H2

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 1152 woorden
  • 7 januari 2018
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
6 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Biologie pww toets

2.1 Botten

Borstkas = ribben + borstwervels + borstbeen

Bekken = heupbeenderen + heiligbeen

Ellepijp: loopt van de ELLEboog naar de kant van PInk

Functies van het skelet:

Stevigheid, Vorm, Bescherming, Bewegen (spieren zitten aan botten vast), (Maken van bloedcellen in beenmerg)

Been bestaat uit:

Beencellen

Tussencelstof met veel kalk en weinig lijmstof

Hard en stevig

Kraakbeen bestaat uit:

Kraakbeencellen

Tussencelstof met weinig kalk en veel lijmstof

Buigzaam

O.a. in tussenwervelschijven, in gewrichten, tussen rib en borstbeen, oorschelp

Wervelkolom van boven naar onder:

7 halswervels (bovenste = atlas, tweede = draaier)

12 borstwervels --> ribben aan vast

5 lendenwervels

Heiligbeen --> vergroeide wervels

Staartbeen --> vergroeide wervels

Wervel bestaat uit het wervellichaam en het wervelgat. Door het wervelgat loopt het ruggenmerg (zenuwen)

Wervelkolom zorgt voor schokdemping door:

Dubbele S-vorm

Kraakbeenschijven

Hernia = Een kraakbeenschijf tussen de wervels puilt uit en drukt tegen de zenuwen in het ruggenmerg

Verdieping

Pasgeboren baby --> skelet grotendeels nog kraakbeen

Fontanellen = stevig vlies dat tussen de schedelbeenderen zit (tijdens en max 1 ½ jaar na de geboorte) --> maakt bevalling mogelijk. Op latere leeftijd is dit een naadverbinding.

Groeischijven = Laag van kraakbeencellen in pijpbeenderen. Vanuit hier wordt een

2.2 Botten bewegen

Botten zijn verbonden via een:

Naadverbinding (schedel) = onbeweeglijk

Kraakbeen (o.a. rib – borstbeen) = beetje beweeglijk

Vergroeid (o.a. heiligbeen en staartbeen) = onbeweeglijk

Gewricht = beweeglijk

Type gewrichten:

Kogelgewricht – (schouder)

Scharniergewricht – (verbinding tussen ellepijp en opperarmbeen)

Rolgewricht (spaakbeen rolt om ellepijp)

(Zadelgewricht (duim))

Bouw van gewricht:

Gewrichtskom

Gewrichtkogel (= gewrichtsknobbel)

Kraakbeenlaagje --> tegen slijtage & soepel bewegen

Gewrichtskapsel --> taai vlies dat botten bij elkaar houdt / beschermt & maakt gewrichtssmeer

Gewrichtssmeer --> vloeistof die gewricht soepel laat bewegen

Gewrichtsbanden --> extra taai vlies in gewrichten die zware belasting doen (bijv. kniebanden, enkelbanden)

Ontwrichting = Gewrichtskogel schiet volledig uit de kom

Verstuiking of verzwikking = gewrichtkapsel en gewrichtsbanden raken te ver uitgerekt/scheurt --> zwelling

Leer ook bron: 2, 3 en 7

Verdieping

Kniegewricht bevat extra:

Been --> knieschijf (bescherming)

2 Kraakbeenschijven à meniscus (soepeler bewegen gewricht)

Voetbalknie > meniscus scheurt in kniegewricht bot langer. Na de puberteit verbenen deze cellen en stopt de lengtegroei.

2.3 Spieren

Bovenarm Biceps = armbuigspier

Triceps = armstrekspier

Spieren die tegenovergestelde beweging maken = antagonisten (bijv. rug en buikspieren, triceps-biceps)

Spier bestaat uit spierbundels.

Spierbundel = groep van spiervezels bij elkaar, omgeven door een taai vlies

Pees = taai stevig, niet elastisch vlies dat spier aan bot vast hecht

Door samentrekken spiervezels --> spier korter en dikker

Spierpijn --> door afvalstoffen die achterblijven & mini beschadigingen spiervezels

Voorkomen door cooling-down

Spierkramp = spier trekt plotseling samen door intensieve belasting --> kan leiden tot spierscheuring in vlies rond spierbundels

Warming-up --> Veel bloed door spieren laten stromen, zodat spier makkelijker kan samentrekken en minder snel overbelast is

2 soorten spieren

Willekeurige spieren --> skeletspieren; bewust samentrekken

Onwillekeurige spieren --> Niet onder invloed van je ‘wil’ --> o.a. hart en in spijsverteringsorganen

Wand darmen/slokdarm --> kringspieren en lengtespieren

Verdieping

Trainen kan op:

Spierkracht

Lenigheid

Coördinatie

Uithoudingsvermogen

Trainingseffect --> na training zijn spiervezels licht beschadigd, na herstel zijn spiervezels sterker dan voorheen

Regelmatig trainen is belangrijk

Je start met krachttraining

Door trainen worden je spieren moe en stoppen ze ermee

Daarna hebben je biceps rust nodig om te herstellen. Door de training zitten er haarscheurtjes in

Je lichaam herstelt en maakt je spieren dikker en sterker dan dat ze eerst waren

2.4 blessures

Een blessure ie een beschadiging aan een bot, spier of gewricht.

Overbelasting is als je spieren een bepaalde beweging te lang achter elkaar uitvoert.

Botblessures

Een botbreuk is een veel voorkomende blessure. Als het bot gebroken is et de arts de botstukken bij elkaar. Het gebroken bot gaat in het gips voor 6 weken. In die 6 weken maken de beencellen extra been aan aan de buitenkant van de breuk. Zo groeien de botten weer mooi aan elkaar.

Gewrichtsblessures

Als je heel hard aan je arm word getrokken kan je gewrichtsknobbel uit de gewrichtskom schieten en heb je een ontwrichting

Als een enkelgewricht is verstuikt is het gewrichtskapsel of de gewrichtsbanden uit gerekt of gescheurd.

Een voetbalknie = een pijnlijke blessure

In het gewricht zitten kruisbanden voor nog meer stevigheid. De onderkant van het dijbeen is bolvormig en loopt ui in 2 gewrichtsknobbels. Dat past niet goed op de platte bovenkant van het scheenbeen. Dankzij 2 stukjes kraakbeen, de buitenste en de binnenste meniscus, passen een dijbeen en scheenbeen beter op elkaar. Het kraakbeen is schijfbewegingen tussen de bovenbeen en onderbeen maken. Als een voetballer zijn lichaam draait maar zijn onderbeen blijft staan. Is de draaibeweging tussen de onderbeen en boven been te groot. Er komt zoveel kracht op de meniscus dat het krakbeen scheurt. Dat is meestal de binnenmeniscus. Dan heeft de voetballer een voetbalknie.

Een afgescheurd stukje kraakbeen kan het buigen van de knie belemmeren: de knie zit op slot. Er kan ook bloed of vocht in het beschadigde gewricht ophopen

(plak plaatje gewricht knie H2.4 bron 5)

Als er in een werkende spier afvalstoffen ontstaan komt dat omdat je die spier te vaak gebruikt, je spier wordt moe, gaat trillen of stopt er zelfs mee.

Als er veel afvalstoffen in een spier achterblijven krijg je spierpijn.

Spierkneuzing = bij. Door een klap zijn er spiervezels en bloedvaatjes in de spier stukgegaan. De bloedvaatjes in de huid kunnen ook beschadigen. Er ontstaat dan een blauwe plek (bloeduitstorting)

Spierkramp = als je heel intensief sport, kan een spier zich plotseling krachtig samentrekken. De spier voelt dan hard en pijnlijk. Teken om te stoppen. Als je toch doorgaat kun je een spierscheuring oplopen. Dan zit er binnenin de spier ene scheurtje in de vliezen rond de spierbundels. Zorgt voor hevige pijn.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Spierkramp = als je heel intensief sport, kan een spier zich plotseling krachtig samentrekken. De spier voelt dan hard en pijnlijk. Teken om te stoppen. Als je toch doorgaat kun je een spierscheuring oplopen. Dan zit er binnenin de spier ene scheurtje in de vliezen rond de spierbundels. Zorgt voor hevige pijn.

Zweepslag = een plotselinge spierscheuring. Meest bekende is een scheurtje in de kuitspier

Blessures voorkomen:

Je kunt het gewricht intapen

Voor het sporten doe je een warming-up

Training afsluiten met een cooking-down

2.5 Dieren bewegen

Gewervelde dieren hebben een skelet met een wervelkolom. De skeletten van gewervelde dieren hebben het zelfde bouwplan. Er zijn 5 groepen gewervelde dieren:

• Vissen

• Amfibieën

• Reptielen

• Vogels

• Zoogdieren

Vissen, amfibieën en reptielen bewegen zich voor met zijdelingse bewegingen van de wervelkolom. Vogels en zoogdieren bewegen zich voort met gespierde ledematen, daardoor de wervelkolom op en neergaande bewegingen maakt. Vogels gebruiken hun leden maten om te vliegen. Zoogdieren kun je verdelen in topgangers, teengangers en zoolgangers.

De omgeving en leefwijze van een dier bepalen de vorm van de botten en de bouw van het skelet. Dieren in een verschillende omgeving hebben hetzelfde bouwplan, maar een verschillende vorm. Dieren in dezelfde omgeving hebben ongeveer dezelfde vorm , maar kunnen een totaal verschillend bouwplan hebben.

Een topganger: loopt op de toppen van zijn tenen, heeft lange benen, een hoef om elke teen en kan snel lopen. (bijv. Bizon)

Een teenganger: loopt op zijn tenen ook teengangers kunnen snel lopen. (bijv. Hond)

Een zoolganger: loopt op zijn hele voet, staat stevig op de grond, kan niet zo snel lopen. (bijv. Mens)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.