Samenvatting Economie H5
Paragraaf 1
Geld = ongedifferentieerde koopkracht die door iedereen wordt geaccepteerd
Ongedifferentieerde koopkracht = met geld kun je bijna alles kopen en je kunt er overal mee terecht
Nominale waarde = de waarde die op de munt vermeld staat
Intrinsieke waarde = de waarde aan goud of zilver die de munt bevat
Bankbiljetten = zijn ontstaan door de ontvangstbewijzen die de goudsmeden gaven als mensen gouden munten bij hen in bewaring hadden gegeven
Volwaardige munten = wat erin zit(intrinsieke waarde) is wat er op staat(nominale waarde)
Er werd voor goud en zilver als munten gekozen, omdat
- het zeldzame edele metalen waren, niet voor het oprapen
- niet makkelijk aangetast door water of weersinvloeden
De band tussen de nominale en intrinsieke waarde werd verbroken doordat mensen de randjes van de munten gingen schrapen om er weer een nieuwe van te maken. Om dit te voorkomen werden de zijkanten gekarteld of er kwam een inscriptie op.
Paragraaf 2
Gouden standaard = goud was lange tijd de basis van het geldstelsel (standaard)
Goudenmuntenstandaard = als er gouden munten als betaalmiddel in de omloop zijn(bestond tot het begin van WOI, 1914)
Standaardmunt = basis van het geld,
Goudkernstandaard = de goudvoorraad is grotendeels opgeslagen bij de circulatiebank. Er zijn bankbiljetten in de omloop, zonder intrinsieke waarde, die kunnen worden ingewisseld voor goud. (in NL van 1918 tot 1936)
Papieren standaard = niet meer mogelijk om bankbiljetten om te wisselen voor goud en wordt de vaste verhouding tussen de gulden en een hoeveelheid goud verbroken
Deviezen = internationaal aanvaarde betaalmiddelen, zoals de dollar.
Bij de goudkernstandaard moest de dekking 40 procent zijn De Nederlandsche Bank moest goud in de kelders hebben ter waarde van 40 procent van alle bankbiljetten die in de omloop waren. In 1936 is de gouden standaard afgeschaft. Toen kwam de papieren standaard, vanaf 1956 moesten de bankbiljetten en opvraagbare tegoeden door 50 procent zijn gedekt door goud en deviezen. Bij deviezen was de feitelijke dekking ruim boven de 100 procent. Sinds de euro moeten er goud en deviezen worden aangehouden om alles te dekken.
Paragraaf 3
Circulatiebank = de Europese Centrale Bank, de enige bank die bankbiljetten in omloop mag brengen
Chartaal of stoffelijk geld = bankbiljetten en munten
Giraal of onstoffelijk geld = bestaat uit rekening-couranttegoeden (bank- of girorekeningen)
Afschrift = hierop staan de veranderingen(mutaties) van het tegoed op de rekening
Chippen = pas waarop een bepaald tegoed kan worden gezet en mee betaald kan worden
Creditcards = hiermee kun je in winkels, hotels en restaurants worden betaald door het plaatsen van een handtekening op een speciaal formulier, de creditcard- maatschappij betaald en eens in de maand krijg je een rekening voor de betalingen die zijn gedaan.
Er is maar één bank die bankbiljetten mag maken, de Europese Centrale Bank, om het vertrouwen in het geld te houden. Via particuliere banken(ABN Amro, Postbank enz.) komen ze in de omloop.
Paragraaf 4
Maatschappelijke geldhoeveelheid(mg) = de totale hoeveelheid chartaal en giraal geld die in handen is van het publiek
Effectenkredietinstellingen = leggen zich toe op het handelen in effecten in opdracht van particulieren en institutionele beleggers
Het publiek dat de mg in handen heeft bestaat uit:
1. de consumenten
2. de ondernemingen
3. de overheid
de geldscheppende instellingen tellen hier NIET mee.
Geldscheppende instellingen zijn:
1. de Europese Centrale Bank
2. particuliere banken die in staat zijn nieuw giraal geld uit te geven(ABN Amro, Postbank enz.)
3. effectenkredietinstellingen
Geldschepping vindt plaats, omdat rekeninghouders nooit allemaal tegelijk hun tegoeden komen opvragen. Daarom wordt een beperkt percentage geld in kas aangehouden. Daardoor is de mg groter dan de hoeveelheid chartaal geld in handen van het publiek en in de kassen van geldscheppende instellingen.
Omdat het geld in de kas van geldscheppende instellingen is voor de dekking van de girale tegoeden van het publiek, telt het niet mee in de mg.
Paragraaf 5
Substitutie = het omzetten van chartaal geld in giraal geld en andersom. Mg verandert niet.
Termijndeposito’s = tegoeden die voor een bepaalde tijd tegen rente bij een bank zijn vastgezet
Rekening-couranttegoeden = tegoeden die direct opvraagbaar zijn
Schema bankbalans
Activa Passiva
Kas Rekening-couranttegoeden
Tegoed bij de Europese Centrale Bank Termijndeposito’s
Debiteuren(verleende kredieten) Spaartegoeden
Vreemde valuta’s(buitenlands geld)
Overige beleggingen Overige passiva
Aan de passivakant staan de bedragen die klanten van de bank op hun bankrekeningen en spaarrekeningen hebben gestort.
Aan de activakant zie je wat de bank met die tegoeden heeft gedaan.
- Een deel wordt verplicht in kas aangehouden
- Een deel wordt bij de Europese Centrale Bank aangehouden
- Een deel wordt gebruikt om kredieten te verstrekken
- De rest wordt aangehouden in vreemde valuta’s(dollars, yens, Britse ponden)
- En wordt gebruikt voor overige beleggingen
Paragraaf 6
Geldschepping = de maatschappelijke geldhoeveelheid wordt groter
Geldvernietiging = tegenovergestelde van geldschepping
Transformatie = het omzetten van ‘niet-geld’ in geld(vreemde valuta’seuro’s). Mg verandert wel
Kredietverlening = de bank zet een benodigd bedrag(krediet) in de vorm van rekening-couranttegoed beschikbaar
Wederzijdse schuldaanvaarding = de bank stelt geld beschikbaar aan iemand
Niet-geldscheppende banken = banken die geen geld maken, maar krediet verlenen die ze van spaarders hebben ontvangen(hypotheekbanken)
Geldschepping vindt plaats als de rekening-couranttegoeden hoger worden,terwijl de kas van de bank gelijk blijft. Dit gebeurt als het publiek vreemde valuta’s omzetten in euro’s.
Vreemde valuta’s horen niet tot onze geldhoeveelheid, het rekening-couranttegoed wel.
Als er geld van een termijndeposito naar een bankrekening wordt overgeboekt is er sprake van geldschepping, omdat er ‘niet-geld’ in geld is omgezet.
Als het geld van een bankrekening naar een termijndeposito wordt geboekt, is er sprake van geldvernietiging; geld wordt omgezet in ‘niet-geld’.
Kredietverlening is de belangrijkste vorm van geldschepping; er wordt geld ter beschikking gesteld in rekening-couranttegoed.
De kredietverlening van niet-geldscheppende banken schematisch:
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden