Hoofdstuk 3 Verkiezingen en kiesstelsels
§3.1 Het Nederlandse kiesstelsel
- Actief kiesrecht : het recht om te kiezen
- Passief kiesrecht : het recht om gekozen te worden
- Verkiezingen zijn geheim, niemand kan nagaan op wie een individuele burger heeft gestemd.
- Voor Nederlandse politieke organen wordt max. om de 4 jaar verkiezingen gehouden.
- Voor Europese politieke organen max. om de 5 jaar.
- Evenredige vertegenwoordiging : alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels.
- Kiesdeler : het aantal stemmen wat je nodig hebt voor 1 zetel
- Kiesdrempel : een partij moet een minimumpercentage halen om mee te delen in de zetels.
- Coalitievorming : meerdere partijen samen vormen een meerderheid
- Districtenstelsel : een land wordt opgedeeld in districten. In elk district wordt een winnaar gekozen die als afgevaardigde naar de volksvertegenwoordiging gaat.
- voordelen :
- sterkere binding tussen kiezer en gekozene
- meer duidelijkheid voor kiezer omdat er vaak maar 2 of 3 partijen zijn
- nadelen :
- partij met de meeste stemmen kan de minste zetels krijgen
- fractiediscipline : de afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te kiezen als andere partijleden
§3.2 Parlementair en presidentieel stelsel
- Representatiedemocratie : indirecte democratie
- Representativiteit : de mate waarin standpunten van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de wensen van de kiezers
- Knelpunten bij representatie en representativiteit
- Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun kiezers ( vooral als de partij na de verkiezingen deel gaat uitmaken van de regering)
- Vanwege de geringe communicatie tussen kiezers en gekozenen weten vertegenwoordigers niet altijd precies wat hun kiezers willen.
- Actieve kiezers hebben veel meer kans vertegenwoordigd te worden dan inactieve kiezers.
§3.3 De verkiezingen en formatie
- Zwevende kiezers : mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en tijdens de verkiezingen vaak nog niet weten op welke partij ze zullen stemmen.
- Kabinetsformatie : de tijd na de verkiezingen waarin de partijen met elkaar onderhandelen over een nieuw te vormen kabinet.
- Informateurs : een of meer personen die de opdracht krijgen te onderzoeken of een bepaalde coalitie politiek haalbaar is.
- Volgorde kabinetsformatie:
- Informateurs onderzoeken of een bepaalde coalitie haalbaar is.
- Informateur brengt verslag uit aan de 2e kamer die vervolgens een formateur benoemd.
- De formateur (vaak de toekomstige minister-president) heeft de taak de ministerposities te verdelen.
- Installatie
- Wat kan er mis gaan?
- Een minister kan zijn ontslag bij de koning / koningin indienen. Vervolgens wordt een nieuwe minister benoemd.
- Het hele kabinet bied zijn ontslag aan. Dit kan als ze een onoverbrugbaar conflict hebben of als de 2e kamer het vertrouwen in het kabinet opzegt. (kabinetscrisis)
- Bij een kabinetscrisis zijn 2 mogelijkheden :
- Er wordt een nieuw kabinet geformeerd.
- Er worden nieuwe verkiezingen uitgeschreven
- Demissionair kabinet : het oude kabinet neemt de zaken waar tot het nieuwe kabinet is geïnstalleerd. Een demissionair kabinet kan alleen lopende wetsvoorstellen afhandelen.
Hoofdstuk 4 Besturen in Nederland
§4.1 Regering
- Nederland heeft 3 bestuurslagen
- De rijksoverheid op landelijk niveau
- Lagere overheid op provinciaal en gemeentelijk niveau
- Kabinet : ministers en staatssecretarissen
- Regering : de koning / koningin en de ministers
- Onschendbaar : De koning is geen verantwoording schuldig aan de 2e kamer
- 3 hoofdtaken van ministers:
- Voorbereiding van het overheidsbeleid
- (mede)wetgeving
- Uitvoering van het overheidsbeleid
- Troonrede : bekendmaking van de hoofdlijnen van het te voeren beleid, voorgelezen door het staatshoofd.
