Hoofdstuk 1
► Inkomen
● Je kunt je inkomen verdienen uit werk
● Of uit bezit (vanwege de rente)
■ Als je werkt is er altijd een boekje waarin je vrije dagen, loon, ontslagprocedure enz. instaan: de CAO
► Het minimumloon is het loon dat je minstens op jouw leeftijd moet verdienen
● Dit bestaat voor de jeugd vanaf 1974 en voor volwassenen al vanaf 1969
● Het loon verandert altijd weer omdat het meestijgt met de prijzen
■Het Centraal Bureau voor de Statistiek houd de prijzenontwikkeling bij
► De CBS doet elk jaar een onderzoek naar het bestedingspatroon van gezinnen (budgetonderzoek)
● Hierbij worden eerst alle gezinsuitgaven in 9 hoofdrubrieken onderverdeeld (bv voeding, vervoer, kleding, enz)
● Dan word er berekend hoeveel het gezin aan die rubrieken uitgeeft
● Daarna word het percentage berekent wat de gezinnen eraan uitgeven
● De uitkomst hiervan is het consumptiepatroon
► De CBS houd ook de prijsstijgingen bij
● Dit doet de CSB door de stijging uit te drukken in een getal: de consumentenprijsindex (CPI)
● Met indexcijfers kun je gemakkelijk de waarde van een grootheid (bv het minimumloon) in de onderzoeksperiode vergelijken met het basisjaar (is gelijk aan 100)
► Het gemiddelde inkomen van een gezin
● Dit ligt vooral aan het aantal personen dat een inkomen heeft
● En ook aan de hoogte van het inkomen
► Door al de gezinnen in groepen te verdelen kun je het verschil van arm en rijk goed zien
● Dit doet de CBS
● Dat gebeurt door 4 even grote groepen te maken; de 4e groep is de rijkste en de 1e de armste
● Door dan bij elke groep het percentage van het totale inkomen te berekenen zie je goed de verdeling tussen arm en rijk
● Als je hier een grafiek van maakt en van de vier groepen de grootte en hun inkomensaandeel optelt dan heet dit cumuleren
► Voordelen van minimumloon omlaag:
● Je wordt dan meer betaalt naar hoe je werkt
● Zo kan de arbeidsproductiviteit omhoog gaan, en de inzet wordt beter
● De werkgever kan zo meer mensen aannemen omdat het goedkoper is dus zijn er minder werkelozen
► Nadelen van minimumloon omlaag:
● De uitkeringen zijn gebaseerd op de minimumlonen dus dan gaan de minimumlonen ook omlaag
● Zo kan een werknemer te weinig loon krijgen voor levensonderhoud
► Je hebt twee groepen:
● Economisch actieven (de werkenden)
● Economisch niet-actieven (de werkelozen)
■Als je geen werk hebt ben je afhankelijk van je partner of van een uitkering. Zolang je die uitkering ontvangt ben je verplicht te solliciteren op vacatures
Hoofdstuk 2
► Je hebt 4 productiefactoren en de beloningen daarvoor, het primair inkomen
● Arbeid loon
● Natuur pacht
● Kapitaal huur/rente
● Ondernemerschap winst
■De verdeling van het totale inkomen over de productiefactoren noem je categoriale inkomensverdeling
► Kapitaalgoederen zijn goederen waarmee je andere goederen kunt produceren en zelf ook geproduceerd zijn. Er zijn 2 soorten van:
● Vaste kapitaalgoederen/duurzame productiemiddelen (deze gaan meer dan een productieproces mee)
● Vlottende kapitaalgoederen (deze worden in een productieproces verbruikt)
► Bedrijven zijn onderverdeelt in:
● Kapitaalintensief: per werknemer relatief veel kapitaalgoederen (bv. vliegmaatschappijen)
● Arbeidsintensief: per werknemer relatief weinig kapitaalgoederen (bv. schoonmaakbedrijven)
■De hoeveelheid kapitaal per arbeider noem je de kapitaalintensiteit
► Als een gezin iets koopt (bv. een computer) noem je dit consumeren. Het kopen van kapitaalgoederen noem je investeren. Je hebt verschillende soorten van investeren:
● Diepte-investering: Een investering waardoor de kapitaalintensiteit in je bedrijf toeneemt
● Breedte-investering: Een investering waarbij de kapitaalintensiteit gelijk blijft
● Vervangingsinvestering: Investering waarbij kapitaalgoederen worden vervangen
● Uitbreidingsinvestering: Investering die de productiecapaciteit vergroten
● Voorraadinvestering: Als je te weinig verkocht hebt waardoor er nog voorraad overblijft
■De uitbreidingsinvesteringen en voorraadinvesteringen bij elkaar vormen de netto-investeringen.
Als je bij de netto-investeringen de vervangingsinvesteringen optelt heb je de brutto-investeringen
► Over vervangingsinvesteringen:
● Door een oude langzame machine te vervangen door een snellere stijgt de arbeidsproductiviteit (Dat is de productie per werkende in een periode van bv een jaar)
● Om die investering te financieren zijn er afschrijvingen
► Om een hogere arbeidsproductiviteit te krijgen is het handig om taken te verdelen
● Je hebt interne arbeidsverdeling in een bedrijf (de een staat bij de kassa de ander vult de vakken enz.)
● En je hebt externe arbeidsverdeling tussen bedrijven (een bedrijf zorgt voor het voedsel de ander voor vermaak en weer een andere voor gereedschappen)
► Bedrijven proberen zoveel mogelijk winst te maken
● Als je de afzet maal de prijs doet dan heb je de omzet van het bedrijf
► Het verschil tussen de inkoopwaarde en de verkoopwaarde noem je de toegevoegde waarde of productie. Deze bereken je door de omzet min de kosten van de kapitaalgoederen te doen.
● Je hebt de bruto toegevoegde waarde: de TW met de afschrijvingen
● En je hebt de netto toegevoegde waarde: de TW zonder afschrijvingen
► Alle toegevoegde waarden van bedrijven en overheid bij elkaar vormen het binnenlands product van Nederland. Ook hier maak je onderscheidt tussen:
● Het bruto binnenlands product (bbp)
● Het netto binnenlands product (nbp)
■ Al de beloningen van de productiefactoren bij elkaar vormen het binnenlands inkomen
► De effectieve vraag is de totale bestedingen aan Nederlandse producten
● Een dalende effectieve vraag leidt via een teruglopende productie tot daling van de inkomens
● Door veel sparen wordt er minder gekocht waardoor de EV daalt
● De overheid heeft invloed op de EV door de belastingen en wetgeving
● Ook het buitenland koopt veel in nederland
● De effectieve vraag is gelijk aan de binnen- en buitenlandse vraag naar Nederlandse producten
► Je berekent zo de effectieve vraag: C+I+O+E+M = EV
Vraag naar Nederlandse producten:
● C = door consumenten
● I = als gevolg van investeringen
● O = door de overheid
● E = door buitenlandse consumenten en bedrijven
● M = door Nederlandse consumenten en bedrijven
► Als een bedrijf investeert heeft dat twee gevolgen:
● Op korte termijn stijgt de effectieve vraag (bestedingseffect)
● Ook op lange termijn stijgt de effectieve vraag (capaciteitseffect)
► De productiecapaciteit is de maximale productie die een land in een jaar kan realiseren. Deze is voortdurend in beweging door verschillende dingen:
● De gemiddelde arbeidsproductiviteit kan dalen/stijgen door andere opleidingen, machines enz.
(kwalitatieve zaken)
● De omvang van de beroepsbevolking en van de kapitaalgoederenvoorraad.
(kwantitatieve zaken)
■De bezettingsgraad is de hoeveelheid productiefactoren die zijn ingezet voor de productie (in procenten)
In de praktijk is 90% al heel hoog, want 100% is bijna onmogelijk (door ziekte enz)
► De trendmatige groei is de gemiddelde reële productiestijging per jaar over een langere periode gezien
● De schommelingen van de groei van de reële productie rond de trendmatige groei is conjunctuurbeweging
► Conjunctuurbeweging is hetzelfde als conjunctuurcyclus
● Als de EV sterker is dan de trendmatige groei van de productie noem je dit opgaande conjunctuur, hoogconjunctuur, of hausse
● Als de trendmatige groei van de productie juist sterker is dan de EV dan noem je dit neergaande conjunctuur, laagconjunctuur of baisse
► Het bestedingseffect van investeringen kan een opgaande beweging veroorzaken in een conjunctuur. Als er weinig investeringen zijn daalt de EV en komt er dus een neergaande beweging
● Als de groei van de productie minstens twee kwartalen achter elkaar negatief is dan heet dit een recessie
● Een langdurige recessie noem je een depressie
■Kenmerken van een laagconjunctuur: dalende werkgelegenheid, voorraadvorming bij bedrijven, dalende bezettingsgraad, stijgende werkeloosheid
► Je kunt onderscheid maken tussen:
● Onderbesteding: als de EV lager is dan de productiecapaciteit
● Overbesteding: als de EV hoger is dan de productiecapaciteit
■Bedrijven proberen bij overbesteding meer te produceren door meer machines en arbeiders >
Hogere bedrijfskosten >
Prijzen stijgen >
Er wordt minder gekocht (geen overbesteding meer)
► De overheid streeft naar een evenwichtige economische ontwikkeling
● D.m.v. conjunctuurbeleid (beleid gericht op het dempen van de conjunctuurcyclus) probeert zij de pieken en dalen te dempen
● Hun doel is het bereiken van een bestedingsevenwicht. De EV is dan gelijk aan de productiecapaciteit
► De overheid heeft ook veel uitgaven
● Ze geeft veel uit aan uitkeringen, subsidies en financieringen. Dit zijn uitgaven waarbij de ontvanger niets terug hoeft te geven. Dit heten overdrachtsuitgaven. Dit heeft geen (direct) invloed op de EV
● En de overheidsbestedingen. Hier krijgt de overheid wel wat voor terug. Bijv. goederen of diensten. Deze hebben wel invloed op de EV
Hoofdstuk 3
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden