Zit je in de bovenbouw van havo of vwo?

Vul dan deze vragenlijst in over jouw studiekeuze en maak kans op een van de cadeaubonnen van 20 euro.

Meedoen

Economie Hoofdstuk 1-3 Vraag en Aanbod, VWO 4

Beoordeling 9.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas tto vwo | 948 woorden
  • 26 oktober 2021
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 9.8
5 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Vacature! Wij zoeken een redacteur voor 4-8 uur per week

Ben je op zoek naar een leuke bijbaan, maar is vakkenvullen of een krantenwijk niet echt wat voor jou? Kom dan werken bij Scholieren.com in Utrecht! Als je nieuwsgierig bent, goed met taal en niet bang om mensen aan te spreken, moet je zeker even verder lezen.

Meer weten

Economie V4

Hoofdstuk 1: markten

Concrete markten: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden direct met elkaar in contact

Abstracte markt: het geheel van vraag naar aanbod van een bepaald product, geen sprake van ontmoetingsplaats (computermarkt, automarkt,opgebouwd uit veel kleine concrete markten)

Goederen en diensten markt: kledingzaken etc, concrete markt

Arbeidsmarkt:abstract, werknemers werkgevers

Vermogensmarkt: een markt voor geld waar aanbieders en vragers van geld samenkomen, hypotheken

Valutamarkt: geldmarkt, geldwisselbank

Omzet = prijs x de afzet

Omzet = (volume x prijs) / 100

Indexcijfers: basisjaar en vergelijkingsaar, kijken hoeveel de omzet stijgt of daalt naast 100%

(waarde / basiswaarde) x 100

Hoofdstuk 2: vraag

Individuele vraagvergelijking / vraagfunctie / vraaglijn: vraagvergelijking / vraagfunctie / vraaglijn voor individueel persoon

Qv = xP + a

Koopfactoren: prijs, smaak, besteedbaar inkomen, prijs van ander merk

Verschuiving van de vraaglijn: Als de voorkeur naar een bepaald product toeneemt, als het inkomen stijgt, als de prijzen van andere producten (substituten) stijgen, verschuift de (collectieve) vraaglijn van dat product naar rechts. Als de voorkeur naar een bepaald product afneemt, als het inkomen daalt, als de prijzen van andere producten (substituten) dalen, verschuift de (collectieve) vraaglijn van dat product naar links.

Ceteris paribus: als alle factoren van een vraaglijn hetzelfde blijven behalve 1

Collectieve vraagvergelijking: gezamenlijke vraag van alle consumenten

Collectieve vraaglijn: door individuele vraaglijnen samen te voegen

Knik in de vraagfunctie: een deel alleen bij een vraagfunctie

Prijselasticiteit: in welke mate de vraag reageert op een prijsverandering

Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid / procentuele verandering van de prijs

Tegengesteld of negatief verband: minteken bij Ev

elastisch: Ev > 1, %vraagverandering is groter dan de %prijsverandering

inelastisch: Ev < 1, %vraagverandering is kleiner dan de %prijsverandering

Primaire goederen: eerste levensbehoeften, kan niet gemist worden

Luxe goederen: goederen die niet noodzakelijk zijn

Kruiselingse prijselasticiteit: hoe sterk de vraag naar het ene goed reageert op de prijsverandering van een ander goed

Ek = %verandering van Qv product / %verandering P ander product

Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen, Ek is dan positief

Y: het besteedbaar inkomen

Ey: inkomenselasticiteit, hoe sterk Q reageert op Y

Ey = %verandering Qv / %verandering Y

Positief Ey: hoger inkomen, gevraagde hoeveelheid stijgt

Inkomensinelastisch: primaire goederen, vraag reageert niet sterk op inkomensverandering

Inkomenselastisch: luxe goederen, worden relatief meer gekocht bij inkomst stijging, hoge Ey

Drempelinkomen: worden pas na een bepaald inkomen aangeschaft, luxe goederen

Verzadigingsinkomen: vanaf een bepaald inkomen leidt een inkomststijging niet tot een verdere toename van de Qv

Qv is gevraagde hoeveelheid

% procentuele

P is prijs

Hoofdstuk 3: productie

Bedrijfskolom: de schakels die nodig zijn bij de productie van een goed, tussen grondstof en eindproduct

Specialisatie: Als een bedrijf zich richt op een klein onderdeel van de branche

Parallellisatie: Als een bedrijf actief is in meerdere bedrijfskolommen

(Verticale) Integratie: één bedrijf meerdere schakels uit een bedrijfskolom omvat, tussenhandel is uitgeschakeld en hoort bij het bedrijf

kan zekerheid + minderden transactiekosten opleveren

Differentiatie: Als een bedrijf een productiefase afstoot, bijv stoffen ergens inkoopt

Vaste kapitaalgoederen: gaan lange tijd mee, bijv naaimachines, scharen

Afschrijvingskosten: het rekening houden met de waardedaling van de vaste activa, bijv elk jaar 1000 euro wegleggen om de naaimachine te betalen gedurende 10 jaar

Constante kosten of vaste kosten: kosten die niet veranderen als de productie verandert.

Variabele kosten: De kosten die wel veranderen als de productie verandert, bijv materiaal/loon kosten

Alle variabele kosten samen zijn de totale variabele kosten (TVK)

Alle constante kosten samen zijn de totale constante kosten (TCK)

De gemiddelde constante kosten (GCK), dalen bij productieverhoging

De gemiddeld variabele kosten (GVK), blijven altijd gelijk

GCK = TCK / q

GVK = TVK / q

TK = TVK + TCK

GTK = GVK + GCK

Proportioneel variabele kosten: stijgen de totale variabele kosten bij een toename van de productie maar blijven de gemiddeld variabele kosten (GVK) gelijk.


Proportioneel variabele kosten: de marginale kosten gelijk aan de gemiddeld variabele kosten

Degressief variabele kosten: de gemiddeld variabele kosten dalen bij toename van de productie (kortingen)

Progressief variabele: de gemiddeld variabele kosten stijgen bij een toename van de productie (overwerk).

TO = totale opbrengst = omzet

TK = totale kosten

TW = totale winst
q = afzet = geproduceerde hoeveelheid

P = prijs

GTK = gemiddelde totale kosten = kostprijs

GW = gemiddelde winst = winstmarge

TO = P x q

TW = TO - TK
GTK = TK / q
TK = q x GTK
TW = q x (P - GTK)

Breakevenpunt: TO = TK, geen winst, precies genoeg om kosten te dekken

Maximale winst: altijd het streefpunt

Winstmarge is maximaal als de fabrikant de productiecapaciteit volledig bunt

Marginale kosten: de extra kosten bij uitbreiding van productieomvang

MK = TK / q

△ staat voor verandering

Marginale opbrengst: de extra opbrengst bij uitbreiding van productieomvang

MO = TO / q

Zolang MO groter is dan MK neemt de winst toe als de

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Zolang MO groter is dan MK neemt de winst toe als de

productie toeneemt

Marginale winst: extra winst bij uitbreiding productieomvang

MW =TW / q

Productie omvang (T): totale winst maximaal

wanneer MO = MK

Drie mogelijkheden van een onderneming:

1 doorgaan met produceren : wanneer er winst is

2 tijdelijk doorgaan : minder verlies met doorgaan dan stoppen

3 stoppen : als doorgaan meer verlies oplevert


Negatieve externe effecten: de nadelige gevolgen van productie en consumptie voor anderen

Interne kosten: uitgaven van de producent

Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) houden bedrijven rekening met de drie p’s: people, planet, profit.

People: eigen personeel (hoe is de medezeggenschap geregeld, hoe is de man-vrouwverhouding, worden er minder valide arbeidskrachten en langdurig werklozen te werk gesteld) mensen buiten het bedrijf (zoals de behartiging van de mensenrechten, kinderarbeid, omkoping en fraude en het armoedevraagstuk)

Planet: De gevolgen van de productie voor het milieu staan centraal. Wordt er milieuvriendelijk geproduceerd, is er sprake van duurzame technologische ontwikkelingen en worden afgedankte producten gerecycled.

  • Profit: Op welke manier wordt winst gemaakt en wat wordt er met de winst gedaan.Duurzaam produceren
    Bij bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen, gaat duurzaamheid van produceren voor de winstgevendheid op korte termijn. Duurzaam produceren betekent dat de productie van nu niet ten koste gaat van de productiemogelijkheden in de toekomst.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.