- Miljoenennota : samenvatting van de rijksbegroting
- Voorjaarsnota : latere aanpassing van miljoenennota
- Algemene beschouwingen : debat over de miljoenennota
- Ministers hebben 3 rechten of bevoegdheden:
- Het indienen van wetsvoorstellen
- Het mede ondertekenen van wetten na goedkeuring door het parlement
- Het nemen van Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) om eerder genomen raamwetten nader in te vullen.
- Contraseign : handtekening van de minister
- De uitvoerende macht leidt tot de volgende werkzaamheden:
- Het uitvoeren van aangenomen wetten
- Maatregelen die voortvloeien uit eerder aangenomen wetten.
- Het nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat en waar geen goedkeuring van het parlement voor nodig is.
- Uitvoerende macht : ministers
- Wetgevende macht : parlement en regering
- Rechterlijke macht : onafhankelijke rechters
- Koninklijk besluit : geen parlementaire goedkeuring nodig
§4.2 Parlement
- Staten generaal : 1e en 2e kamer
- 2e kamer :
- 150 leden die rechtstreeks gekozen worden
- Fulltime functie
- 2 hoofdtaken : (mede)wetgeving en controle
- Rechten (mede)wetgevende taak (beleidsbepalende taak) :
- stemrecht – het recht om wetsvoorstellen goed te keuren of af te keuren
- recht van amendement – het recht om een deel van een wetsvoorstel te wijzigen
- recht van initiatief – het recht om zelf wetsvoorstellen in te dienen
- budgetrecht – het recht om de jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen
- Na aanname van wetsvoorstellen gaan de ministers wetten uitvoeren. De 2e kamer houd scherp in de gaten of dit wel effectief en efficiënt gebeurd.
- Effectief : de inzet van de maatregelen heeft het verwachte resultaat
- Efficiënt : het resultaat is bereikt met zo weinig mogelijk middelen
- Rechten controlerende taak :
- Vragenrecht – het stellen van vragen aan bewindslieden
- Recht van interpellatie – het ter verantwoording roepen van bewindslieden
- Recht van motie – het recht een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister.
- Het recht van enquête – het recht van de 2e kamer om zelf een onderzoek in te stellen als de kamer naar haar mening onvoldoende informatie van de regering krijgt.
- De 1e kamer :
- 75 leden
- Parttime (1 dag per week)
- Laatste controle
- Vragenrecht, recht van enquête
- Politieke primaat : de politieke afwegingen die de 2e kamer maakt wegen zwaarder dan die van de 1e kamer.
- Informele middelen :
- Lobbyen bij ministers – door persoonlijke contacten de minister overtuigen
- Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen
- Gebruikmaken van de massamedia
§4.3 Provincie en gemeente
- Gedecentraliseerde eenheidsstaat : de rijksoverheid stelt de grote lijnen van het beleid vast, de gedetailleerde invulling wordt aan de lagere overheden overgelaten.
- Structuurvisie : hierin staat precies aangegeven welke activiteiten in een gebied passen.
- Provinciale staten :
- Vertegenwoordigers van provincie
- Aantal hangt af van aantal inwoners
- Dagelijks bestuur : gedeputeerde staten
- Voorzitter is de commissaris van de koning / koningin
- Bestemmingsplannen : gedetailleerdere versie van de provinciale structuurvisie voor de gemeente
- Gemeente :
- Dagelijks bestuur : college van burgemeester en wethouders
- Voorzitter : burgemeester
- Bestuur wordt gecontroleerd door de gemeenteraad.
Hoofdstuk 5 Politieke actoren
§5.1 Ambtenaren en adviesorganen
§5.2 Pressiegroepen en politieke partijen
- Mogelijkheden tot participeren politiek
- Electorale participatie
- Stemmen, inzetten voor campagne verkiezingsposter achter je raam plakken etc.
- Niet-electorale participatie
- Als individuele burger actievoeren, contact opnemen met politicus, deelnemen demonstratie, tekenen petitie etc.
- Burgerinitiatief
- Meest vergaande vorm
- Het plaatsen van een maatschappelijke kwestie op de agenda van de 2e kamer.
- Minimaal 40000 handtekeningen nodig
- Actief lid worden
- Pressiegroepen : organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.
- Actiegroepen
- Kort durend
- 1 speerpunt / onderwerp
- Meestal vrijwilligers
- Geen / beperkte financiële middelen
- Landelijke organisaties
- Langdurig
- Geïnstitutionaliseerd = vaste medewerkers / leiders etc.
- Financiële middelen
- Vaak een eigen blad
- Actieorganisatie (bijv. Greenpeace / Amnesty )
- Belangenorganisatie / vereniging / groep (bijv. ANWB)
- Komt op voor belangen van leden
- Machtsbronnen van pressiegroepen
- Aantal
- Financiële middelen
- Deskundigheid
- Aanzien
- Middelen van pressiegroepen
- Lobbyen
- Demonstreren
- Publiciteitscampagne
- Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid
- Bewust overtreden van de wet
- Altijd geweldloos
- “eigen mensen” op sleutelposities brengen
- Bezwaarschriften indienen
- Functies politieke partijen
- Articulatiefunctie
- Wensen van de samenleving vertalen / vertolken
- Communicatieve functie
- Overheidsbeleid doorgeven aan kiezers / burgers
- Aggregatiefunctie
- Alle losse opvattingen etc. verbinden tot een samenhangend geheel
- Participatiefunctie
- Willen dat je lid wordt / gaat stemmen etc.
- Rekruteringsfunctie / selectiefunctie
- Binnen partij mensen opleiden en begeleiden
§5.3 Massamedia
- Politieke functies van massamedia
- De informatiefunctie
- Het inventariseren en verstrekken van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten.
- De spreekbuisfunctie
- Doorgeefluik voor allerlei standpunten die in de samenleving te horen zijn.
- De onderzoeksfunctie
- Het dieper graven naar de achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen.
- De controle- en waakhondfunctie
- Nagaan wat er terecht is gekomen van de beloftes en toezeggingen van ministers en andere bestuurders.
- De commentaar- en opiniefunctie
- Meningen en commentaar vertolken
- Pluriformiteit van massamedia
- Er is een verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, tv-programma’s en websites met ieder een eigen politieke, religieuze of sociaaleconomische achtergrond.
- Houding van de media is sinds de vorige eeuw flink veranderd. Eerst kritisch en soms brutaal en nu beleefd en bijna onderdanig
- Persvoorlichter
- Persoon die de politici zo nodig afschermt.
- Spindoctor
- Een partijstrateeg die vooral bezig is te bedenken hoe de partij de aandacht van het publiek kan trekken.
- Communicatieoorlog
Hoofdstuk 8 : Politieke partijen en ideologie
§8.1 Politieke partijen
- Bij de keuze om op een politieke partij te stemmen laten kiezers zich vaak leidden door :
- Hun idealen
- Eigen belangen
- Gewoonte
- Populaire oneliners (Henk en Ingrid betalen voor Achmed en Fatima)
- Het charisma van een politieke partij
- Progressief : vooruitstrevend, progressieven benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen. De samenleving is maakbaar en alle problemen kunnen in de politiek worden opgelost. (John Locke 1632-1704)
- Conservatief : behoudend, geloven niet in maakbaarheid van de samenleving maar benadrukken datgene wat al is bereikt. (Thomas Hobbes 1588-1679)
- Reactionair : terug handelend, oude regels en gewoontes die inmiddels zijn vervangen door moderne . Soort tegenreactie op vernieuwing in de samenleving.
- Links en rechts : Ontstaan in Frankrijk. In het Franse parlement zaten rechts van de koning de eerste en tweede stand en links de derde stand. Eerste en tweede waren conservatief en derde was progressief
- Politiek Links : Actieve overheid om de zwakkeren te beschermen
- Politiek Rechts :Passieve overheid, iedereen moet zoveel mogelijk zijn eigen zaakjes regelen.
- Politiek midden : Middenweg tussen veel verantwoording aan de ene kant en veel overheid aan de andere kant. Mensen moeten voor zichzelf zorgen maar lukt dit niet dan moet de overheid ruimhartig bijspringen.
- Polarisatie : Links en Rechts staan lijnrecht tegenover elkaar
- In 1897 richtte Abraham Kuyper de eerste politieke partij van Nederland op (Anti Revolutionaire Partij (gereformeerd).
- Confessioneel : gelovig
- Niet-confessioneel : liberalen / socialisten
- Ontideologisering : het verdwijnen van de ideologie als leidraad voor het (politieke) leven.
- Pragmatische partijen : hebben geen vaste uitganspunten of principes. Leidraad is de actuele situatie.
- Populistische partijen : Keert zich tegen “het politiek establishment”. Zegt stem van het volk te vertonen. Vaak directe stijl van politiek.
- Ideologische partijen : Baseert zich op een dieper liggende ideologie.
- Liberalisme / Socialisme / Confessionalisme zijn het bekendst
- Ideologie : Samenhangend geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.
§8.2 Ideologische stromingen
- Politieke stroming : het geheel van bepaalde ideeën van een groep mensen die zich verenigd heeft rondom die ideeën.
- Liberalisme :
- Wat goed is voor het individu is goed voor de maatschappij
- Mensen zijn wel gelijkwaardig maar niet gelijk
- Individuele vrijheid
- Individuele rechten
- Economische vrijheid : de overheid moet zich zo min mogelijk met de economie bemoeien. Vrijemarktmechanisme en particulier initiatief.
- Politieke vrijheid : Volkssoevereiniteit, de staatsmacht moet gebaseerd zijn op de wil van het volk.
- Principe van de rechtstaat : De overheid beschermd de bevolking door middel van politie en justitie maar zijn hierbij ook aan wetten gebonden om burgers te beschermen tegen machtsmisbruik van overheidsorganen. (politiek juridische gelijkheid )
- Rationalistisch individualisme : Gaan er vanuit dat iedere burger een rationeel denkend wezen is. Als iedereen met verstand zijn eigenbelang nastreeft , levert dat ook voor de samenleving het beste resultaat op.
- VVD en een beetje D66 / PVV
- Volkssoevereiniteit : de hoogste macht hoort bij de bevolking
- Socialisme :
- Door de industriële revolutie groeide de sociale ongelijkheid snel. Vrijheid en gelijkheid hebben pas effect als mensen ook gelijke kansen hebben. Tegen de vrije markteconomie.
- (revolutionaire socialisten) Communisten
- Sociaaldemocraten
- Sociaaleconomische gelijkheid : sociaal economische gelijkheid. Politieke gelijkheid is alleen mogelijk als de verschillen in bezit, inkomen en kennis niet te groot zijn.
- Tegenstelling kapitaal – arbeid : 1848 : Karl Marx riep op om een eind te maken aan de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders. Alle kapitaal, fabrieken, banken en grond moesten eigendom orden van de staat. Dan zou er voor iedereen werk zijn en zou iedereen krijgen wat die nodig had. Vrije markt wordt tegenwoordig geaccepteerd om in de gewenste collectieve voorzieningen te voorzien.
- Principe van de verzorgingsstaat : streven naar gelijkheid en solidariteit wordt nu wettelijk erkend in de grondwet. Socialisten willen een actieve overheid.
- Confessionalisme :
- Gebaseerd op geloofsovertuiging
- In Nederland vooral christelijk
- Naastenliefde en harmonieuze samenwerking
- Christendemocratie
- Harmonie : Mens moet zich richten naar gods wil. Een van zijn bedoelingen is een harmonieuze samenwerking. Alleen dan kan de samenleving optimaal functioneren
- Rentmeesterschap : God heeft de wereld gemaakt dus is eigenlijk eigenaar. De mens gebruikt de aarde alleen en moet deze dus goed onderhouden.
