§1.1
Door wind, zee, rivieren en ijs zijn allerlei afzettingen of sedimenten neergelegd.
Voorbeelden van sedimenten: grind, zand, keileem, klei en löss.
Geologie- bestuderen van de natuurlijke processen waardoor het landschap is ontstaan.
Geomorfologie- bestuderen van de vormen van het landschap.
Het Nederlandse landschap is vooral gevormd tijdens het Kwartair.
§1.2
IJstijden= glacialen -> koude perioden met een gemiddelde zomertemperatuur lager dan 10°C. Tussenijstijden= interglacialen -> perioden met een gemiddelde zomertemperatuur hoger dan 10°C.
Hoog Nederland (gebied hoger dan +1m NAP) heeft vaak afzettingen uit het Pleistoceen aan de oppervlakte doordat er geen jongere lagen bovenop gekomen zijn.
Laag Nederland (gebied lager dan +1m NAP) heeft meestal afzettingen uit het Holoceen bovenop liggen.
Fluviatiele sedimenten- materialen die afgezet zijn door de rivieren
Vroeger lag de zeespiegel lager (in koudere periodes- ijskappen), daardoor stroomden de rivieren sneller en werd er grind en zand afgezet. Zo werd Nederland bedekt met dikke lagen rivierafzettingen. In warmere perioden steeg de zeespiegel-> de kustlijn verschoof naar het oosten. De stroomsnelheid van de rivieren nam af en er werd klei neergelegd.
Nederland daalde en daardoor ontstonden er dikke lagen klei, zand en grind.
In de Saalien-ijstijd was er zo’n grote ijskap met ijstongen die kwamen tot aan
Haarlem-Utrecht-Nijmegen. Zand en grind uit het Preglaciaal werd opgestuwd door ijstongen tot stuwwallen. Zand en grind werd gedeeltelijk vermalen tot keileem, samen met meegevoerde zwerfkeien zijn dit glaciale sedimenten. IJstongen smolten ->smeltwater naar beekjes-> stroomde over de stuwwallen-> diepe dalen uitgeschuurd. Het zand werd aan de andere kant van de stuwwal als in een zandwaaier neergelegd = Sandr/spoelzandvlakte.
Toen aan het einde van het Saalien het ijs zich terugtrok bleven de sandrs, zwerfkeien enz. als bewijs achter. Toen er weer landijs kwam werden de glaciale afzettingen opgeschoven tot keileembulten.
Weichselien -> toendraklimaat, ondergrond steeds bevroren=permafrost. De Noordzee lag voor een deel droog en er was weinig plantengroei. Daardoor had de westenwind vrij spel en legde de wind löss neer in het oosten en het zuiden(met name in Limburg)
Eolische sedimenten- materialen die zijn afgezet door de wind.
§1.3
Het Holoceen, waar we nu in leven, is een tussenijstijd waar alles weer warmer wordt.
Bomen en planten groeien weer en de zeespiegel is hoger dan de vorige periodes. Vooral in het laaggelegen gebied in West - en Noord-Nederland werd het Pleistocene landschap bedekt met sedimenten van de zee. Planten, wind, rivieren en beken zorgden voor nieuwe afzettingen.
West-Nederland
In het Holoceen steeg in West-Nederland de grondwaterspiegel en ontstonden er moerassen. In deze moerassen werd een eerste veenlaag gevormd: basisveen.
Marien sediment- materialen die zijn afgezet door de zee.
Laagveen- afzetting, bestaande uit halfvergane plantenresten zoals riet- zegge- en bosveen die onder de zee- of grondwaterspiegel ligt.
Strandwallen-> zand opgestuwd door de wind-> duinen hoger
Noord- en Zuidwest Nederland
In Noord-Nederland en Zeeland ging de afzetting van basisveen, oude zeeklei en laagveen op dezelfde manier als in West-Nederland. In deze gebieden vormden alleen geen aaneengesloten rij van oude duinen. Deze korte duinenrijen waren niet bestand tegen een stijgende zeespiegel. De meeste oude duinen en laagveen werd daarachter weggeslagen door de zee. Daarna werden er nieuwe strandwallen gevormd met daarop jonge duinen en in het lagunegebied achter deze duinen bezonk jonge zeeklei. Jonge zeeklei vind je dus op de bodem van de huidige Waddenzee en het IJsselmeer, in Flevoland en in delen van Zeeland, Friesland en Groningen.
Hoog-Nederland
In enkele gebieden in hoog-Nederland ontstond in het Holoceen hoogveen(afzetting, bestaande uit halfvergane plantenresten, met name mosveen, die boven de zee- of grondwaterspiegel ligt). Dit gebeurde vooral in gebieden met een slecht doorlatende ondergrond zoals in Noord-Nederland (keileem) en het Peelgebied (oude kleilaag) in Brabant en Limburg. Het regen- of smeltwater zakte niet weg en er ontstonden moerassen waarin zich veen vormde. Dit veen bestaat voor een groot deel uit veenmos. Veenmos is een plantje dat, in tegenstelling tot laagveenplanten, voor de groei niet afhankelijk is van grondwater maar van het voedselarme regenwater. De hoogveengebieden liggen hoger dan de omgeving, omdat er keer op keer nieuwe lagen ontstonden.
Het rivierengebied
Tijdens overstromingen van grote rivieren zoals de Maas, IJssel en de Rijn werden dicht bij de rivier zand en zavel(=een mengsel van klei en zand) afgezet. Zo ontstond aan beide zijden van de rivier een oeverwal- hogere delen aan weerszijden van een rivier, bestaande uit zand, zavel en lichte klei, die zijn ontstaan tijdens overstromingen.
Komgronden- lage komvormige delen van het rivierlandschap waarin tijdens overstromingen (zware) klei is afgezet die later is ingeklonken.
Inklinking- onomkeerbaar proces waarbij het volume van klei of veen vermindert door verdroging en oxidatie.
Een rivierbedding vormt samen met oeverwallen een stroomrug.
Stroomrug- landschapsvorm in het rivierlandschap bestaande uit een oude rivierbedding en oeverwallen(die vaak bedekt zijn met klei van een andere rivier.)
Grondsoorten- gronddeeltjes ingedeeld naar korrelgrootte
Bodems- de bovenste 1 à 2 meter van de grond waaruit platen het grootste deel van hun voedingsstoffen halen.
§2.1
Functies van natuur en landschap
De mens heeft de natuurlijke omgeving nodig om te kunnen leven. Hij maakt gebruik van de mogelijkheden die de natuur hem biedt. Voorbeelden hiervan zijn: akkers, woningen (de stevige zandgrond). Natuur en landschap vervullen de volgende 4 functies voor de mens:
1. Productiefunctie- Natuur en landschap leveren grondstoffen die verwerkt kunnen worden tot voedsel en goederen. Voorbeelden: graan-> brood, delfstoffen -> maken van industrieproducten, klei -> bakstenen voor de bouw van huizen.
2. Draagfunctie- De natuur en het landschap kunnen de mens ruimte bieden voor zijn activiteiten. Alle bouwwerken (woningen, bedrijven, wegen, campings) hebben ruimte nodig. Deze bouwwerken moeten letterlijk worden gedragen door de grond en daarom is het belangrijk dat de grond stevig is.
3. Informatiefunctie- Als je natuur en landschap bekijkt leer je de mogelijkheden en beperkingen beter kennen. Als je ziet dat korstmossen op bomen verdwijnt wijst dat op ernstige luchtvervuiling. Maar ook positieve ontwikkelingen door natuur- en landschapsbeleid kunnen zichtbaar worden.
4. Regulatiefunctie- Natuur en landschap kunnen zelf de invloed van vervuiling en aantasting herstellen, binnen bepaalde grenzen. Dit noem je de regulatiefunctie, deze functie speelt een belangrijke rol in ecologische systemen. Een ecologisch systeem kan bijv. water op natuurlijke wijze zuiveren, als de verontreiniging niet te groot is.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden