Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Gezin en Samenleving

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3922 woorden
  • 31 juli 2007
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Examenstress? Niet met Examenbundel!

Over minder dan drie weken zit je jouw examens te maken. Slaat de examenstress toe? Sla nog snel Examenbundel, Samengevat en Examenbuddy in voor je probleemvakken en own je examens! Jij. Kunt. Dit.

Ik wil slagen
Het gezin en de industriële revolutie in Engeland.
Hoofdstuk 1: Het gezin in de pre-industriële samenleving.

1. De inhoud van de roman Tom Jones gaat over een jongen (Tom Jones) die als baby te vondeling is gelegd. Hij groeit op als een deugniet. Tom wordt verliefd op Sophia, maar hij mag niet met haar trouwen, omdat zijn ouders onbekend zijn. Intussen vrijt hij ook nog met een ander meisje. Daarom wordt hij weggestuurd door Allworthy en hij gaat op weg naar Londen. In Londen verzoent hij zich met Sophia. Uiteindelijk blijkt Allworthy zijn neef te zijn, hij erft het landgoed en trouwt toch met Sophia.
Henry Fielding; schrijver van Tom Jones.
2. Voor de industriële revolutie werkte het hele gezin in de landbouw. Zo kwamen ze aan hun geld, hoewel de opbrengst minimaal was.
3. De verandering van het open-veld-systeem (gemeenschappelijke grond) veranderde d.m.v. het verdelen van die gemeenschappelijke grond, ook wel enclosure-systeem genoemd. Ze gingen de gronden ook omheinen met hekken.
4. De gevolgen van het veranderen van open-veld-systeem in enclosure-systeem waren dat de arme boeren minder grond kregen en er dus uiteindelijk niet meer van konden leven en naar de steden trokken. De grootgrondbezitters kochten de kleine percelen op en vormden grote, welvarende landbouwbedrijven. Door de grote concurrentie moesten ook de kleinere boeren hun grond verkopen.
5. Kleine, arme boeren trokken naar de steden, omdat ze door de grote concurrentie van de grootgrondbezitters hun grond moesten verkopen. De knechten trokken naar de steden, omdat door de goed georganiseerde productie er veel minder knechten nodig waren.
6. In de huisnijverheid kochten kooplieden ruwe wol en lieten die thuis spinnen door mensen die aan huisnijverheid deden. Andere families werden betaald voor het weven. Ze werkten samen (als gezin) aan hun inkomen.
7. Een standenmaatschappij is een maatschappij waarbij iedereen door zijn geboorte een plaats in de samenleving had. Er bestonden geen echte kansen dat je in een hogere stand terecht kwam. Je werd geboren in je stand en in die stand stierf je ook weer.
8. In een armenhuis konden zoal bejaarden, chronisch zieken, gehandicapten en sommige krankzinnigen onderdak krijgen.
9. Het leven op het platteland was erg ongezond. De modernisering van de landbouw leidde wel tot een grotere productie, maar niet meteen tot een grotere welvaart voor iedereen. De armen aten te weinig, maar dronken soms te veel. De alcohol eiste veel slachtoffers. De huizen van de mensen waren meestal slechts hutten. Koemest werd vooral als brandstof gebruikt en verlichting was er niet. Ziektes als pokken, tyfus en dysenterie eisten talloze slachtoffers. Vrouwen stierven aan de kraamvrouwenkoorts, omdat de bevallingen niet hygiënisch werden gedaan. Ook veel kinderen stierven bij de geboorte of in de eerste levensjaren.
10. De gezondheidszorg stond op een laag peil. Gewone mensen gingen voor hun gezondheid naar een chirurgijn (vaak een barbier die wat had bijgeleerd). Voor de armste mensen was er een wijze vrouw uit de buurt. Zij richtte met haar huismiddeltjes en spreuken misschien wel minder schade aan dan chirurgijns en/of doktoren. Ziekenhuizen werden zelden bezocht door gewone mensen, want de kans was groter dat je er een nieuwe ziekte opliep dan dat je er genezen werd volgens historici.
11. Op het platteland trouwde men tussen vijfentwintig en dertig jaar. De jonge mensen vroegen vaak advies aan hun ouders en vrienden. De dorpsgenoten bemoeiden zich er ook wel mee.
12. Het seizoen voor het zoeken van een partner was de oogsttijd. Dan werkten jongens en meisjes samen op de akker en waren er feestdagen en jaarmarkten waar ze samen konden dansen en spelen.
13. Belangrijk voor de man bij het uitzoeken van een huwelijkspartner was dat hij een hardwerkende vrouw zocht die het huisgezin zuinig kon beheren. Ze moest gezond zijn en een gelijkmatig karakter hebben. Belangrijk voor de vrouw was het hebben van een welgestelde man, maar bij gebrek daaraan hadden ze liever zomaar een man dan een oude vrijster of ‘spinster’ te worden. Belangrijk was ook dat iemand aantrekkelijk was.
14. Een goede huisvrouw moest de volgende kenmerken bezitten: ze moest hard kunnen werken. Ze moest een gelijkmatig karakter hebben en ze moest gezond zijn.
15. Huwen binnen de eigen stand houdt in dat boeren met boerinnen trouwden en mensen van adel trouwden ook met elkaar. Gewoon ieder in met z`n eigen stand.
16. In de praktijk was voorechtelijk geslachtsverkeer eerder regel dan uitzondering.
17. Men was getrouwd wanneer de partners een belofte of een eed aflegden en daarna geslachtsgemeenschap hadden.
18. Een vrouw had weinig rechten; tot 1837 mocht ze niet eens een testament opstellen. De man was wel verplicht haar schulden te betalen. Hij mocht zijn vrouw en kinderen en ook de dienstbode lijfstraffen geven.
19. In het gezin was de vrouw in principe de opvoeder van de kinderen. Omdat de moeder moest werken, werden kinderen regelmatig bij een familielid of bij een buurvrouw ondergebracht.
20. De verschillende kerken hadden scholen opgericht voor gewone mensen. De staat zorgde niet voor onderwijs. Aan de ‘grammar schools’ kon je een deftige opleiding krijgen. Deze werd vooral door de welgestelden bezocht.
21. Niet alle jongens en meisjes gingen naar school. Er gingen bijna geen kinderen naar school en meisjes hoefden niet naar school. Zij werden dienstbode of misschien winkelmeisje en later trouwden ze. De jongens werden vaak thuis gehouden om een vak te leren. Later werden ze uitbesteedt bij verschillende meesters, boeren en ambachtsmannen.
22. Men schat dat maar 10 tot 15 procent van de mensen echt kon lezen en schrijven.
23. De welgestelden gingen vaak naar de ‘grammar school’. Je kon daar een deftige opleiding krijgen met Grieks en Latijn.
24. De gezinnen waren niet er groot door de hoge sterftecijfers, doordat de meeste jongeren een jaar of 10 wachtten na de puberteit tot ze een gezin gingen stichten en door zuigelingensterfte bleven er bovendien in een gezin minder kinderen over. Bij gewone mensen was er ook geen behoefte aan grote gezinnen, omdat kinderen geld kosten.
25. De levensverwachting bij de geboorte van een kind was 35 jaar, maar als je eenmaal de gevaarlijke levensjaren had overleefd, had je de kans om veel ouder te worden. Mannen van bijv. 26 jaar hadden een gemiddelde levensverwachting van 54 jaar.

Hoofdstuk 2: Naar de grote stad.

26. Thomas Gadgrind woont in een grauwe, stinkende stad met ongelukkige inwoners. Hij leert zijn kinderen hun leven te laten bepalen door een paar nuchtere feiten, maar dat heeft voor de kinderen ernstige gevolgen. Dan is er een eerlijke, arme arbeider Stephen. Hij heeft een vrouw die drinkt en waar hij niet van mag scheiden om vervolgens met de liefde van zijn leven te trouwen. Als hij zijn baan verliest moet hij ook nog de stad verlaten. Alleen het arme, gevoelige meisje Sissy wordt gelukkig door haar gezin.
27. De term industriële revolutie is eigenlijk niet juist, omdat een revolutie een ingrijpende verandering is in een korte tijd. De industriële revolutie vond niet plaats in een korte tijd.
28. De industriële revolutie begon in de sectoren productie van staal en mijnbouw en in de textielindustrie.
29. Voor het gezin veranderde door de komst van de fabrieksarbeid dat de arbeiders buitenshuis gingen werken en het gezin zijn functie verloor als productie-eenheid. Het werd een eenheid van consumptie, betaald met het loon dat verschillende mensen buitenshuis verdienden. Dus gezinseconomie werd gezinslooneconomie.
30. Industrie ontstond op plaatsen waar bijv. steenkool in de grond zat.
31. Volgens Dickens was een stad een stad als er machines en hoge schoorstenen stonden, waaruit steeds weer opnieuw eindeloze rookslangen opstegen. Als er een zwarte gracht door de stad liep en een rivier met water dat purper zag door een onwelriekende kleurstof. Als er geweldige gebouwen waren met vele ramen. Een stad bezat volgens hem vele straten, die precies op elkaar leken en die bewoond werden door mensen die ook op elkaar leken en allen hetzelfde leven leidden.
32. De kinderarbeid was aanvaardbaar. Er was geen sociale wetgeving, omdat de liberalen zeiden dat de economie zich het beste ontwikkelde als de regering daarbij zo min mogelijk ingreep.
33. Veel mensen trokken van het platteland naar de stad, omdat hun werk daar zat en er zaten allerlei voorzieningen zoals winkels, scholen en bestuursdiensten.
34. Arbeidershuizen moesten goedkoop zijn en werden dicht op elkaar gebouwd. Gezinnen van 12 personen moesten vaak in één vertrek leven. Er was geen waterleiding en geen goede afvoer. De ramen waren maar klein en de woningen waren vochtig.
35. Volgens de liberalen ontwikkelde de economie zich het beste als de regering daarin zo min mogelijk ingreep. Dat betekende lage belastingen en geen sociale wetgeving.
36. Veel mensen woonden dicht op elkaar en in kleine ruimtes. De bevolkingsdichtheid was hoog in de buurt van fabrieken. Een bedompte atmosfeer en het ontbreken van licht en lucht maakte kans op besmetting groot. Vuilnishopen op straat trokken insecten aan die ziekten overbrachten. Het belangrijkste probleem was echter het water. Huizen hadden beerputten, waar ontlasting van zieke mensen in de grond trok en zo het grondwater weer vervuilde.
37. Het gevolg daarvan was dat doordat de grote steden hun water ook uit de behoorlijk vervuilde rivieren haalden, ziekten verder werden verspreid.
38. Maatregelen tegen gezondheid waren o.a. dat ziekenhuizen meer hun best deden voor reinheid en ontsmetting. De Britse regering organiseerde een programma voor verplichte inenting voor pasgeborenen. De modernisering van de landbouw zorgde voor betere oogsten en dus voor goedkoper voedsel. Door spoorwegen konden ook voedingsmiddelen makkelijker vervoerd worden.
39. Het belangrijkste voedsel van de gewone mensen in de 19e eeuw waren aardappelen, omdat die goedkoop en voedzaam waren. Ze waren echter minder gevarieerd van smaak en daarom voegde men er vaak spek, vet en een scheut azijn aan toe.
40. Hetzelfde met de gewoonten rond vrijen en trouwen in de steden bleef dat de voorkeur nog steeds naar iemand ging van wie je op aan kon en als je maar de bedoeling had om met elkaar te trouwen, dan was seks toegestaan.
41. Veranderingen met de gewoonten rond vrijen en trouwen in de steden waren dat ze vrijheid hadden in het kiezen van een huwelijkspartner. Voorechtelijk geslachtsverkeer kwam veel voor. Als er voorechtelijke kinderen geboren werden, waren de minnaars lang niet altijd bereid om te trouwen.
42. Het een en ander veranderde door de urbanisatie. Daardoor was de sociale controle veel minder geworden.
43. Met ‘Victoriaanse preutsheid’ werd denk ik bedoeld dat bijv. de seksualiteit verdween in het gewone leven. Er werd niet over gesproken en/of geschreven. In de mode was niet veel van het lichaam zichtbaar. Volgens koningin Victoria is het huwelijk een plechtige en heilige daad, die niet tot het vermaak moet worden gerekend.
44. Veel arbeidersgezinnen hadden met het probleem te kampen dat arbeiders na een saaie en eentonige werkdag vermaak zochten in de kroeg, liever dan in hun benauwde huis. Hoewel de drank goedkoop was, betekende dit dat de rest van het gezin nog minder kreeg om van te leven. Bovendien kon een man met een borrel op hardhandig worden tegenover vrouw en kinderen.
45. De echtscheiding was praktisch onmogelijk voor mensen uit het gewone volk, omdat door de hoge kosten alleen de rijken zich een scheiding konden veroorloven.
46. Het soort werk dat veel kinderen in fabrieken moesten doen was briefjes rondbrengen, onder de machines kruipen om schoon te maken of met hun fijne vingers de afgebroken draden aan elkaar knopen.
47. In de steden werkten kinderen in fabrieken, terwijl kinderen op het platteland in guur weer moesten werken op de akker en ’s ochtends heel lang moesten lopen naar de dichtstbijzijnde markt. Op het platteland vond het werk plaats binnen het gezin en konden de ouders hun kinderen beschermen, dat kon in de fabriek niet. Op het platteland was het gewoon allemaal veel vrijer en in de steden was het meer noodzaak.
48. Het onderwijs bereikte nog altijd weinig mensen. Uit trouwboeken blijkt dat in de periode van 1830 tot 1850 slechts een derde deel van de partners bij de huwelijkssluiting de registers kon tekenen, dus een derde deel kon lezen en/of schrijven.
49. Er gingen meer kinderen naar school, omdat de nieuwe industriële samenleving echter nieuwe eisen aan de werknemers stelde. Er kwamen beroepen waarvoor lezen en schrijven een vereiste was. Daarom moesten meer mensen onderwijs volgen.
50. De bevolking van Engeland steeg enorm tussen 1750 en 1850, omdat het aantal sterfgevallen kleiner werd. In 1750 stierven er nog 28 mensen per 10000, maar in 1850 was dat gedaald tot 21 mensen. Toen de sterfte afnam, waren er na verloop van tijd meer jonge mensen beschikbaar die kinderen konden krijgen. Omdat ze ook nog langer leefden, kregen ze nog meer kinderen.
51. De opvatting van Thomas Malthus over de bevolkingsgroei was dat de bevolking veel sneller groeide dan de middelen van bestaan. Hij voorspelde hongersnood, epidemieën en oorlogen. Daarom pleitte hij voor seksuele onthouding en het verhogen van de huwelijksleeftijd.
52. Eén op de drie kinderen stierf voor het vijf jaar was. De omvang van het gezin werd dus echter beperkt door de kindersterfte.

Hoofdstuk 3: Op weg naar de ‘Welfare State’.

53. ‘Sons and lovers’ gaat over het gezin Morel. Mevrouw Morel is ongelukkig, omdat ze uit de middenklasse komt maar haar man is een ruwe, eenvoudige mijnwerker. Hij drinkt veel en maakt thuis veel ruzie. Daarom hecht mevrouw Morel zich aan haar knappe zoon William, maar onverwacht overlijdt hij aan een longontsteking. Dan klampt mevrouw Morel zich vast aan Williams broer Paul. Paul heeft in de loop van de jaren enkele vriendinnen, maar hij wil zich niet binden omdat hij gehecht is aan zijn moeder.
54. Rond 1900 kwam het begin van de Britse verzorgingsstaat of ‘welfare state’. Een samenleving waarin de overheid verantwoordelijkheid neemt voor het welzijn van de onderdanen. In 1870 kreeg ieder kind recht op onderwijs. In 1880 werden kinderen van 5 tot 10 jaar leerplichtig. Tien jaar later konden kinderen gratis onderwijs krijgen als hun ouders het niet konden betalen. Vanaf ongeveer 1870 waren er anticonceptiemiddelen beschikbaar, zoals condooms van dierlijke darmen en van vissenhuid.
55. De Engelse economie na 1850 maakte een nog grotere bloei door dan in de periode ervoor. In de landbouw ontstonden door de efficiënte organisatie gouden tijden. Ook de industriële revolutie ontwikkelde zich verder, dankzij nieuwe uitvindingen en de uitbreiding van het Britse imperium.
56. Het bezin van de koloniën was belangrijk, omdat zij grondstoffen konden leveren en als afzetgebied konden dienen.
57. Het leven van de arbeiders verbeterde doordat hun loon steeg en daarmee ook hun koopkracht, werkdagen werden korter, het werk werd minder vermoeiend, er werd aandacht besteed aan de werkomstandigheden en veiligheid, er waren hier en daar al verzekeringen en ziektekosten opgezet en er kwam een werkeloosheidsverzekering.
58. De levensomstandigheden van de arbeidende bevolking verbeterde doordat het leven wat gezonder werd. Door de verbetering van watervoorziening en doordat er goedkopere zeep op de markt, kwam, konden zij zichzelf en hun kleding beter wassen. Doordat de steenkool goedkoper werd, hielden ze het huis beter warm en droog. En dankzij de medische wetenschap konden tal van nieuwe medicijnen worden ontwikkeld.
59. De ideale taakverdeling tussen man en vrouw in het begin van de 20e eeuw was dat de man voor het geld zorgde. Het ideaal was dat de vrouw werd vrijgesteld voor de opvoeding van de kinderen en voor het huishouden.
60. In 1869 mochten vrouwen al stemmen voor gemeenteraadsverkiezingen en meteen na de Eerste Wereldoorlog kregen vrouwen ook kiesrecht voor het parlement.
61. Het blijkt dat er enigszins sprake was van vrouwenemancipatie doordat enkele vrouwen doordrongen in beroepen die traditioneel door mannen werden beoefend.
62. In 1870 gaf de Education Act ieder kind recht op onderwijs. In 1890 werd ingevoerd dat kinderen gratis onderwijs konden krijgen als hun ouders het niet konden betalen.
63. De Neo-Malthusiaanse Bond hield zich bezig met het waarschuwen voor het gevaar van overbevolking, de nadelen van grote gezinnen en ze propageerden geboortebeperking.
64. De geboortecijfers van de bevolking daalden na 1875. Dat kan op 2 manieren verklaard worden: de mensen streefden naar een grotere welvaart voor het gezin door het kinderaantal te beperken en daalde het aantal geboorten door de introductie van methodes van geboortebeperking.
65. De sterftecijfers van de bevolking daalden na 1875. Hoger inkomen, beter voedsel en een betere behuizing, meer persoonlijke hygiëne en vooral de aanwezigheid van riolering en een goede drinkwatervoorziening hadden een gunstige invloed op de sterftecijfers.

2. Je moet iets over de volgende personen kunnen vertellen:

66. Henry Fielding: Hij werd geboren op 22 april 1707 in Glastonbury en overleed op 8 oktober 1754 in Lissabon. Hij studeerde klassieke talen in Leiden en hij bezocht de public school in Eton. Na zijn terugkeer begon hij te schrijven voor het theater. In 1737 sloot het theater waar zijn stukken werden gespeeld en ook hij stopte met schrijven voor het toneel. Hij hervatte zijn rechtenstudie en werd in 1740 advocaat en in 1748 vredesrechter. In 1743 trouwde hij met Charlotte Cradock en verscheen zijn eerste roman. Zijn bekendste werk is: ‘Tom Jones’ uit 1749. Zijn vrouw overleed in 1744. Drie jaar later hertrouwde hij. Zijn gezondheid verslechterde en in 1753 ging hij voor genezing naar het buitenland. In 1754 overleed hij in Lissabon.
67. Tom Jones: Hij was de hoofdpersonage uit het bekendste boek van Henry Fielding. Tom Jones wordt te vondeling gelegd in het bed van Allworthy. Hij voedt hem op alsof het zijn eigen kind is. Tom groeit op als een deugniet. Hij wordt verliefd op Sophia, de dochter van een andere landedelman, die ook smoorverliefd op hem is. Hij mag alleen niet met haar trouwen, omdat ze niet weten wie zijn echte ouders zijn. Intussen vrijt hij ook nog met een ander meisje. Hij wordt verdacht gemaakt en door jonker Allworthy weggestuurd. Op weg naar Londen heeft hij allerlei avonturen. In Londen aangekomen verzoent hij zich met Sophia. Uiteindelijk komt hij er ook nog achter dat Allworthy zijn neef is. Hij erft het landgoed en trouwt met Sophia.
68. William Hogarth: Hij was een Engels barok schilder. Hij werd geboren in 1697 en hij stierf in 1764. Hij stierf dus op een leeftijd van 67 jaar. Hier volgt een schilderij van hem: ‘Kort na het huwelijk’ ← uit 1743.
69. Diderot: Hij werd geboren in Langres op 5 oktober 1713 en hij stief op 31 juli 1784. Hij was een schrijver en een filosoof. Hij was een van de auteurs van de beroemde Encyclopedie. Hij was voor vrijheid van meningsuiting en godsdienst. Hierover schreef hij ook een paar boeken. Hij droeg ook bij aan de literatuur, in het bijzonder met zijn werk ‘Jacques Le Fataliste’.
70. D’Alembert: Ook wel Jean Le Rond D’Alembert genoemd werd geboren op 16 november 1717 in Parijs, waar hij ook stief op 29 oktober 1783. Hij was een Frans wiskundige, natuurkundige en filosoof. Hij heeft onder andere theologie gestudeerd bij Jansenisten, was jurist en heeft korte tijd geneeskunde gestudeerd. Hij is beroemd, omdat hij samen met Denis Diderot de "Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers" heeft uitgegeven. Dat is een van de belangrijkste vroege encyclopedieën in Europa.
71. Charles Dickens: Geboren op 7 februari 1812 en gestorven op 9 juni 1870. Hij was een van de beste Britse schrijvers van het Victoriaanse tijdperk. Door de financiële problemen die zijn vader had, moest hij enkele keren van school om te gaan werken. Op zijn 15e kwam hij te werken op een advocatenkantoor. Hij leerde zichzelf stenografie en werd na enige tijd kamerverslaggever voor de Monicle Chronicle. Bekend is hij geworden met “The Pickwick Papers” dat vanaf 1836 in maandelijkse afleveringen verscheen.
72. Adam Smith: Hij was een Schotse econoom die wordt gezien als de grondlegger van het klassieke liberalisme. Hij studeerde aan de Universiteit van Glasgow moraalfilosofie, waarna hij met een beurs aan de Universiteit van Oxford studeerde. In 1751 werd hij benoemd tot hoogleraar in de logica aan de Universiteit van Glasgow; in 1752 kreeg hij de leerstoel in de moraalfilosofie. Zijn belangrijkste werk was “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776)” die hij had opgedragen aan de Amsterdamse Bankier Thomas Hope.
73. Richard Arkwright: Hij werd geboren op 23 december 1732 en stierf op 3 augustus 1792. Hij was de uitvinder van het waterframe. In 1769 ontwikkelde hij deze machine. Hij was echter een kapper en pruikenmaker. Hij werd geridderd in 1786.
74. Florence Nightingale: Ze werd geboren op 12 mei 1820 in Londen en ze overleed op 13 augustus 1910. Ze was de grondlegger van de moderne verpleging. Ze ontwikkelde onder meer ook het pooldiagram (wiskunde). In 1856 richtte ze haar eigen verpleegstersschool op, de eerste opleiding op dit gebied. Om die reden werd ze de pionierster van de verpleegkunde. In 1907 kreeg ze als eerste vrouw de Order of Merit, een hoge Koninklijke onderscheiding.
75. Lister: Hij was een arts en begon in 1867 als eerst de operatiekamers te ontsmetten.
76. Koningin Victoria: Ze regeerde van 1837 tot 1901 en ze probeerde er voor te zorgen dat alles in het land netjes was. Ze werd daarbij geïnspireerd door het christendom. Victoria zei: “Het huwelijk is een plechtige en heilige daad, die niet tot het vermaak moet worden gerekend.” Het was de Victoriaanse tijd.
77. Thomas Malthus: Geboren op 14 februari 1766 en gestorven op 23 december 1834. Hij was een brits demograaf en econoom. Hij waarschuwde omstreeks 1800 in zijn Essay on the Principle of Population voor de gevolgen van de groei van de bevolking. Hij stelde dat de bevolking veel sneller groeide dan de middelen van bestaan. Hij voorspelde hongersnood, epidemieën en oorlogen. Hij behoorde tot de liberaal denkende klassieke economen. In 1805 werd hij benoemd tot hoogleraar economie in Cambridge.
78. D.H. Lawrence: Hij was de auteur van de roman Sons and Lovers. Hij werd geboren op 11 september 1885 en stierf op 2 maart 1930. Hij was een Engelse romanschrijver, maar daarnaast schreef hij ook essays, gedichten, verhalen en reisverslagen.

3. Je moet de volgende feiten kennen:

79. In de zestiende eeuw was de Enclosure-beweging begonnen. De gemeenschappelijke gronden werden omheind (‘enclosed’) en onderling verdeeld.
80. De Industriële Revolutie begon pas echt na de 18e eeuw waarin de stoommachine een enorme zwaai gaf aan de ontwikkeling van de kleine werkplaatsen tot een grote industrie.
81. In 1842 werd de kinderarbeid voor het eerst onderzocht door de parlementaire commissie.
82. In 1776 verscheen ‘The Wealth of Nations’ van Adam Smith.
83. Koningin Victoria regeerde van 1837 tot 1901. →
84. In 1798 verscheen ‘Essay on the Principle of Population’ van Thomas Malthus.
85. Na 1850 maakte de Engelse economie nog een grotere bloei dan in de periode ervoor. Ook de industriële revolutie ontwikkelde zich verder, dankzij nieuwe uitvindingen en de uitbreiding van het Britse imperium.
86. De jaren tussen 1850 en 1920 waren het begin van de Britse verzorgingsstaat of ‘welfare state’. Voortaan was er een herverdeling van welvaart doordat de rijken extra betaalden voor de armen.
87. In 1908 werd een wet op het ouderdomspensioen aangenomen.
88. In 1911 werden er weer twee sociale wetten ingevoerd: een soort ziekenfondsverzekering voor arbeiders en een werkeloosheidsverzekering.
89.Vrouwenkiesrecht voor de gemeenteraad werd ingevoerd in 1869.
90.Vrouwenkiesrecht voor het parlement werd ingevoerd meteen na de Eerste Wereldoorlog.
91.De Education Act van 1870 gaf ieder kind recht op onderwijs.
92.Leerplicht werd ingevoerd in 1880. Vanaf toen werden kinderen van 5 tot 10 jaar leerplichtig.
93.Na 1875 begon de daling van het geboortecijfer.

4. Je moet de volgende begrippen kunnen omschrijven:

94.De Encyclopedie: Hij is tussen 1752 en 1772 uitgegeven door D’Alembert en Denis Diderot. Het werd ook wel “de Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers", een van de belangrijkste vroege encyclopedieën in Europa.
95.Een voedster: Een vrouw die de kinderen van rijke mensen voedt met borstvoeding, omdat de rijke mensen dat zelf niet doen/kunnen.
96.Een ‘spinster’: Iemand die voor haar beroep spint.
97.Grammar school: Hieraan kon je een deftige opleiding krijgen met Grieks en Latijn, ze werden voornamelijk door welgestelden bezocht.
98.Spinmachine op waterkracht: Is in 1769 uitgevonden door Richard Arkwright. Doordat deze machine zo groot was en niet meer in huis paste, is de fabrieksarbeid ontstaan. Het nadeel aan de machine was dat het ruwe draad produceerde.

5. Je moet de volgende geografische begrippen kennen:

99.Londen: Het is de hoofdstad van Engeland gelegen in het Zuid-Oosten. De stad wordt doormidden gedeeld door de rivier de Theems. Londen wordt beschouwd als een van Grote 4 Wereldsteden.
100. Manchester: Een stad in Engeland. Met de 422.302 inwoners is het de 6e stad van Engeland. Manchester geldt in de hele wereld als het oermodel van een textielstad, mede omdat er Vlaamse wevers zich vestigen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.