- Principe van gespreide verantwoordelijkheid : Mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich nemen en de overheid moet mensen niet te veel uit handen nemen.
- Organische staatsopvatting : samenleving vergelijken met het menselijk lichaam
- Subsidiariteitsbeginsel : een hogere overheid draagt zijn verantwoordelijkheid over.
- Fascisme :
- Een machtige staat met een grote rol voor de leider
- Geen democratische instellingen omdat een parlement de kracht van de staat zou verzwakken.
- Corporatief stelsel : werkgevers en werknemers moeten harmonieus samenwerken onder de leiding van de partij.
- Nationaalsocialisme : variant van fascisme waarbij de nadruk meer ligt op raszuiverheid.
- Rechts-extremisme :
- een moderne stroming die sympathie koestert voor de oude fascistische en nationaalsocialistische ideologie.
- Voorkeur voor militaire uniformen en symbolen
- Gebruik van geweld wordt goedgekeurd als legitiem middel voor zelfbescherming
- Ecologisme :
- Benadrukt wederzijdse afhankelijkheid van mensen en hun natuurlijke omgeving. Daarom moeten economische waarden ondergeschikt gemaakt worden aan ecologische waarden. De marktgerichte economie vervangen worden door een kleinschalige, milieuvriendelijke duurzame productiewijze.
- Feminisme :
- Streeft naar de totale gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen
- Ondanks het gelijkheidsbeginsel in onze wetten zien zij in de samenleving nog steeds veel ongerechtvaardigde
§8.2 Ideologische stromingen
- Politieke stroming : het geheel van bepaalde ideeën van een groep mensen die zich verenigd heeft rondom die ideeën.
- Liberalisme :
- Wat goed is voor het individu is goed voor de maatschappij
- Mensen zijn wel gelijkwaardig maar niet gelijk
- Individuele vrijheid
- Individuele rechten
- Economische vrijheid : de overheid moet zich zo min mogelijk met de economie bemoeien. Vrijemarktmechanisme en particulier initiatief.
- Politieke vrijheid : Volkssoevereiniteit, de staatsmacht moet gebaseerd zijn op de wil van het volk.
- Principe van de rechtstaat : De overheid beschermd de bevolking door middel van politie en justitie maar zijn hierbij ook aan wetten gebonden om burgers te beschermen tegen machtsmisbruik van overheidsorganen. (politiek juridische gelijkheid )
- Rationalistisch individualisme : Gaan er vanuit dat iedere burger een rationeel denkend wezen is. Als iedereen met verstand zijn eigenbelang nastreeft , levert dat ook voor de samenleving het beste resultaat op.
- VVD en een beetje D66 / PVV
- Volkssoevereiniteit : de hoogste macht hoort bij de bevolking
- Socialisme :
- Door de industriële revolutie groeide de sociale ongelijkheid snel. Vrijheid en gelijkheid hebben pas effect als mensen ook gelijke kansen hebben. Tegen de vrije markteconomie.
- (revolutionaire socialisten) Communisten
- Sociaaldemocraten
- Sociaaleconomische gelijkheid : sociaal economische gelijkheid. Politieke gelijkheid is alleen mogelijk als de verschillen in bezit, inkomen en kennis niet te groot zijn.
- Tegenstelling kapitaal – arbeid : 1848 : Karl Marx riep op om een eind te maken aan de kapitalistische uitbuiting van de arbeiders. Alle kapitaal, fabrieken, banken en grond moesten eigendom orden van de staat. Dan zou er voor iedereen werk zijn en zou iedereen krijgen wat die nodig had. Vrije markt wordt tegenwoordig geaccepteerd om in de gewenste collectieve voorzieningen te voorzien.
- Principe van de verzorgingsstaat : streven naar gelijkheid en solidariteit wordt nu wettelijk erkend in de grondwet. Socialisten willen een actieve overheid.
- Confessionalisme :
- Gebaseerd op geloofsovertuiging
- In Nederland vooral christelijk
- Naastenliefde en harmonieuze samenwerking
- Christendemocratie
- Harmonie : Mens moet zich richten naar gods wil. Een van zijn bedoelingen is een harmonieuze samenwerking. Alleen dan kan de samenleving optimaal functioneren
- Rentmeesterschap : God heeft de wereld gemaakt dus is eigenlijk eigenaar. De mens gebruikt de aarde alleen en moet deze dus goed onderhouden.
- Principe van gespreide verantwoordelijkheid : Mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich nemen en de overheid moet mensen niet te veel uit handen nemen.
- Organische staatsopvatting : samenleving vergelijken met het menselijk lichaam
- Subsidiariteitsbeginsel : een hogere overheid draagt zijn verantwoordelijkheid over.
- Fascisme :
- Een machtige staat met een grote rol voor de leider
- Geen democratische instellingen omdat een parlement de kracht van de staat zou verzwakken.
- Corporatief stelsel : werkgevers en werknemers moeten harmonieus samenwerken onder de leiding van de partij.
- Nationaalsocialisme : variant van fascisme waarbij de nadruk meer ligt op raszuiverheid.
- Rechts-extremisme :
- een moderne stroming die sympathie koestert voor de oude fascistische en nationaalsocialistische ideologie.
- Voorkeur voor militaire uniformen en symbolen
- Gebruik van geweld wordt goedgekeurd als legitiem middel voor zelfbescherming
- Ecologisme :
- Benadrukt wederzijdse afhankelijkheid van mensen en hun natuurlijke omgeving. Daarom moeten economische waarden ondergeschikt gemaakt worden aan ecologische waarden. De marktgerichte economie vervangen worden door een kleinschalige, milieuvriendelijke duurzame productiewijze.
- Feminisme :
- Streeft naar de totale gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen
- Ondanks het gelijkheidsbeginsel in onze wetten zien zij in de samenleving nog steeds veel ongerechtvaardigde
Hoofdstuk 9 : Knelpunten en oplossingen
§9.1 Knelpunten in de politiek
- Nederland is een democratie maar niet iedereen kan direct meepraten. Ieder democratisch systeem heeft zijn beperkingen, deze zijn nodig om bijvoorbeeld de rechten van minderheden te waarborgen of een soepele besluitvorming te garanderen.
- Knelpunten in de Huidige politiek zijn:
- Geen gekozen minister president
- In een land waar de president als hoofd van de regering gekozen wordt, hebben de kiezers meer invloed op het beleid omdat ze dan de wetgevende en de uitvoerende macht kiezen. In Nederland kiezen we alleen (een deel van) de wetgevende macht.
- De dictatuur van het regeerakkoord
- De afspraken van de coalitiepartijen worden vastgelegd in het regeerakkoord en zijn bindend. Hierdoor worden de Tweede Kamerleden belemmert bij de uitoefening van hun taken en zit in debatten vaak weinig diepgang omdat de uitslag van te voren al min of meer vast staat.
- De ongelijke toegang tot de politiek
- Het is belangrijk dat er in de volksvertegenwoordiging uit alle delen en sociale lagen van het land mensen vertegenwoordigd zijn. In de praktijk blijkt dat vooral hoog opgeleide mensen en mensen uit de randstad vertegenwoordigd zijn. Dit omdat in de politiek vaak veel moeilijke taal gebruiken.
- Afnemende invloed van het parlement
- In de machtsverhouding tussen regering en parlement dreigt het parlement steeds vaker aan het korte eind te trekken. Dit komt door de dictatuur van het regeerakkoord en doordat ministers een heel ambtenaren apparaat hebben en hierdoor veel meer specialistische kennis hebben dan Kamerleden die vaak maar 1 of 2 medewerkers hebben. (informatiekloof)
- Afnemende autonomie door internationale samenwerking
- Door internationalisering en supranationale samenwerking is Nederland afhankelijker geworden van andere landen. Hierdoor staat het een deel van zijn autonomie ( zeggenschap over eigen land ) af.
§9.2 Politieke participatie
- Opkomstpercentage : het percentage van de gehele bevolking dat zijn stem uitbrengt bij een verkiezing.
- Landelijk is het opkomstpercentage vaak hoger dan provinciaal
- Een lage opkomst is om een aantal redenen ongewenst :
- Minder goede afspiegeling van de bevolking
- Brengt de representativiteit van het gekozen bestuur in gevaar
- Als het bestuur niet representatief is dreigt het zijn legitimiteit te verliezen ( burgers aanvaarden het bestuur niet langer als gerechtigd )
- Politiek passieve houding : “het heeft toch allemaal geen zin”
- Ontstaat als / door :
- mensen hun standpunten niet (direct) terugzien in een partij
- leefomgeving de politiek niet interessant of onbegrijpelijk vind
- onbekend bent met de politieke spelregels
- gebrek aan zelfvertrouwen ( ze luisteren toch niet naar mensen zoals ik)
- Politiek actieve houding :
- Opkomen voor eigen belangen door deel te nemen aan de besluitvorming
- Kan op verschillende manieren :
- Partijlidmaatschap
- Meewerken aan verkiezingscampagne
- Demonstreren
- Contact leggen met politici
- Lid zijn van eigen belangen of pressiegroep
- Hoger opgeleiden en mannen uiten vaker hun politieke betrokkenheid dan lager opgeleiden en vrouwen.
- Politieke participatie : mensen geven uiting aan hun betrokkenheid bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken.
- Electorale participatie : heeft directe invloed op de verdeling van de macht en op het vormen van een regering.
- Niet-electorale participatie : is vooral belangrijk voor de politieke agenda. Kan door bijv. meedoen aan demonstratie of lid zijn van een pressiegroep.
§9.3 Politieke vernieuwing
- Om de afstand tussen burger en politiek te verkleinen zijn er een paar oplossingen :
- Referendum : Het volk om zijn mening vragen over een belangrijke politieke kwestie
- Voordeel : meer betrokkenheid
- Nadeel : moeilijk om grote problemen tot een ja of nee vraag te maken en niet alle onderwerpen zijn geschikt voor een referendum
- De afschaffing van de eerste kamer
- De eerste kamer voert een laatste controle uit op de wetsvoorstellen die in de tweede kamer worden gemaakt. Critici zeggen dat de leden van de eerste kamer niet altijd over de benodigde kennis beschikken en dat ze eigenlijk altijd hetzelfde stemmen als hun partijgenoten waardoor de meerwaarde van de eerste kamer verdwijnt.
- De invoering van een kiesdrempel
- Een kiesdrempel is een minimum percentage stemmen dat de partij moet behalen om in de tweede kamer te kunnen komen. Hierdoor krijg je minder kleine partijen in de kamer en worden debatten dus vlotter en levendiger. Wel verminderd de representativiteit hierdoor.
- Gekozen Premier
- Het kiezen van de premier vergroot de invloed op de samenstelling van het kabinet. Maar als de premier niet goed zijn werk doet kan het kabinet in het huidige stelsel zijn vertrouwen in hem opzeggen maar wat als de premier door de burgers is gekozen, wie krijgt dan gelijk?
- Gekozen burgemeester
- Zelfde redenen als gekozen premier
- Uitbreiding parlementaire bevoegdheden
- In een democratie hoort de politieke primaat bij het volk te liggen. Dit is in de praktijk in Nederland vaak niet zo. Om dit op te lossen zou je wat macht bij de regering weg moeten halen en het parlement er wat bij moeten geven. Dit kan bijvoorbeeld door de ambtelijke fractieondersteuning (assistentie van Kamerleden) uit te breiden.
- Invoering van districten of meerderheidsstelsel
- Voordelen : sterkere band tussen kiezer en gekozene / minder partijen dus soepelere formatie van een nieuw kabinet.
- Nadelen : kleine partijen met weinig stemmen hebben geen kans waardoor er stemmen verloren raken en de representativiteit daalt. Ook kan het overheidsbeleid per regering sterk verschillen doordat er geen compromissen hoeven worden gemaakt.
REACTIES
1 seconde geleden