Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1: Wijsgerige Antropologie Cogito

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 1591 woorden
  • 21 januari 2014
  • 69 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
69 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

De mens is het subject (onderzoeker) en het object (voorwerp dat onderzocht wordt)

Homo sapiens: de wetende/kennende mens

Aristoteles’ ideeën

  • de mens is een dier dat kan denken (animal rationale)
  • veel gemeen met dieren, maar ons verstand maakt het mogelijk om een ander soort leven te leiden
  • monistisch uitgangspunt: alles bestaat uit één stof: lichaam en ziel niet los van elkaar
  • emoties zijn passies; niet alleen negatief
  • ideaal: evenwicht tussen gevoel en verstand
  • kan alleen de mens denken?
  • heeft alleen de mens zelfbewustzijn? (apen/dolfijnen/olifanten doordat ze zichzelf in spiegel zien?)

Mensen zijn bewust van de eindigheid van hun bestaan (voor sommige filosofen doorslaggevend)

Nietzsche (1844-1900)

  • belangrijke voorloper van wijsgerige antropologie
  • brak met het beeld van de mens als redelijk wezen; noemde de rede ‘ziekmakend’
  • mens is ook gericht op heersen en overleven
  • mens moet vanuit de natuur begrepen worden (niet Gods schepping)
  • mens is een slecht uitgerust dier (geen vacht, snelheid , kracht en alleen maar intellectueel)
  • Mangelwesen: wezen met een gebrek
  • God dood, mens: ‘Mester en vormgever van zichzelf’ – beslist alles zelf

Plessner (1892-1985)

  • een van de grondleggers van wijsgerige antropologie
  • mens is ‘van nature kunstmatig’: geeft zijn omgeving vorm
  • mens is dus ook een cultuurwezen; kan afstand nemen van natuurlijke behoeften (en zin geven aan het leven)
  • via eigen producten (boeken, schilderijen, tv-programma’s) leer de mens wat het is om mens te zijn
  • oudste kunstwerk in Europa (muurschilderingen) belangrijk: laat het ‘mens worden’ zien van de eerste mensen
  • mens maakt cultuur, en andersom; enculturatie: onze (waarde)oordelen worden voor een groot deel bepaald door onze cultuur

Freud (1956-1939)

  • (wetenschappelijke) veranderingen hebben gevolgen voor hoe de mens over zichzelf denkt
  • 3 zware slagen volgen Freud: 1 Copernicus, 2 Darwin, 3 Freud zelf

1. Copernicus

  • theorie: zon middelpunt van het heelal, aarde en andere planeten draaien er omheen
  • copernicaanse wending: aarde (en daarmee de mens) niet het middelpunt van het heelal en de schepping à grote schok

2. Darwin

  • evolutietheorie: survival of the fittest (wie zich het beste aanpast overleeft)
  • mens was geen evenbeeld van God; leek veel op de aap, was net zo ontstaan als alle andere dieren

3. Freud zelf

  • de mens is een ziek dier dat (gespreks)therapie nodig heeft (gericht op trauma’s herbeleven)
  • menselijke geest in drieën:
  • Ich: persoonlijkheid
  • Es: (seksuele) driften
  • Über-Ich: geweten opgebouwd door de opvoeding
  • dromen kunnen vertellen over onze onbewuste drijfveren – droomduiding belangrijk voor therapie
  • mensbeeld voor een groot gedeelte bepaald door seksuele driften

2. Lichaam en geest

Locke (1632-1704)

  • tabularasa: onbeschreven blad – geen aangeboren karakter en ideeën
  • het ‘zelf’ is een verzameling ervaringen; door wat je meemaakt word je wie je bent
  • de herinnering rijgt de gebeurtenissen als een ketting aan elkaar; door je herinneringen blijf je wie je was
  • als Locke gelijk heeft dan verlies je je ‘zelf’ als je je geheugen verliest

Hume (1711-1776)

  • buiten onze ervaringen is er niets; je ‘zelf’ bestaat niet, er is geen kern
  • we zijn een verzameling ervaringen en herinneringen; de kern ontbreek

Ons karakter is geen gegeven maar een constructie: postmoderne opvatting: er is niet één waarheid over de mens, maar allemaal opvattingen naast elkaar

Plato (427-347 v. Chr.)

  • kern: de menselijke ziel – onveranderlijk en onsterfelijk
  • ziel bestaat uit 3 delen:
  • de rede; gouden deel - menner
  • het gemoed; zilveren deel – witte paard (wil naar de Ideeënwereld)
  • de begeerte; bronzen deel –zwarte paard (wil bij de aarde blijven)
  • de menner leidt dit tweespan langs de hemel, tussen de aarde en de Ideeënwereld (waar alles volmaakt is) in
  • lichaam: negatief – houdt de ziel (die oorspronkelijk uit de Ideeënwereld komt) op aarde
  • twee werelden:
  • onstoffelijke wereld en de zuivere ideeën van de ziel
  • de aardse, materiële wereld van het lichaam
  • dualistisch uitgangspunt: twee gescheiden substanties (stoffen)

Descartes (1596-1650)

  • lichaam en geest twee gescheiden substanties
  • cartesiaans dualisme: lichaam is stoffelijk (materie) en neemt ruimte in; geest is onstoffelijk en neemt geen ruimte in (denkbeeld centraal!)
  • probleem: hoe oefenen deze invloed op elkaar uit? Descartes snijdt lichamen open voor antwoord; klein orgaantje in de hersenen zorgt hiervoor (pijnappelklier)
  • dieren zijn domme machines – hebben alleen deel aan de materie; kunnen geen pijn voelen

La Mettrie (1709-1751)

  • cartesiaans dualisme klopt niet; lichaam en geest zijn niet los van elkaar
  • er is maar één substantie: de materie – de mens is een machine
  • materialisme: alles uit de werkelijkheid is opgebouwd uit materie
  • het gedrag wordt verklaard door mechanische en biologische wetten; kan doorgevoerd worden tot het determinisme: alles wordt bepaald door stofjes en processen, vrije wil is een illusie
  • schreef het boek de mens is een machine
  • in zijn theorie: geen ruimte voor God en verschil tussen mens en dier

Spinoza (1632-1677)

  • er is maar één substantie: ‘God’/‘Natuur’/’het Ene’
  • God is oneindig; buiten God kan niets bestaan
  • het denken en lichamelijke zijn beide verschijningsvormen van God – dezelfde substantie

Metafoor dualisme en monisme: twee klokken (lichamelijke en geestelijke) die precies gelijk lopen

  • zijn met elkaar verbonden door een mechanische wisselwerking en daarom gelijk lopen (Descartes)
  • volgens Spinoza: één klok (één substantie) waarvan wij twee wijzerplaten zien die verbonden zijn met hetzelfde mechaniek

Cartesiaans dualisme

  • kloof tussen lichaam en geest
  • ook: kloof tussen binnen- (van de geest; onzichtbaar) en buitenwereld (van het lichaam)

Het probleem tussen onze ideeën en de wereld buiten ons

Kant (1724-1804)

  • maakt het onderscheid tussen onze waarneming en objecten
  • hoe de wereld er ‘op zichzelf’ uitziet weten wij niet; wij kennen het alleen via onze waarneming

Husserl (1859-1938)

  • fenomenologische methode: onderscheidt de manier waarop wij dingen ervaren (fenomenen) en hoe de dingen los van onze ervaring zijn (dit kunnen we niet weten, daarom moeten we de buitenwereld buiten beschouwing laten en alleen richten op onze ervaringen)
  • het bewustzijn is geen afgesloten kamer; alleen door dingen ervaren bestaat het bewustzijn
  • intentionaliteit: het bewustzijn is altijd op iets anders gericht dan op zichzelf (je kunt niet denken zonder aan iets te denken)

Plessner (1892-1985)

  • beginpunt biologie; fenomenologische methode: bekijkt op welke manier dingen zich verhouden tot hun omgeving (hoe ze die vormgeven)
  • een dier koppelt wat hij doet terug aan een ‘centrum’; de mens is ook ‘centrisch’ maar is hier ook bewust van = tweede terugkoppelingsmogelijkheid (pijn hebben en beseffen dat het pijn is = excentrisch
  • De mens is centrisch en excentrisch; de mens is een lichaam en heeft een lichaam

Merleau-Ponty (1908-1961)

  • relatie tussen mensen en de wereld staat centraal: ‘het uitstaan naar de wereld’
  • mensen zijn ín de wereld en zíjn hun lichaam
  • de wereld is niet daarbuiten maar omvat de mens: ‘decentreren van het subject’ – lichaam centraal

Putnam (1926)

  • geest verhoudt zich op dezelfde manier tot de hersenen als software (programma’s) tot de hardware (chips) van een computer

Turing (1912-1954)

  • grondlegger van de moderne computer
  • mogelijk om een computer te maken die kan denken
  • ‘Turing-test’: iemand stelt vragen aan en moet er achter komen of het een man of vrouw is, maar een computer zou die vragen moeten kunnen beantwoorden en weet de ondervrager dit dan?

Searle (1932)

  • nieuw denkexperiment; hij is het niet eens met Turing dat computers kunnen denken
  • computers volgen de regels die zijn geprogrammeerd

Dennett (1942)

  • heeft zo’n robot vrijheid?

3. vrijheid

  • Determinisme: mens wordt bepaald door iets waar hij geen invloed op heeft en is dus niet vrij (Freud – driften, Darwin – erfelijke factoren)

Nature-nurture: zijn onze genen aangeboren of aangeleerd?

Structuralisme: onze plaats in de structuur van de maatschappij bepaalt wie wij worden

  • sociaal milieu, maar ook de manier waarop het verkeer geregeld is en hoe onze taal in elkaar zit – de taal legt ons een manier van denken op waar we niet uit kunnen stappen

Sartre (1905-1980)

  • bekendste vertegenwoordiger existentialisme:de mens is vrij, verantwoordelijk voor eigen leven
  • onderscheid tussen het zijn van de natuur (en soi – op zich: onbewust van zijn bestaan) en het zijn van de mensen (pour soi – voor zich: bewust van zijn bestaan)
  • menselijke natuur en essentie ligt niet vast: de mens maakt zijn eigen keuzes
  • een dier wijkt niet af van zijn instinct en is hierdoor niet vrij

De Beauvoir (1908-1986)

  • ‘Je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt’
  • belangrijke vertegenwoordiger feminisme
  • de maatschappij maakt je geslacht; vrouwen leren andere dingen dan mannen

Irigaray (1930)

  • seksuele differentie: verschil tussen man/vrouw centraal
  • vrouwen zijn anders dan mannen; moeten onafhankelijk zijn en een eigen identiteit ontwikkelen
  • symbolische orde van de taal is fallocentrisch: gaat uit van de man
  • ideaal: geen traditionele rolpatronen en taalconstructies
  • Stoïcijnen gingen er van uit dat emoties de innerlijke rust en het denken verstoren
    • ideaal: apatheia; een houding van rust waarin je je lot aanvaardt en alles accepteert zoals het komt
    • lot al wel bepaald

Spinoza (1632-1677)

  • vrijheid ligt in de aanvaarding van datgene wat noodzakelijk is
  • emoties zijn onderworpen aan natuurwetten
  • drie fundamentele emoties:
  • begeerte
  • vreugde (liefde – hoogste liefde: God)
  • verdriet

James (1842-1910)

  • een van de grondlegger van psychologie
  • we hebben de verkeerde volgorde in ons hoofd bij het optreden van een emotionele reactie: eerst de lichamelijke reactie (rood worden/huilen) en dan het besef van de emotie (boos/verdrietig)

Sartre (1905-1980)

  • emoties zijn een manier om de werkelijkheid te ontvluchten door de beleving van de werkelijkheid te veranderen (bijv. flauwvallen)
  • emoties zijn het gevolg van een keuze

REACTIES

C.

C.

Even een kleine verbetering: Het nature-nurture debat gaat niet over of genen aangeboren of aangeleerd zijn, die zijn natuurlijk biologisch bepaald. Het gaat erom of gedrag en bepaalde karaktertrekken aangeboren of aangeleerd zijn.

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.