§1 De ‘roots’ van de Europese Unie: samenwerking en integratie
§1.1
Samenwerkingsorganisaties:
- Defensieve organisaties: handhaving van vrede en veiligheid. Militaire acties worden gecoördineerd uitgevoerd
- Economische organisaties: duidelijke onderlinge afspraken om de handel en economie van de lidstaten te bevorderen.
- Politieke organisaties: door overleg een nauwere band tussen de lidstaten tot stand brengen.
Amerikanen zagen in één Europa twee grote voordelen:
- Economisch gebied: omvangrijke afzetmarkt voor Amerikaanse producten
- Politiek gebied: stevige buffer tegen het oprukkende communisme
1948: Organisatie van Europese Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Nu: OEES.
1949: Raad van Europa, een intergouvernementeel overlegorgaan van zelfstandige organen, gericht top Europa als democratische eenheid (functioneert hetzelfde als VN).
1949: Comecon (Raad voor wederzijdse economische hulp) tussen de voormalige Sovjetunie en Oost-Europese landen. Een deel van deze lidstaten vormt na de val van de Sovjetunie de Centraal-Europese Vrijhandelsassociatie (CEVA).
1951: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS).
1955: Fransman Jean Monnet lanceerde eerder plannen voor een economische samenwerking tussen Europese landen. De besprekingen begonnen voor de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG).
1957: verdrag tot oprichting van de EEG werd in Rome getekend.
1958: Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom).
1960: Europese Vrijhandelsassociatie (EVA of EFTA) met lidstaten uit voornamelijk Scandinavische landen en Alpenlanden.
Europese Gemeenschap (EG): EGKS, Euratom en de EEG werden samengevoegd.
Neutrale houding: IJsland en Zwitserland.
1991: EG werd omgevormd met het Verdrag van Maastricht tot de Europese Unie (EU), die bestaat uit een Europese Politieke Unie (EPU) en een Economische Monetaire Politieke Unie (EPU)
§1.2
Samenwerking: het gaat om een intergouvernementeel overleg waarbij elke staat zijn gehele soevereiniteit behoudt.
Integratie: het gaat om nationale bevoegdheden die lidstaten overdragen aan een overkoepelende organisatie (bijvoorbeeld de EU). Integratie gaat dus verder dan samenwerking.
Andere opvattingen doelen Europese samenwerking:
- Frankrijk: politieke en economische macht
- Duitsland: een politieke erkenning en een toelating tot een omvangrijke stabiele afzetmarkt.
- Verenigd Koninkrijk: vrijhandelszone
Twee verschillende modellen:
- Atlantisch model, waarbij stevige banden bestaan tussen de EU en de Noord-Amerikaanse staten.
- Rijnlandse model, waarbij de aandacht meer uitgaat naar het hart van de EU. Dit model is meer continentaal gericht.
Europa van verschillende snelheden: niet elke lidstaat wil in dezelfde mate samenwerken of integreren.
1985: het Verdrag van Schengen (geleidelijke afschaffing van grenscontroles) werd ondertekend door Duitsland, Frankrijk en Benelux. Ook Spanje, Portugal, Italië en Griekenland hebben inmiddels ondertekend.
§2 Nederland in de Europese Unie: zorg of zegen?
§2.1
Inactiviteit: een groot deel van de beroepsbevolking werkt niet.
Zwakke punten Nederlandse economie:
- Hoge staatsschuld
- Hoge collectieve lastendruk
- Hoge inactiviteit
Sterke punten Nederlandse economie:
- Stabiel financieel-economisch klitmaat
- Goed opgeleide bevolking
- Kwalitatief hoogwaardige infrastructuur
- Kapitaalkrachtig
- Grote voorraden aardgas
- Internationaal georiënteerd bedrijfsleven
Criteria om te bepalen of een land een gunstige economische positie heeft:
- Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking (Bruto Binnenlands Product)
- de verdeling van de beroepsbevolking over de verschillende categorieën bestaansmiddelen
- de bruto toegevoegde waarde die de verschillende categorieën bestaansmiddelen leveren aan de Nederlandse economie
- het percentage werklozen van de totale bevolking
- het aandeel van de intra-EU-invoer t.o.v. de totale invoer en de intra-EU-uitvoer t.o.v. de totale uitvoer van een land. De belangrijkste handelspartners van Nederland voor import en export zijn Duitsland, het VK en België/Luxemburg.
§2.2
§2.2.1
Agrosector: hiermee kan de landbouw worden gemeten aan de hand van het aandeel (Bruto Nationaal Product, de werkgelegenheid en de handel).
Het gaan in de EU om allerlei verschillende soort landbouw en landbouwbedrijven. gedeeltelijk heeft dit te maken met fysische factoren, zoals verschillen in klimaat en bodemvruchtbaarheid. Daarnaast spelen ook andere factoren een rol, zoals verschillen in eetgewoonten tussen landen en historische ontwikkeling van de landbouw in een land.
Regionale specialisatie: producten dienen in dat deel van de EU verbouwd te worden waar dat gezien de fysische omstandigheden het best kan en gezien de productiewijze het goedkoopst is.
1958: het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) werd opgesteld;
Structuurbeleid:
- Afzonderlijke verbetering van de landbouwstructuur.
- Verhoging van de kwaliteit van producten.
- Ontwikkeling van efficiëntere productiewijzen (ruilverkaveling, mechanisering, automatisering).
- Steunmaatregelen voor de agrarische zwakkere regio’s binnen de EU om de afzetmogelijkheden van hun landbouwproducten te vergroten.
Het markt- en prijsbeleid:
- Wanneer de reëel marktprijs onder een vooraf vastgesteld niveau (de richtprijs) kwam, vulde de EU het tekort aan. Producten als granen, zuivel en vlees kocht de EU dan op tegen de zogenoemde minimumprijs of garantieprijs.
- Exportsubsidies, zo was een boer in staat relatief goedkoop te produceren voor het buitenland, wel veel nadelen en kosten.
EU was veel geld kwijt aan subsidies: General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) is een overeenkomst tussen landen met het doel handelsbarrières af te breken. Nu: World Trade Organization (WTO). Het oude landbouwbeleid werd gewijzigd van prijsondersteuning naar productiegebonden inkomenssteun. Het plan van McSharry; tussen 1993 en 1996 werden:
- Inkomenstoeslagen gegeven aan de landbouw (per hectare) als compensatie voor verlaging van de garantieprijzen.
- Maatregelen genomen om het gebruik van productiemiddelen te beperken (braaklegging, quotering van premies).
- Exportsubsidies en invoerheffingen gehandhaafd.
Deze maatregelen hadden onder meer de volgende consequenties:
- Afname van de productie door:
- Braaklegging (granen en quotering van premies (dierlijke sector)
- Extensivering als gevolg van lager prijzen (granen)
- Afname van de export doordat de EU-consumptie sneller steeg dan de productie (met name bij granen voor veevoer).
Vernieuwde beleid heeft in gevolgen voor:
- Akkerbouw:
- De graansector krijgt directere concurrentie, vooral van de VS, waardoor grote onafhankelijkheid ontstaat van steun van de EU.
- Er bestaat (nog) geen marktordening voor de aardappelensector. Nederland als grootste producent ondervindt daarvan de meeste hinder.
- Vlees: geen, omdat Nederland producten tegen de marktprijs kan afzetten.
- Zuivel: geen, geen drastische wijzigingen.
- Tuinbouw: door toenemende vrije handel wordt de eigen markt minder beschermd, daardoor is er meer concurrentie te verwachten uit andere landen binnen en buiten de EU.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden