Economie V4
Hoofdstuk 1: markten
Concrete markten: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden direct met elkaar in contact
Abstracte markt: het geheel van vraag naar aanbod van een bepaald product, geen sprake van ontmoetingsplaats (computermarkt, automarkt,opgebouwd uit veel kleine concrete markten)
Goederen en diensten markt: kledingzaken etc, concrete markt
Arbeidsmarkt:abstract, werknemers werkgevers
Vermogensmarkt: een markt voor geld waar aanbieders en vragers van geld samenkomen, hypotheken
Valutamarkt: geldmarkt, geldwisselbank
Omzet = prijs x de afzet
Omzet = (volume x prijs) / 100
Indexcijfers: basisjaar en vergelijkingsaar, kijken hoeveel de omzet stijgt of daalt naast 100%
(waarde / basiswaarde) x 100
Hoofdstuk 2: vraag
Individuele vraagvergelijking / vraagfunctie / vraaglijn: vraagvergelijking / vraagfunctie / vraaglijn voor individueel persoon
Qv = xP + a
Koopfactoren: prijs, smaak, besteedbaar inkomen, prijs van ander merk
Verschuiving van de vraaglijn: Als de voorkeur naar een bepaald product toeneemt, als het inkomen stijgt, als de prijzen van andere producten (substituten) stijgen, verschuift de (collectieve) vraaglijn van dat product naar rechts. Als de voorkeur naar een bepaald product afneemt, als het inkomen daalt, als de prijzen van andere producten (substituten) dalen, verschuift de (collectieve) vraaglijn van dat product naar links.
Ceteris paribus: als alle factoren van een vraaglijn hetzelfde blijven behalve 1
Collectieve vraagvergelijking: gezamenlijke vraag van alle consumenten
Collectieve vraaglijn: door individuele vraaglijnen samen te voegen
Knik in de vraagfunctie: een deel alleen bij een vraagfunctie
Prijselasticiteit: in welke mate de vraag reageert op een prijsverandering
Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid / procentuele verandering van de prijs
Tegengesteld of negatief verband: minteken bij Ev
elastisch: Ev > 1, %vraagverandering is groter dan de %prijsverandering
inelastisch: Ev < 1, %vraagverandering is kleiner dan de %prijsverandering
Primaire goederen: eerste levensbehoeften, kan niet gemist worden
Luxe goederen: goederen die niet noodzakelijk zijn
Kruiselingse prijselasticiteit: hoe sterk de vraag naar het ene goed reageert op de prijsverandering van een ander goed
Ek = %verandering van Qv product / %verandering P ander product
Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen, Ek is dan positief
Y: het besteedbaar inkomen
Ey: inkomenselasticiteit, hoe sterk Q reageert op Y
Ey = %verandering Qv / %verandering Y
Positief Ey: hoger inkomen, gevraagde hoeveelheid stijgt
Inkomensinelastisch: primaire goederen, vraag reageert niet sterk op inkomensverandering
Inkomenselastisch: luxe goederen, worden relatief meer gekocht bij inkomst stijging, hoge Ey
Drempelinkomen: worden pas na een bepaald inkomen aangeschaft, luxe goederen
Verzadigingsinkomen: vanaf een bepaald inkomen leidt een inkomststijging niet tot een verdere toename van de Qv
Qv is gevraagde hoeveelheid
% procentuele
P is prijs
Hoofdstuk 3: productie
Bedrijfskolom: de schakels die nodig zijn bij de productie van een goed, tussen grondstof en eindproduct
Specialisatie: Als een bedrijf zich richt op een klein onderdeel van de branche
Parallellisatie: Als een bedrijf actief is in meerdere bedrijfskolommen
(Verticale) Integratie: één bedrijf meerdere schakels uit een bedrijfskolom omvat, tussenhandel is uitgeschakeld en hoort bij het bedrijf
kan zekerheid + minderden transactiekosten opleveren
Differentiatie: Als een bedrijf een productiefase afstoot, bijv stoffen ergens inkoopt
Vaste kapitaalgoederen: gaan lange tijd mee, bijv naaimachines, scharen
Afschrijvingskosten: het rekening houden met de waardedaling van de vaste activa, bijv elk jaar 1000 euro wegleggen om de naaimachine te betalen gedurende 10 jaar
Constante kosten of vaste kosten: kosten die niet veranderen als de productie verandert.
Variabele kosten: De kosten die wel veranderen als de productie verandert, bijv materiaal/loon kosten
Alle variabele kosten samen zijn de totale variabele kosten (TVK)
Alle constante kosten samen zijn de totale constante kosten (TCK)
De gemiddelde constante kosten (GCK), dalen bij productieverhoging
De gemiddeld variabele kosten (GVK), blijven altijd gelijk
GCK = TCK / q
GVK = TVK / q
TK = TVK + TCK
GTK = GVK + GCK
Proportioneel variabele kosten: stijgen de totale variabele kosten bij een toename van de productie maar blijven de gemiddeld variabele kosten (GVK) gelijk.
Proportioneel variabele kosten: de marginale kosten gelijk aan de gemiddeld variabele kosten
Degressief variabele kosten: de gemiddeld variabele kosten dalen bij toename van de productie (kortingen)
Progressief variabele: de gemiddeld variabele kosten stijgen bij een toename van de productie (overwerk).
TO = totale opbrengst = omzet
TK = totale kosten
TW = totale winst
q = afzet = geproduceerde hoeveelheid
P = prijs
GTK = gemiddelde totale kosten = kostprijs
GW = gemiddelde winst = winstmarge
TO = P x q
TW = TO - TK
GTK = TK / q
TK = q x GTK
TW = q x (P - GTK)
Breakevenpunt: TO = TK, geen winst, precies genoeg om kosten te dekken
Maximale winst: altijd het streefpunt
Winstmarge is maximaal als de fabrikant de productiecapaciteit volledig bunt
Marginale kosten: de extra kosten bij uitbreiding van productieomvang
MK = △TK / △q
△ staat voor verandering
Marginale opbrengst: de extra opbrengst bij uitbreiding van productieomvang
MO = △TO / △q
Zolang MO groter is dan MK neemt de winst toe als de
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden