Hoofdstuk 7 Politieke stromingen en partijen
§1 kwesties die bijdroegen tot partijvorming
- De schoolstrijd: of er wel of niet financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs moest komen.
- De sociale kwestie: hoe er een eind moest worden gemaakt aan de armoede en veranderingen in de hogere lagen.
- De kiesrechtkwestie: wie mocht er wel stemmen en wie niet.
§2 Confessionelen, macht, gezag en interventie van de overheid tot de jaren ’60
Confessionele lieten zich leiden door christelijke beginselen
De Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en haar maatschappijvisie
Groen van Pristerer, leider van protestanten, voor subsidieren bijzonder onderwijs.
Door zijn opvolger Abraham Kuyper ontstond de 1e politieke partij in Nederland in 1879: ARP. Ze waren voor uitbreiding kiesrecht.
Al het gezag kwam van God, er werd nadruk gelegd op gehoorzaamheid en overheidsgezag. De overheid moest zich niet bemoeien met het gezin, bedrijven en de wetenschap: soevereiniteit in eigen kring. In jaren ’50 van 20ste eeuw wilden ze wel aanvullende rol van de overheid.
De CHU en haar maatschappijvisie
Voor sommige ARP-leden was ook de geschiedenis van Nederland belangrijk en zou Kuyper te veel met de katholieken samenwerken. De kiesrechtkwestie werd hun directe oorzaak voor het afscheiden. De Christelijk-Historische Unie (CHU, 1892). Zij kende meer macht toe aan de koning en niet politici moesten Gods woord verkondigen maar de Kerk.
De SGP en het GPV en hun maatschappijvisie
Ook de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP,1922) en het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV, 1948) waren afsplitsingen van de ARP, maar bleven klein. Ze wilden dat de overheid uitgaat van de Bijbel.
De RKSP/KVP en haar maatschappijvisie
Het protestantisme hield lang een voorsprong op de katholieken, maar in 1926 kwam er toch een katholieke partij. De Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP, vanaf 1945 Katholieke Volkspartij, KVP). Ook in hun visie moest de overheid zich tot God richten. Zij waren tegen het socialisme want die zou verdeeldheid tussen werknemers en werkgevers zaaien, de overheid moet zorgen voor samenwerking. De zwakkeren moesten wel beschermd worden. De staat mocht wel ingrijpen om de armeren te beschermen tegen de rijkeren: solidariteitsbeginsel.
Subsidiariteitsbeginsel: wat door een lager (overheids)orgaan kan worden uitgevoerd, moet niet door een hogere worden gedaan. Ze waren soms voor overheidsingrijpen: kinderbijslag, arbeidsduur, zondagsrust, euthanasie en abortus te verbieden, maar ook soms tegen: zelfstandigheid van het gezin, de werkkring en het onderwijs.
i>§3Liberale partijen, macht, gezag en interventie van de overheid tot de jaren ‘60
De liberalen hadden veel invloed in de 19e eeuw, door uitbreiding kiesrecht veranderde dat. 1e liberale partij in 1885: Liberale Unie (LU). Door de kiesrechtkwesite viel deze uiteen. Vrije Liberalen, tegen uitbreiding kiesrecht, en de Vrijzinnig Democratische Bond, radicale liberalen, voor uitbreiding. In 1921 gingen verschillende liberalen partijen samen: Liberale Staatspartij. In 1948 kwam de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)
Liberalen wouden lang dat de overheid weinig ingreep, maar eind 19e eeuw vonden de radicalen dit niet meer, om de situatie te verbeteren. De conservatieven liberalen bleven bij het oude standpunt. Door de crisis van 1929 realiseerden alle liberalen dat de overheid wel moest gaan ingrijpen
§4 Socialisten, macht, gezag en interventie van de overheid tot de jaren ‘60
De SDB en haar maatschappijvisie
Veel socialisten geloofden dat zij via algemeen kiesrecht de meerderheid in het parlement konden halen.
In 1881 sloten enkele kleine socialistische verenigingen samen tot de Sociaal-Democratische Bond (SDB) met leider Domela Nieuwenhuis. 2 stromingen in die partij: Anarchistische en een sociaal-democratische minderheid. Er kwam een scheiding: de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij ontstond. De overheid verbood de SDB. In 1909 scheidde een radicaal deel zich af van de SDAP en vormde de Sociaal-Democratische Partij. Vanaf 1918 Communistische Partij Holland (CPH). En in 1948 CPNederland. Zij wouden socialistische staat en hielden vast aan marxisme-leninisme.
De SDAP/PvdA, PSP en CPN en hun maatschappijvisie
De sociaal-democraten scheidden zich af, zij geloofden wel in de parlementaire weg, o.l.v. Jelle Troelstra in de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Zij werden de belangrijkste socialistische partij. Toch ging het niet zo goed na het algemeen kiesrecht: velen stemden op confessionele parijen. SDAP wou socialistische staat waar de goederen eerlijk onder de mensen verdeeld waren en de bedrijven genationaliseerd. Ze wouden o.a. kosteloos onderwijs, lage belasting, ziekteverzekering enz. In jaren ’30 overheid actievere rol. Na WOII ging SDAP samen met wat radicaal-libarelen=PvdA. Zij wilden samenwerking tussen socialisten en confessionelen. Lukte niet.
PSP (Pacifistisch Socialistische Parij)= opgericht door radicale PvdA-ers, radicaler dan PvdA, voor totale sociale staat.
Verandering van SDAP naar PvdA, omdat:
• Socialisten dachten dat de armen armer zouden worden en de rijken steeds rijker revolutie, maar dat gebeurde niet.
• Ze dachten dat de overheid de taken op zich kon nemen, maar toen na WOII de taken uitbreidden, werd duidelijk dat dit niet de oplossing was.
§ 5 Verzuiling en politiek (1917-1967)
Verzuiling
Verzuiling eerst protestanten en katholieken. In 19e eeuw daarbij liberalen en socialisten. Begin 20e eeuw 4 zuilen: protestanten, katholieken, socialisten en de neutralen (grotendeels liberalen). Iedere zuil had eigen dingen. De eerste jaren na 1917 confessionele kabinetten, in 1939 ook socialisten in de regering.
Waarom de zuilen toch konden samenwerken:
• Trouw aan en respect voor de leiders van de eigen zuil.
• Samenwerking tussen de leiders van de zuilen.
Trouw aan en respect voor de leiders van de eigen zuil
Elke zuil werd geleid door een goede elite. Ze hadden goede greep op zuil:
• Door allerlei regelingen konden de leiders controle uitoefenen op de eigen zuil.
• Veel leden van de elites bekleedden allerlei dubbelfuncties.
• Er bestonden vaak banden van vriendschap binnen de elites.
Binnen de zuilen was een groot gevoel van saamhorigheid. De kiezers volgden de lijn van hun elite van de zuil.
Samenwerking tussen de leiders van de zuilen
Tussen de leden van verschillende zuilen was amper contact, maar tussen de leiders wel. Er kwam in 1950 ook een algemeen overkoepelingsorgaan: Sociaal-Economische Raad (SER). Door zo’n overleg ontstond toch samenwerking in de verzuilde samenleving.
Verzuiling ook in het parlement zichtbaar
De verzuiling was duidelijk zichtbaar in de besluitvorming in het parlement. De eenheid binnen de zuil was doorgaan belangrijker dan de verbondenheid met een bevolkingslaag.
Door uitzendingen op radio kon de saamhorigheid binnen de eigen kring worden bevorderd. De neutrale zuil had eerst veel zendtijd. En de katholieken, protestanten en de socialisten waren niet tevreden met de eigen zendtijd. In 1930 werd een deel van de zendtijd van de neutrale zuil verdeeld over de anderen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden