Zit je in de bovenbouw van havo of vwo?

Vul dan deze vragenlijst in over jouw studiekeuze en maak kans op een van de cadeaubonnen van 20 euro.

Meedoen

Hoofdstuk 1, 2, 4 en 5

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2081 woorden
  • 26 augustus 2004
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
19 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
Hoofdstuk 4 Begrippen

Beroepsbevolking toe- of afname:
- Omvang en samenstelling
- Wetgeving
- Maatschappelijke opvattingen
- Organisatie van arbeidsproces

Toename arbeidsaanbod:
- Bevolking wordt groter
- Afschaffen VUT
- Deeltijd/flexwerk/kinderopvang (meer vrouwen)
Afname arbeidsaanbod;
- Vervroegd pensioen
- Studie (tot 22e jaar ongeveer)
- Toename van loonkosten per werknemer betekent NIET automatische toename van de loonkosten per product. (alleen als loon met hoger percentage stijgt dan de arbeidsproductiviteit)
- ADV : Afname arbeidsproductiviteit, arbeidskosten per product omhoog, daling vraag naar arbeid.
- Primair: Landbouw, visserij, bosbouw etc.
- Secundair: Industrie
- Tertiair: Commerciële instellingen (doel = winst maken)
- Quartair: Dienstverlenend (geen winststreven)
- Marktsector: primair, secundair en tertiair
- Collectieve sector : quartaire sector (collectieve goederen)
- Arbeidsjaar: aantal uren dat iemand met een volledige baan werkt in 1 jaar tijd (1660)
- Werkeloosheid: verschil tussen vraag en aanbod van werk.
- Geregistreerde werkeloosheid: zonder werk, WIL meer dan 12 uur per week werken, staat ook bij arbeidsbureau ingeschreven.
- Verborgen werkeloosheid: Willen wel werken maar kunnen niet (staan ook niet ingeschreven) bijvoorbeeld: huisvrouwen, studenten, WAO’ers.
- Verborgen werkgelegenheid: Zwart werk en vacatures
- Gevolgen werkeloosheid: koopkracht daalt en sociaal isolement
Marktmechanisme
Hangt af van vraag en aanbod van goederen
Voordelen:
- Grote individuele vrijheid
- Arbeidsproductiviteit hoog
- Consumenten wensen meteen voorzien
- Concurrentie groot (productiekosten zo laag mogelijk)
- Besliskosten zijn laag
- Meer kwaliteit (service)
- Innovatie (technische ontwikkeling)
Nadelen:
- Gebrek aan collectieve goederen
- Milieuvervuiling (overheid KAN ingrijpen)
- Starre markten/prijzen (bij monopoly blijft verkoopprijs lange tijd hetzelfde)
- Varkenscyclus (groot aanbod=lage prijs klein aanbod=hoge prijs)
- Sociale onrechtvaardigheid (inkomensverschillen, compensatie met subsidies etc.)
- Overheid kan niet ingrijpen bij externe effecten
- Individuele onzekerheid
Bureaucratisch budgetmechanisme
Productie wordt van bovenaf opgelegd. Iemand of 1 groep bepaald de productie. (vraag en aanbod)
Voordelen:
- Efficiënte productie (van te voren vastgelegd)
- Genoeg collectieve goederen
- Geen werkeloosheid
- Iedereen is gelijk (sociale rechtvaardigheid)
Nadelen:
- Hoge besliskosten
- Gebrekkige informatie
- Motivatie slecht (geen ontwikkeling)
Democratisch budgetmechanisme
Overheid en markt werken samen
Voordelen:
- Iedereen z’n wensen worden behartigd
- In het plan kunnen alle wensen staan
- Stabiele economie (anti-cyclische begrotingspolitiek)
Nadelen:
- Hoge besliskosten (plan opstellen kost geld en tijd)
- Gaat veel informatie verloren
- Uiteindelijke besluiten wijken af van wensen (compromis sluiten)
- Streeft naar andere doelen dan een efficiënte productie
- Weinig concurrentie
- Te hoge eisen, onbetaalbaar plan.
Structurele werkeloosheid
Ligt aan de manier van produceren
Oorzaken
- Verslechtering van de internationale concurrentiepositie
- Lage scholingsgraad
- Arbeids(on)geschiktheid
- Geringe arbeidsmobiliteit
- Slechte arbeidsbemiddeling
- Frictiewerkeloosheid (max 3 maanden)
- Seizoenswerkeloosheid
- Kwalitatief (opleiding sluit niet aan op baan)
- Kwantitatief (beroepsbevolking groter dan aantal arbeidsplaatsen)
Oplossingen
- Verlaging productiekosten
- Betere arbeidsbemiddeling
- Meer mogelijkheden tot scholing
- Verkorten sollicitatieprocedure
- Strengere controle op arbeidsongeschiktheid
- Kosten reizen etc. vergoeden
Conjuncturele werkeloosheid
Ligt aan de bestedingen
Minder bestedingen -> minder vraag -> minder productie -> minder arbeid nodig
Oorzaak:
Vraag naar arbeid is lager dan aanbod van arbeid.
Oplossingen:
- Consumptie verhogen
- Overheidsuitgaven verhogen
- Export verhogen
- (Belasting verlagen)
Sociaal-economisch Overleg-cyclus
Mei/Juni
- CPB aan de hand van economisch model analyse van economische ontwikkelingen volgend jaar.
- Overheidsbeleid -> varianten worden doorberekend om goed te kunnen kiezen.
3e dinsdag september (prinsjesdag)
- CPB -> macro economische verkenningen (MEV), economische ontwikkelingen voorspelling volgend jaar met overheidsbeleidvarianten.
- Miljoenennota: begrotingsvoorstellen van de regering. Inkomstenuitgaven begroting van de overheid volgend jaar, ministerie + argumenten (waarom….etc)
September/Oktober: algemene beschouwingen (AB)
- 2e kamer: 1e ronde: alle politieke partijen spreektijd wijzigingsvoorstellen + argumenten, daarna antwoord regering wel of niet wijzigingen meenemen + argumentatie.
2e ronde: Politieke partijen reactie op 1e ronde… dan regering weer…
eventueel nog en 3e ronde.
- Stemming wijzigingen en daarna stemming miljoenennota + wijzigingen
- De wetten worden door de koningin ondertekent
- Publicatie in Staatscourant en op 1 januari het nieuwe jaar gaan de wetten in.
Oktober najaarsoverleg
- Sociale partners (bonden) en de overheid hebben overleg om de economische ontwikkelingen te ondersteunen.
- Bij overeenstemming als landelijke richtlijn voor alle CAO’s noemen we een Centraal Akkoord (CA)
Januari/Februari
- CPB aan hand van economisch model analyse van economische ontwikkelingen van het lopende jaar. Overheidsvarianten worden doorberekend om goed te kunnen kiezen.
Maart/April
- CPB -> Centraal economisch plan. Economische ontwikkeling voorspellen van lopende jaar met overheidsbijstuursvarianten.
- Voorjaarsnota: Bijstuur voorstellen van de regering. Bijstellingen van regels/wetten per ministerie + argumentatie.
April/Mei
- voorjaarsoverleg: Sociale partners + overheid overleg om economische ontwikkeling te ondersteunen.
- Overeenstemming -> Centraal akkoord (of Sociaal akkoord)
Sociaal economische raad
11 ondernemers
7 van de VNO/NCW
3 van MKB Nederland (midden en klein bedrijf)
1 van LTO Nederland (land en tuinbouw)
11 werknemers
7 van FNV
2 van CNV
1 van MHP (middel en hoger personeel)
1 van AVC algemene vakcentrale
11 kroonleden
Door regering benoemde, onafhankelijke deskundigen.
Loonstijgingen
Prijscompensatie: De lonen stijgen met percentage gelijk aan de prijsstijging.
Initiele loonstijging: Extra stijging bovenop de prijscompensatie.
Incidentele loonstijging: promotie, bonus etc. alleen voor bepaalde werknemers.
Winstdienst-regeling: Werknemers delen mee in de winst.
Begrippen H1 en H2

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

- Productiefactoren Beloning
Arbeid Loon
Kapitaalgoederen Rente
Natuur Pacht
Ondernemersactiviteit Winst
- Arbeidsproductiviteit: Productie per werknemer per tijdseenheid
- Breedte-investering: Uitbreiding met machines van type dat al in gebruik is.
- Diepte-investering: Automatisering, betere kapitaalgoederen (verhouding kapitaal/arbeid beter)
- Reëel: gecorrigeerd voor prijsveranderingen
- Nominaal: Alleen in geld gemeten.
- Productiegroei: NI is met een groter percentage gestegen dan de prijzen in dezelfde periode.
- Economische groei: Procentuele verandering van het reëel nationaal product in bepaald jaar, vergeleken met voorafgaand jaar.
- NI=NP omdat alle beloningen voor werk evenveel waard is als alle productiekosten.
- Schaarste: De spanning tussen behoeften en de middelen om in die behoeften te voorzien.
- Welzijn: Welbevinden zonder dat het keuzeprobleem een rol speelt.
- Welvaart: De mate waarin we in onze behoeften voorzien door schaarse middelen te gebruiken.
- Welvaart in enge zin: alleen kijken naar materiele dingen.
- Toegevoegde waarde overheid = som ambtenaarssalarissen
- Vervangingsinvesteringen = afschrijvingen
- Uitbreidingsinvesteringen = voorraad uitgebreid met nieuwe machines
- Voorraadinvesteringen = vlottende kapitaalmiddelen
- Productiecapaciteit: grootst mogelijke productie in een bepaalde periode.
- Bezettingsgraad: de mate waarin de productiecapaciteit benut wordt.
- Concurrentievermogen: in welke mate de bedrijven uit het land kunnen concurreren met bedrijven uit andere landen.
- Economische politiek:
1. Evenwichtige arbeidsmarkt.
2. Prijsstabiliteit
3. Rechtvaardige inkomstenverdeling
4. Evenwichtige betalingsbalans
5. Evenwichtige (duurzame) groei
- Anticyclische begrotingspolitiek: de overheid gaat tegen de vraaggolf in
Bij overbesteding -> belasting omhoog
Bij onderbesteding -> belasting omlaag
- Overheid grijpt in door:
1. Wetten
2. Heffingen
3. Premies
4. Belastingen en subsidies (uitkeringen)
5. Produceert en geeft zelf geld uit
6. beïnvloedt inkomensverdeling
- Inkomensoverdrachten: je betaalt iets waar je niks voor terug krijgt (belastingen)
- De 4 bestedingen:
1. Overheidsbestedingen
2. Consumptie
3. Investeringen
4. Export
- CAO: arbeidsovereenkomst tussen werkgevers en werknemers (Bonden) in een bepaalde bedrijfstak over de secundaire arbeidsvoorwaarden.
- Loonruimte: Arbeidsproductiviteit stijgt -> Hoeveel mogen de lonen stijgen zonder dat de loonkosten per product stijgen.
- Afschrijven: Waarde vermindering van vaste kapitaalgoederen.
- Vraag arbeid komt van werkgevers.
- Aanbod arbeid komt van werknemers.
- Kapitaalintensief: als de kapitaalkosten van de totale productiekosten een groot deel uitmaakt.

CONJUNCTUUR
- Korte termijn
- Vraagkant
- Hangt af van de bestedingen
- Productiecapaciteit wordt constant verondersteld.
STRUCTUUR
- Lange termijn
- Aanbodkant
- Hangt af van uitbreiding/verbetering van productiecapaciteit, scholing, technische ontwikkeling, arbeidsverdeling etc.
- Stilzwijgend wordt verondersteld dat bestedingen stijgen
- (trend)
Laagconjunctuur: NI hoog
Hoogconjunctuur: NI laag
BESTEDING = VRAAG = CONJUNCTUUR
Factoren die conjunctuurbeweging beïnvloeden:
- Rentestand (laag -> consumptie omhoog)
- Begrotingspolitiek van overheid
- Wereldhandel
Gevolgen:
- Prijsniveau (omhoog)
- Loonniveau (omhoog, tekort aan arbeidskrachten met goed niveau)
- Rentestand (meer mensen lenen)
Berekeningen H1 en H2

C = Particuliere consumptie
I = Particuliere investeringen
O = Overheidsbestedingen
E = Export
M = Import
S = Particuliere besparingen
B = Belastingen
Y = Nationaal inkomen

Y = C+S+B
Y = C+I+O+E-M
C+S+B = C+I+O+E-M
S-I = Spaarsaldo particulieren
B-O = Spaarsaldo overheid samen Nationaal spaarsaldo
E-M = Uitvoersaldo (betalingsbalans)
S-I + B-O = E-M
- Afzet x verkoopprijs = omzet
- Omzet – kosten = winst
- Relatieve verandering = absolute verandering : oorspronkelijke waarde
- Relatieve verandering x 100% = procentuele verandering
- Percentage berekenen = nieuw – oud: oud x 100%
- Toegevoegde waarde = kosten en afschrijvingen (beloningen)
- Toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen
- Loonkosten per product = cao-loonindex : arbeidsproductiviteit x 100%
- Loon per product = Loon per werknemer : productie per werknemer
- Index = Waarde : basiswaarde x 100
- Reëel = waarde :koopkracht = nominaal : prijsindex
Samenvatting H5 Produceren voor de markt

Eenmanszaak VOF BV + NV
Eigendom Eigenaar Vennoten Aandeelhouders
Leiding Eigenaar Vennoten Aangesteld personeel
Aansprakelijkheid Eigenaar (privé) Vennoten (privé) BV + NV rechtspersoon

Rechtspersoon: een organisatie met rechten en plichten kan zijn eigen bezittingen en eigen schulden hebben, los van de leden die ertoe behoren.
Balans
Debet Credit
Bezittingen Eigen vermogen
Vreemd vermogen
Voorbeeld balans
Debet Credit
Grond Eigen vermogen (aandeelhoudersvermogen)
Gebouwen Reserves
Kapitaalgoederen (machines) Leningen
Voorraden Crediteurs (schulden leveranciers)
Debiteuren (vorderingen) Belasting (schuld)
Kas, bank, giro
Winstverwachtingen: In de toekomst over meer financiële middelen beschikken om schulden af te betalen of te investeren.
Afzetverwachtingen: Productiecapaciteit uitbreiden.
Vermogenskosten: Rente laag = geld lenen voor investeringen.
Bruto-investeringen = Netto-investeringen + Vervangings-investeringen
Netto-investeringen = Voorraad mutaties + Uitbreidings-investeringen
Vervangings-investeringen = Afschrijvingen
Voorraadmutaties = Vlottend kapitaal
Uitbreidingsinvesteringen en afschrijvingen = Vast kapitaal
Arbeidsbesparende investering: Diepte-investering verhouding kapitaal/arbeid stijgt.
Milieusparende investering: besparing stoffen, grondstoffen, vermindering uitstoot schadelijk.
Kapitaalbesparende investering: Bepaalde productie omvang gerealiseerd met minder, maar efficiëntere kapitaalgoederen.
Innovatie: vernieuwing
- Product: diskman, mountainbike etc.
- Proces: lopende band, thuisbankieren
Productiefactor Omvang hangt af van Productiviteit hangt af van
Natuur - Natuurlijke omgeving
- Hulpbronnen - Milieuvervuiling
- Uitputting natuurlijke hulpbronnen
Arbeid - Beroepsbevolking - Scholing/ervaring
- arbeidsverdeling/gezondheid
Kapitaal - Investeringen - Technische ontwikkeling
Ondernemersactiviteit - Bereidheid om economische risico’s te nemen. - Kwaliteit van ondernemersbeslissingen.
Wensen bedrijfsleven Maatregelen overheid
Lage loonkosten Loonmatiging bepleiten in Stichting v/d Arbeid
Goed personeel Goed onderwijsstelsel en arbeidsmobiliteit bevorderen.
Meer vrouwen in arbeidsproces Kinderopvang en ATV (deeltijdbanen)
Flexibel inzetbaar personeel Flexibilisering arbeidsmarkt bevorderen
Laag geschoold personeel winstgevend in dienst kunnen hebben Loonkosten subsidies geven
Innovatie Subsidies geven voor technische ontwikkeling
Goede verbindingswegen Infrastructurele voorzieningen bevorderen
Variabele kosten: variëren met productie omvang (arbeid, stoffen, energie etc.)
Constante kosten: Varieert niet met productie omvang (bepaald door productiecapaciteit, gebouwen, kapitaalgoederen etc.)
Break-evenpunt: Snijpunt van TO en TK lijnen.
Break-evenomzet: de break-even afzet x verkoopprijs
TVK = Totale variabele kosten
TCK = Totale constante kosten
TK = Totale kosten
TO = Totale omzet
P = Prijs van product
Q = Aantal eenheden product
Qv = Aantal gevraagde eenheden product
Qa = Aantal aangeboden eenheden product
Ev = Prijselasticiteit van de vraag
P = Evenwichtsprijs
Q = Evenwichtshoeveelheid
(bij de laatste p en q hoort streepje boven)
Proportioneel: kosten stijgen evenredig
Degressief: Minder dan evenredig (productieomvang)
Progressief: Meer dan evenredig (productieomvang)
Prijsvraaglijn: Geeft weer hoeveel eenheden van en product worden gekocht bij uiteenlopende prijzen van het product.
Aanbodlijn: Laat zien hoeveel eenheden van een product wordt aangeboden bij uiteenlopende prijzen van het product.
Prijselastisch product: Prijsverandering gevold door relatief grotere verandering dan vraag. (groter dan -1, meer verlies)
Prijsinelastisch product: Prijsverandering gevolgd door relatief kleinere verandering van vraag. (tussen 0 en -1, weinig verlies)
E = Procentuele verandering van gevolg
Procentuele verandering van oorzaak
Ev= Procentuele verandering van gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering van de prijs
Evenwichtsprijs: Prijs waarbij de gevraagde en aangeboden hoeveelheid gelijk is.
Vraaglijn verschuift naar rechts als:
- Behoefte aan goed toeneemt
- Inkomens stijgen
- Prijzen van vergelijkende producten
- Aantal vragers neemt toe
Aanbodlijn verschuift naar rechts als:
- Technische ontwikkeling, productie goedkoper maakt.
- Aantal aanbieder toeneemt (evenwichtsprijs omhoog)
Doelstellingen gemeenschappelijk landbouwbeleid van EU:
- Gemeenschappelijke landbouwmarkt
- Vergroting van productiviteit in landbouw
- Redelijk inkomen voor landbouwers
- Stabilisering van prijzen voor landbouwproducten
- Veilig stellen van voedselvoorziening
- Redelijke prijzen van landbouwproducten voor consument
Aanbieders macht op markt als:
- 1 aanbieder op markt is (monopolie)
- Klein aantal aanbieders is (beschermen elkaar)
- Uitvoering verschillen (verschillende soorten auto´s)
- Onderlinge afspraken (minimumprijs)
Kartel: Overeenkomst tussen zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken.
Berekeningen H5 voorbeelden

Eenmanszaak VOF BV + NV
Eigendom Eigenaar Vennoten Aandeelhouders
Leiding Eigenaar Vennoten Aangesteld personeel
Aansprakelijkheid Eigenaar (privé) Vennoten (privé) BV + NV rechtspersoon

Rechtspersoon: een organisatie met rechten en plichten kan zijn eigen bezittingen en eigen schulden hebben, los van de leden die ertoe behoren.
Balans
Debet Credit
Bezittingen Eigen vermogen
Vreemd vermogen
Voorbeeld balans
Debet Credit
Grond Eigen vermogen (aandeelhoudersvermogen)
Gebouwen Reserves
Kapitaalgoederen (machines) Leningen
Voorraden Crediteurs (schulden leveranciers)
Debiteuren (vorderingen) Belasting (schuld)
Kas, bank, giro
Winstverwachtingen: In de toekomst over meer financiële middelen beschikken om schulden af te betalen of te investeren.
Afzetverwachtingen: Productiecapaciteit uitbreiden.
Vermogenskosten: Rente laag = geld lenen voor investeringen.
Bruto-investeringen = Netto-investeringen + Vervangings-investeringen
Netto-investeringen = Voorraad mutaties + Uitbreidings-investeringen
Vervangings-investeringen = Afschrijvingen
Voorraadmutaties = Vlottend kapitaal
Uitbreidingsinvesteringen en afschrijvingen = Vast kapitaal
Arbeidsbesparende investering: Diepte-investering verhouding kapitaal/arbeid stijgt.
Milieusparende investering: besparing stoffen, grondstoffen, vermindering uitstoot schadelijk.
Kapitaalbesparende investering: Bepaalde productie omvang gerealiseerd met minder, maar efficiëntere kapitaalgoederen.
Innovatie: vernieuwing
- Product: diskman, mountainbike etc.
- Proces: lopende band, thuisbankieren
Productiefactor Omvang hangt af van Productiviteit hangt af van
Natuur - Natuurlijke omgeving
- Hulpbronnen - Milieuvervuiling
- Uitputting natuurlijke hulpbronnen
Arbeid - Beroepsbevolking - Scholing/ervaring
- arbeidsverdeling/gezondheid
Kapitaal - Investeringen - Technische ontwikkeling
Ondernemersactiviteit - Bereidheid om economische risico’s te nemen. - Kwaliteit van ondernemersbeslissingen.
Wensen bedrijfsleven Maatregelen overheid
Lage loonkosten Loonmatiging bepleiten in Stichting v/d Arbeid
Goed personeel Goed onderwijsstelsel en arbeidsmobiliteit bevorderen.
Meer vrouwen in arbeidsproces Kinderopvang en ATV (deeltijdbanen)
Flexibel inzetbaar personeel Flexibilisering arbeidsmarkt bevorderen
Laag geschoold personeel winstgevend in dienst kunnen hebben Loonkosten subsidies geven
Innovatie Subsidies geven voor technische ontwikkeling
Goede verbindingswegen Infrastructurele voorzieningen bevorderen
Variabele kosten: variëren met productie omvang (arbeid, stoffen, energie etc.)
Constante kosten: Varieert niet met productie omvang (bepaald door productiecapaciteit, gebouwen, kapitaalgoederen etc.)
Break-evenpunt: Snijpunt van TO en TK lijnen.
Break-evenomzet: de break-even afzet x verkoopprijs
TVK = Totale variabele kosten
TCK = Totale constante kosten
TK = Totale kosten
TO = Totale omzet
P = Prijs van product
Q = Aantal eenheden product
Qv = Aantal gevraagde eenheden product
Qa = Aantal aangeboden eenheden product
Ev = Prijselasticiteit van de vraag
P = Evenwichtsprijs
Q = Evenwichtshoeveelheid
(bij de laatste p en q hoort streepje boven)
Proportioneel: kosten stijgen evenredig
Degressief: Minder dan evenredig (productieomvang)
Progressief: Meer dan evenredig (productieomvang)
Prijsvraaglijn: Geeft weer hoeveel eenheden van en product worden gekocht bij uiteenlopende prijzen van het product.
Aanbodlijn: Laat zien hoeveel eenheden van een product wordt aangeboden bij uiteenlopende prijzen van het product.
Prijselastisch product: Prijsverandering gevold door relatief grotere verandering dan vraag. (groter dan -1, meer verlies)
Prijsinelastisch product: Prijsverandering gevolgd door relatief kleinere verandering van vraag. (tussen 0 en -1, weinig verlies)
E = Procentuele verandering van gevolg
Procentuele verandering van oorzaak
Ev= Procentuele verandering van gevraagde hoeveelheid
Procentuele verandering van de prijs
Evenwichtsprijs: Prijs waarbij de gevraagde en aangeboden hoeveelheid gelijk is.
Vraaglijn verschuift naar rechts als:
- Behoefte aan goed toeneemt
- Inkomens stijgen
- Prijzen van vergelijkende producten
- Aantal vragers neemt toe
Aanbodlijn verschuift naar rechts als:
- Technische ontwikkeling, productie goedkoper maakt.
- Aantal aanbieder toeneemt (evenwichtsprijs omhoog)
Doelstellingen gemeenschappelijk landbouwbeleid van EU:
- Gemeenschappelijke landbouwmarkt
- Vergroting van productiviteit in landbouw
- Redelijk inkomen voor landbouwers
- Stabilisering van prijzen voor landbouwproducten
- Veilig stellen van voedselvoorziening
- Redelijke prijzen van landbouwproducten voor consument
Aanbieders macht op markt als:
- 1 aanbieder op markt is (monopolie)
- Klein aantal aanbieders is (beschermen elkaar)
- Uitvoering verschillen (verschillende soorten auto´s)
- Onderlinge afspraken (minimumprijs)
Kartel: Overeenkomst tussen zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken.
Berekeningen H5 voorbeelden

Kostendekking

TO = 40q
TK = 25q + 15.000

TO = TK
40q = 25q + 15.000
40q – 25q = 15.000
15q = 15.000

q = 15.000
15 1.000 eenheden product (breakeven-punt)

Elasticiteit

Prijs product van 10 naar 11.
Daardoor gevraagde hoeveelheid van 100.000 stuks naar 95.000 stuks.

Ev uitrekenen:
95.000 – 100.000 : 100.000 x 100% = -5%
11 – 10 : 10 x 100% = +10%

-5% : +10% = -0,5

TO uitrekenen
Oude TO = 10 x 100.000 = 1.000.000
Nieuwe TO = 11 x 95.000 = 1.045.000

De prijsstijging heeft geleid tot een toenamen van TO, dus is vraag inelastisch.

Elasticiteit

Prijs product van 10 naar 11.
Daardoor daalt de gevraagde hoeveelheid van 100.000 stuks naar 60.000 stuks.

Ev uitrekenen:
60.000 - 100.000 : 100.000 x 100% = -40%
11 – 10 : 10 x 100% = +10%

-40% : +10% = -4

TO uitrekenen
Oude TO = 10 x 100.000 = 1.000.000
Nieuw TO = 11 x 60.000 = 660.000

De prijsstijging heeft geleid tot een afname van TO, dus vraag is elastisch.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.