • Rijksambtenaren           : beleidsvoorbereiding en toezicht houden zijn hun taken
      • Financiële medewerkers rekenen alle geldstromen na en houden zo toezicht
    • Beleidsvoorbereidende ambtenaren :
      • Sterke functie door ervaring en kennis
  • (Overheids)bureaucratie           : de macht van de overheidskantoren
  • Opbouw ministeries
    • Hoofd : secretaris- generaal (SG)
      • Vrije toegang tot minister
      • Sluiswachter
    • Hieronder staan enkele directeuren-generaal (DG)
      • Sluiswachter voor SG
      • Beide relatief veel zelfstandigheid
  • Onpersoonlijk karakter               : de persoonlijke en politieke voorkeuren van ambtenaren mogen geen rol spelen in hun werk.
  • Andere kenmerken bureaucratie :
    • Onpartijdige behandeling burgers
    • Voorkomen van willekeur en corruptie
    • De zorg voor bestuurlijke continuïteit
    • Negatieve kenmerken
      • Langdurige procedures
      • Wirwar van regeltjes
      • Onpersoonlijke behandeling
      • Verkokering = alleen vanuit eigen deskundigheid naar probleem kijken
  • Adviesorganen :
    • Raad van state
      • Advies over wetten / conflict burger – overheid
      • Hoogste adviescollege
      • Officieel koning als voorzitter
      • Niet bindend
    • Sociaal economische raad (SER)
      • Adviseert over belangrijke maatregelen op sociaal economisch gebied
      • 33 leden
        • 11 namens de werknemersorganisaties
        • 11 namens de werkgeversorganisaties
        • 11 onafhankelijke deskundigen
    • Weterschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR)
      • Geeft wetenschappelijke info over ontwikkelingen die op lange termijn de samenleving kunnen beïnvloeden.
      • Leden benoemd door de regering
    • Overige adviesorganen
      • Onderwijsraad               
      • Gezondheidsraad
      • College voor zorgverzekeringen (CVZ)
      • Planbureaus
        • Centraal planbureau (CBP)
        • Sociaal en cultureel planbureau (SCP)

§5.2 Pressiegroepen en politieke partijen

  • Mogelijkheden tot participeren politiek
    • Electorale participatie
      • Stemmen, inzetten voor campagne verkiezingsposter achter je raam plakken etc.
    • Niet-electorale participatie
      • Als individuele burger actievoeren, contact opnemen met politicus, deelnemen demonstratie, tekenen petitie etc.
    • Burgerinitiatief
      • Meest vergaande vorm
      • Het plaatsen van een maatschappelijke kwestie op de agenda van de 2e kamer.
      • Minimaal 40000 handtekeningen nodig
    • Actief lid worden
  • Pressiegroepen              : organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.
    • Actiegroepen
      • Kort durend
      • 1 speerpunt / onderwerp
      • Meestal vrijwilligers
      • Geen / beperkte financiële middelen
  • Landelijke organisaties               
    • Langdurig
    • Geïnstitutionaliseerd = vaste medewerkers / leiders etc.
    • Financiële middelen
    • Vaak een eigen blad
      • Actieorganisatie (bijv. Greenpeace / Amnesty )
        • Geen eigenbelang
      • Belangenorganisatie / vereniging / groep (bijv. ANWB)
        • Komt op voor belangen van leden
  • Machtsbronnen van pressiegroepen
    • Aantal
    • Financiële middelen
    • Deskundigheid
    • Aanzien
  • Middelen van pressiegroepen
    • Lobbyen
    • Demonstreren
    • Publiciteitscampagne
    • Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid
      • Bewust overtreden van de wet
      • Altijd geweldloos
    • “eigen mensen” op sleutelposities brengen
    • Bezwaarschriften indienen
  • Functies politieke partijen
    • Articulatiefunctie
      • Wensen van de samenleving vertalen / vertolken
    • Communicatieve functie
      • Overheidsbeleid doorgeven aan kiezers / burgers
    • Aggregatiefunctie         
      • Alle losse opvattingen etc. verbinden tot een samenhangend geheel
    • Participatiefunctie
      • Willen dat je lid wordt / gaat stemmen etc.
    • Rekruteringsfunctie / selectiefunctie
      • Binnen partij mensen opleiden en begeleiden

§5.3 Massamedia

  • Politieke functies van massamedia
    • De informatiefunctie
      • Het inventariseren en verstrekken van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten.
    • De spreekbuisfunctie
      • Doorgeefluik voor allerlei standpunten die in de samenleving te horen zijn.
    • De onderzoeksfunctie
      • Het dieper graven naar de achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen.
    • De controle- en waakhondfunctie
      • Nagaan wat er terecht is gekomen van de beloftes en toezeggingen van ministers en andere bestuurders.
    • De commentaar- en opiniefunctie
      • Meningen en commentaar vertolken
  • Pluriformiteit van massamedia
    • Er is een verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, tv-programma’s en websites met ieder een eigen politieke, religieuze of sociaaleconomische achtergrond.
  • Houding van de media is sinds de vorige eeuw flink veranderd. Eerst kritisch en soms brutaal en nu beleefd en bijna onderdanig
  • Persvoorlichter
    • Persoon die de politici zo nodig afschermt.
  • Spindoctor
    • Een partijstrateeg die vooral bezig is te bedenken hoe de partij de aandacht van het publiek kan trekken.
  • Communicatieoorlog

Hoofdstuk 6 Politieke besluitvorming

§6.1 Het systeemmodel

  • Politieke besluitvorming als een systeem om problemen op te lossen (David Easton)
    • 3 fasen
      • 1 : input van problemen
      • 2 : de omzetting van problemen in maatregelen
      • 3 : de output van besluiten en wetten die het probleem moeten oplossen
      • (4 : terugkoppeling / feedback )
  • Politiek systeem (Easton)
    • Een stelsel waarbinnen verlangens en eisen van individuen worden omgezet in bindende beslissingen en maatregelen.
  • Actieve steun
    • Stemmen, lid worden van een politieke partij etc.
  • Passieve steun
    • Burgers accepteren de besluiten van de overheid en geven de politici voldoende vrijheid binnen de marge van de democratie om de problemen op te lossen.
  • Publieke agenda
    • De maatschappelijke kwesties waarover in de media geschreven,  gepraat en gediscussieerd wordt.
  • Politieke agenda
    • Kwesties die de politiek belangrijk genoeg vindt om te bespreken.
  • Poortwachters
    • Politieke actoren die in staat zijn om wensen en eisen op de politieke agenda te plaatsen.
  • Conversie = omzetting
    • Werk van politici en ambtenaren
  • Omzetting verloopt min of meer in de volgende sub-fasen
    • Agendavorming
      • Hangt af van de volgende 5 voorwaarden
        • Het aantal betrokken burgers of instellingen
        • De ernst van het probleem
        • De oplosbaarheid van het probleem
        • Erkenning van het politieke probleem door poortwachters
        • De ruimte op de politieke agenda
    • Beleidsvoorbereiding
      • Analyseren van probleem
    • Beleidsbepaling
      • Er wordt overlegd en gestemd over het wetsvoorstel met de volgende afwegingen
        • Is het wetsvoorstel effectief en efficiënt
        • Stemt het wetsvoorstel overeen met het eigen partijprogramma
        • Levert voor- of tegenstemmen een conflict op met de coalitie- of oppositiepartijen
        • Kan steun voor het wetsvoorstel rekenen op goedkeuring van (toekomstige) kiezers
    • Output
      • Alle genomen maatregelen tijdens de fase van omzetting
        • Alle wetten
        • Algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s)
        • Koninklijke besluiten
        • Andere beslissingen
      • Alle handelingen die voortkomen uit deze wetten
    • Terugkoppeling / feedback
      • Kijken in hoeverre een probleem is opgelost

§6.2 Barrièremodel

  • Barrièremodel
    • Conflicten tussen groepen met verschillende idealen levert barrières op
  • 4 fases
    • 1 : het herkennen en erkennen van problemen
    • 2 : het vergelijken en afwegen van behoeften
    • 3 : fase van besluitvorming
    • 4 : uitvoering van regels en wetten

§6.3 omgevingsfactoren

  • Soorten omgevingsfactoren
    • Nationale omgevingsfactoren
      • Economische factoren
      • Culturele factoren
      • Demografische factoren
      • Geografische factoren
      • Technologische mogelijkheden
      • Sociale omstandigheden
    • Internationale omgevingsfactoren
      • Internationale organisaties
      • Internationale verdragen
      • Internationale ontwikkelingen
  • Consensuspolitiek / poldermodel
    • Coalities vormen en compromissen sluiten

 

Hoofdstuk 7  : Internationale betrekkingen

§7.1  De Europese Unie

  • In 1992 kwam met het “Verdrag van Maastricht” de Europese Unie tot stand.
    • Begonnen met
      • Europese gemeenschap voor kolen en staal (1951)
      • Europees Economische Gemeenschap (EEG) (1957
        • Bestond uit 6 landen
          • De Benelux
          • Frankrijk
          • Duitsland
          • Italië
        • Taak: instellen van een gemeenschappelijke markt en het geleidelijk harmoniseren van het economische beleid van de lidstaten.
        • Ook een economische en monetaire unie gaan vormen
        • Een gemeenschappelijk buitenlands, justitieel en veiligheidsbeleid
    • Begonnen met 12 lidstaten
  • Monetair = alles wat met het betalingsverkeer te maken heeft
  • Europese Commissie
    • Neemt initiatief tot wetgeving en voert besluiten uit
    • 28 eurocommissarissen, uit elk land 1
    • Uitvoerende macht
    • Dagelijks bestuur
  • Raad van de Europese Unie
    • Wetgevende macht
    • Belangrijkste besluitvormende orgaan
    • Elke lidstaat levert 1 vakminister
    • Neemt besluiten meestal met een gekwalificeerde meerderheid
      • De stem van sommige landen telt zwaarder dan die van anderen
  • Europese raad
    • Regeringsleiders van de lidstaten die de grote lijnen van het beleid afspreken en

als er in de raad van de Europese Unie geen overeenstemming wordt bereikt komt de Europese Raad in actie

  • Europees Parlement
    • Medewetgevende (op enkele gebieden)  en controlerende taak
    • Geen initiatiefrecht
    • Rechtstreeks gekozen door burgers
    • Zetels in verhouding op bevolkingsgrote
    • 751 zetels
    • Kamer ingedeeld op partij

 

  • Europese Hof van Justitie
    • Rechterlijke macht
    • 28 rechters, uit elk land 1
    • Uitspraken gaan boven die van rechters uit eigen land
  • Doelstellingen van de EU
    • Belangrijkste doelstellingen
      • Zorgen voor vrede
      • Zorgen voor veiligheid
      • Zorgen voor welvaart
      • Zorgen voor stabiliteit in Europa
    • Verschillende beleidsterreinen
      • Uitvoeren van een gemeenschappelijk economisch beleid
      • Ontwikkelen van een gemeenschappelijk buitenlands en justitieel beleid
      • Samenwerken op monetair gebied
  • Intergouvernementele samenwerking
    • Elke lidstaat moet instemmen, anders gaat het niet door
  • Supranationale besluitvorming
    • =meerderheid van stemmen bepaald of een besluit wordt aangenomen
  • Knelpunten :
    • Weinig democratisch
      • Alleen Europees parlement wordt gekozen, de rest wordt benoemd
    • Verlies van nationale onafhankelijkheid
      • Door Europese wetten
    • Verlies van werkgelegenheid
      • Goedkope polen hier, bedrijven naar polen
    • Trage en omslachtige besluitvorming
      • O.a. door vetorecht
      • Intergouvernementele besluitvorming
    • Weinig financiële controle
      • Bijv. Griekenland en Eurocrisis

Hoofdstuk 8 : Politieke partijen en ideologie

§8.1 Politieke partijen

  • Bij de keuze om op een politieke partij te stemmen laten kiezers zich vaak leidden door :
    • Hun idealen
    • Eigen belangen
    • Gewoonte
    • Populaire oneliners (Henk en Ingrid betalen voor Achmed en Fatima)
    • Het charisma van een politieke partij
  • Progressief        : vooruitstrevend, progressieven benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen. De samenleving is maakbaar en alle problemen kunnen in de politiek worden opgelost. (John Locke 1632-1704)
    • PVDA / GroenLinks / D66
  • Conservatief     : behoudend, geloven niet in maakbaarheid van de samenleving maar benadrukken datgene wat al is bereikt. (Thomas Hobbes 1588-1679)
    • CDA / VVD / PVV
  • Reactionair        : terug handelend, oude regels en gewoontes die inmiddels zijn vervangen door moderne . Soort tegenreactie op vernieuwing in de samenleving.           
    • SGP / PVV
  • Links en rechts : Ontstaan in Frankrijk. In het Franse parlement zaten rechts van de koning de eerste en tweede stand en links de derde stand. Eerste en tweede waren conservatief  en derde was progressief
  • Politiek Links     : Actieve overheid  om de zwakkeren te beschermen
    • PVDA / SP / GroenLinks
  • Politiek Rechts :Passieve overheid, iedereen moet zoveel mogelijk zijn eigen zaakjes regelen.
    • VVD / PVV / SGP
  • Politiek midden               : Middenweg tussen veel verantwoording aan de ene kant en veel overheid aan de andere kant. Mensen moeten voor zichzelf zorgen maar lukt dit niet dan moet de overheid ruimhartig bijspringen.
    • CDA
  • Polarisatie          : Links en Rechts staan lijnrecht tegenover elkaar
  • In 1897 richtte Abraham Kuyper de eerste politieke partij van Nederland op (Anti Revolutionaire Partij (gereformeerd).
  • Confessioneel  : gelovig
  • Niet-confessioneel : liberalen / socialisten
  • Ontideologisering           : het verdwijnen van de ideologie als leidraad voor het (politieke) leven.
  • Pragmatische partijen  : hebben geen vaste uitganspunten of principes. Leidraad is de actuele situatie.
    • SP / PVV
  • Populistische partijen   : Keert zich tegen “het politiek establishment”. Zegt stem van het volk te vertonen. Vaak directe stijl van politiek.
    • PVV / (SP / D66)
  • Ideologische partijen    : Baseert zich op een dieper liggende ideologie.
    • Liberalisme / Socialisme / Confessionalisme zijn het bekendst
  • Ideologie            : Samenhangend geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.

§8.2 Ideologische stromingen

  • Politieke stroming          : het geheel van bepaalde ideeën van een groep mensen die zich verenigd heeft rondom die ideeën.
  • Liberalisme        :             
    • Wat goed is voor het individu is goed voor de maatschappij
    • Mensen zijn wel gelijkwaardig maar niet gelijk
    • Individuele vrijheid
    • Individuele rechten
  • Economische vrijheid   : de overheid moet zich zo min mogelijk met de economie bemoeien. Vrijemarktmechanisme en particulier initiatief.
  • Politieke vrijheid            : Volkssoevereiniteit, de staatsmacht moet gebaseerd zijn op de wil van het volk.
  • Principe van de rechtstaat         : De overheid beschermd de bevolking door middel van politie en justitie maar zijn hierbij ook aan wetten gebonden om burgers te beschermen tegen machtsmisbruik van overheidsorganen. (politiek juridische gelijkheid )
  • Rationalistisch individualisme   : Gaan er vanuit dat iedere burger een rationeel denkend wezen is. Als iedereen met verstand zijn eigenbelang nastreeft , levert dat ook voor de samenleving het beste resultaat op.
    • VVD en een beetje D66 / PVV
  • Volkssoevereiniteit       : de hoogste macht hoort bij de bevolking
  • Socialisme          :
    • Door de industriële revolutie groeide de sociale ongelijkheid snel. Vrijheid en gelijkheid hebben pas effect als mensen ook gelijke kansen hebben. Tegen de vrije markteconomie.
    • (revolutionaire socialisten) Communisten
    • Sociaaldemocraten
  • Sociaaleconomische gelijkheid : sociaal economische gelijkheid. Politieke gelijkheid is alleen mogelijk als de verschillen in bezit, inkomen en kennis niet te groot zijn.
  • Tegenstelling kapitaal – arbeid : 1848 : Karl Marx riep op om een eind te maken aan de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders. Alle kapitaal, fabrieken, banken en grond moesten eigendom orden van de staat. Dan zou er voor iedereen werk zijn en zou iedereen krijgen wat die nodig had.  Vrije markt wordt tegenwoordig geaccepteerd om in de gewenste collectieve voorzieningen te voorzien.
  • Principe van de verzorgingsstaat            : streven naar gelijkheid en solidariteit wordt nu wettelijk erkend in de grondwet. Socialisten willen een actieve overheid.
    • SP / PVDA
  • Confessionalisme           :
    • Gebaseerd op geloofsovertuiging
    • In Nederland vooral christelijk
    • Naastenliefde en harmonieuze samenwerking
    • Christendemocratie
  • Harmonie           : Mens moet zich richten naar gods wil. Een van zijn bedoelingen is een harmonieuze samenwerking. Alleen dan kan de samenleving optimaal functioneren
  • Rentmeesterschap        : God heeft de wereld gemaakt dus is eigenlijk eigenaar. De mens gebruikt de aarde alleen en moet deze dus goed onderhouden.
  • Principe van gespreide verantwoordelijkheid  : Mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich nemen en de overheid moet mensen niet te veel uit handen nemen.
    • CDA / ChristenUnie / SGP
  • Organische staatsopvatting       : samenleving vergelijken met het menselijk lichaam
  • Subsidiariteitsbeginsel : een hogere overheid draagt zijn verantwoordelijkheid over.
  • Fascisme :
    • Een machtige staat met een grote rol voor de leider
    • Geen democratische instellingen omdat een parlement de kracht van de staat zou verzwakken.
    • Corporatief stelsel         : werkgevers en werknemers moeten harmonieus samenwerken onder de leiding van de partij.
  • Nationaalsocialisme       : variant van fascisme waarbij de nadruk meer ligt op raszuiverheid.
  • Rechts-extremisme       :
    • een moderne stroming die sympathie koestert voor de oude fascistische en nationaalsocialistische ideologie.
    • Voorkeur voor militaire uniformen en symbolen
    • Gebruik van geweld wordt goedgekeurd als legitiem middel voor zelfbescherming
  • Ecologisme        :
    • Benadrukt wederzijdse afhankelijkheid van mensen en hun natuurlijke omgeving. Daarom moeten economische waarden ondergeschikt gemaakt worden aan ecologische waarden. De marktgerichte economie vervangen worden door een kleinschalige, milieuvriendelijke duurzame productiewijze.
  • Feminisme         :
    • Streeft naar de totale gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen
    • Ondanks het gelijkheidsbeginsel in onze wetten zien zij in de samenleving nog steeds veel ongerechtvaardigde 

Hoofdstuk 9 : Knelpunten en oplossingen

§9.1 Knelpunten in de politiek

  • Nederland is een democratie maar niet iedereen kan direct meepraten. Ieder democratisch systeem heeft zijn beperkingen, deze zijn nodig om bijvoorbeeld de rechten van minderheden te waarborgen of een soepele besluitvorming te garanderen.
  •  Knelpunten in de Huidige politiek zijn:
    • Geen gekozen minister president
      • In een land waar de president als hoofd van de regering gekozen wordt, hebben de kiezers meer invloed op het beleid omdat ze dan de wetgevende en de uitvoerende macht kiezen. In Nederland kiezen we alleen (een deel van) de wetgevende macht.
    • De dictatuur van het regeerakkoord
      • De afspraken van de coalitiepartijen worden vastgelegd in het regeerakkoord en zijn bindend. Hierdoor worden de Tweede Kamerleden belemmert bij de uitoefening van hun taken en zit in debatten vaak weinig diepgang omdat de uitslag van te voren al min of meer vast staat.
    • De ongelijke toegang tot de politiek
      • Het is belangrijk dat er in de volksvertegenwoordiging uit alle delen en sociale lagen van het land mensen vertegenwoordigd zijn. In de praktijk blijkt dat vooral hoog opgeleide mensen en mensen uit de randstad vertegenwoordigd zijn. Dit omdat in de politiek vaak veel moeilijke taal gebruiken.
    • Afnemende invloed van het parlement
      • In de machtsverhouding tussen regering en parlement dreigt het parlement steeds vaker aan het korte eind te trekken. Dit komt door de dictatuur van het regeerakkoord en doordat ministers een heel ambtenaren apparaat hebben en hierdoor veel meer specialistische kennis hebben dan Kamerleden die vaak maar 1 of 2 medewerkers hebben. (informatiekloof)
    • Afnemende autonomie door internationale samenwerking
      • Door internationalisering en supranationale samenwerking is Nederland afhankelijker geworden van andere landen. Hierdoor staat het een deel van zijn autonomie ( zeggenschap over eigen land ) af.

§9.2 Politieke participatie

  • Opkomstpercentage     : het percentage van de gehele bevolking dat zijn stem uitbrengt bij een verkiezing.
    • Landelijk is het opkomstpercentage vaak hoger dan provinciaal
  • Een lage opkomst is om een aantal redenen ongewenst            :
    • Minder goede afspiegeling van de bevolking
    • Brengt de representativiteit van het gekozen bestuur in gevaar
    • Als het bestuur niet representatief is dreigt het zijn legitimiteit te verliezen ( burgers aanvaarden het bestuur niet langer als gerechtigd )
  • Politiek passieve houding           : “het heeft toch allemaal geen zin”
    • Ontstaat als / door         :
      • mensen hun standpunten niet (direct) terugzien in een partij
      • leefomgeving de politiek niet interessant of onbegrijpelijk vind
      • onbekend bent met de politieke spelregels
      • gebrek aan zelfvertrouwen ( ze luisteren toch niet naar mensen zoals ik)
  • Politiek actieve houding              :
    • Opkomen voor eigen belangen door deel te nemen aan de besluitvorming
    • Kan op verschillende manieren               :
      • Partijlidmaatschap
      • Meewerken aan verkiezingscampagne
      • Demonstreren
      • Contact leggen met politici
      • Lid zijn van eigen belangen of pressiegroep
    • Hoger opgeleiden en mannen uiten vaker hun politieke betrokkenheid dan lager opgeleiden en vrouwen.
  • Politieke participatie     : mensen geven uiting aan hun betrokkenheid bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken.
  • Electorale participatie   : heeft directe invloed op de verdeling van de macht en op het vormen van een regering.
  • Niet-electorale participatie        : is vooral belangrijk voor de politieke agenda. Kan door bijv. meedoen aan demonstratie of lid zijn van een pressiegroep.

§9.3 Politieke vernieuwing

  • Om de afstand tussen burger en politiek te verkleinen zijn er een paar oplossingen :
    • Referendum     : Het volk om zijn mening vragen over een belangrijke politieke kwestie
      • Voordeel : meer betrokkenheid
      • Nadeel : moeilijk om grote problemen tot een ja of nee vraag te maken en niet alle onderwerpen zijn geschikt voor een referendum
  • De afschaffing van de eerste kamer
    • De eerste kamer voert een laatste controle uit op de wetsvoorstellen die in de tweede kamer worden gemaakt. Critici zeggen dat de leden van de eerste kamer niet altijd over de benodigde kennis beschikken en dat ze eigenlijk altijd hetzelfde stemmen als hun partijgenoten waardoor de meerwaarde van de eerste kamer verdwijnt.
  • De invoering van een kiesdrempel
    • Een kiesdrempel is een minimum percentage stemmen dat de partij moet behalen om in de tweede kamer te kunnen komen. Hierdoor krijg je minder kleine partijen in de kamer en worden debatten dus vlotter en levendiger. Wel verminderd de representativiteit hierdoor.
  • Gekozen Premier          
    • Het kiezen van de premier vergroot de invloed op de samenstelling van het kabinet. Maar als de premier niet goed zijn werk doet kan het kabinet in het huidige stelsel zijn vertrouwen in hem opzeggen maar wat als de premier door de burgers is gekozen, wie krijgt dan gelijk?
  • Gekozen burgemeester
    • Zelfde redenen als gekozen premier
  • Uitbreiding parlementaire bevoegdheden
    • In een democratie hoort de politieke primaat bij het volk te liggen. Dit is in de praktijk in Nederland vaak niet zo. Om dit op te lossen zou je wat macht bij de regering weg moeten halen en het parlement er wat bij moeten geven. Dit kan bijvoorbeeld door de ambtelijke fractieondersteuning (assistentie van Kamerleden) uit te breiden.
  • Invoering van districten of meerderheidsstelsel
    • Voordelen : sterkere band tussen kiezer en gekozene / minder partijen dus soepelere formatie van een nieuw kabinet.
    • Nadelen : kleine partijen met weinig stemmen hebben geen kans waardoor er stemmen verloren raken en de representativiteit daalt. Ook kan het overheidsbeleid per regering sterk verschillen doordat er geen compromissen hoeven worden gemaakt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.