Hoofdstuk 1
Par 1
Geologie: Hoe zijn afzettingen er gekomen
Geomorfologie: Welke landschappen zijn ontstaan
Kwartair --- Holoceen (10000 jaar – nu)
-- Post glaciaal (130000 – 10000 jaar)
--- Pleistoceen
(2,5 milj – 10000 jaar) -- Glaciaal (200000 –130000 jaar)
-- Pre glaciaal (2,5 milj – 200000 jaar)
Het Post glaciaal bestaat ook weer uit 2 verschillende tijden:
Weichseliën (120000 – 10000 jaar)
Eemien (130000 – 120000 jaar)
Pleistoceen:
IJstijden worden afgewisseld met warme periodes, dit heet interglacialen
Hoog Nederland vooral gevormd in het Pleistoceen, geen jongere lagen meer. Laat Nederland Pleistocene elementen bedekt met Holocene elementen en dus gevormd in het Holoceen.
Pre Glaciaal
Dikke lagen zand, klei en grind (puinwaaier) in Nederland door rivieren. (fluviatiele sedimenten)
Glaciaal
IJs vanuit Scandinavië naar Nederland. Zand, klei en grind opgestuwd door het ijs Stuwwallen. Onder het ijs ontstond keileem. Dit heten glaciale elementen.
IJs begon te smelten, ijswater stroomde dwars door de stuwwallen en nam zand mee wat als spoelzandvlakte (sandr) werd neergelegd.
In Friesland + Groningen voornamelijk keileem bulten door de 2e ijstijd.
Post Glaciaal
Toendraklimaat waardoor er zeer weinig plantengroei was. Wind zorgde voor dekzand in Oost-Nederland. Fijne deeltjes ook land inwaarts gewaaid. Deze löss vind je bij Nijmegen en Zuid-Limburg. Dekzand & Löss zijn eolische sedimenten (door wind).
Holoceen
Zeespiegel stijgt - West-Nederland ontstaan moerassen. Hier wordt basisveen gevormd. Voor de kust legde de zee, zand neer. (marien sediment) Op het basisveen ontstaat zeeklei. Gebied slibt langzaam dicht en gestorven plantenmateriaal wordt niet volledig afgebroken - er ontstaat laagveen. Óók ontstonden er jonge duinen door op gestoven zand. Hoger dan oude duinen.
Hetzelfde gebeurde in Noord en Zuidwest-Nederland. Alleen vormden de oude duinen geen aaneengesloten rij waardoor de zee het laagveen weg sloeg - Nieuwe jonge duinen en opnieuw jonge zeeklei, maar geen veen.
In Hoog-Nederland ontstond hoogveen door slecht doorlatende ondergrond (keileem en kleilaag). Regen en smeltwater zakte niet weg en vormde een moeras - veen (veel veenmos).
Steeds meer nieuwe lagen veen.
Tijdens overstromingen zand en klei afgezet - oeverwal. Daarnaast bezonk klei - komgronden. Deze liggen lager. Rivierbedding + oeverwal heet de stroomrug.
Rivieren kozen erg vaak weer een andere weg, vandaar een ingewikkeld patroon van stroomruggen, oeverwallen en komgronden in rivierengebieden.
A Grondsoorten (van grof naar fijn)
- Grind
- Zand
- Zavel (zand + klei)
- Löss
- Klei
- Veen (eigenlijk geen grondsoort)
B Bodem is de bovenste 2 meter van grond
Er bestaan 5 bodemvormende factoren:
- Grondsoort en moedermateriaal
- Klimaat
- Flora en Fauna
- Mens
- Tijd
C Bodemvruchtbaarheid
- Natuurkundige of fysische vruchtbaarheid
(verhouding lucht, water, grondstofdeeltjes)
- Chemische vruchtbaarheid
(hoeveelheid voedingstoffen in de bodem)
D Bodemindeling in Nederland
5 groepen
- Veengrond - veengebieden
- Podzolgrond - overige zand gebieden
- Brikgrond - löss gebieden
- Eerdgrond - zandgebieden en de kust
- Vaaggrond - Zeeland, Flevoland, bovenste deel Friesland, Groningen
Par 2
Functies van natuur en landschap
- Productie functie - Grond en delfstoffen
- Draagfunctie - ondergrond voor o.a. gebouwen
- Informatiefunctie - Natuur is een bron van informatie
- Regulatiefunctie - Vervuiling herstellen binnen bepaalde grenzen
Er zijn 6 soorten landschappen:
- Zandlandschap
- Rivierkleilandschap (lineaire nederzettingen)
- Veenlandschap (Hoog/Laag) (smalle stroken verkaveling)
- Zeekleilandschap (moderne rationele blokverkaveling)
- Duinlandschap
- Lösslandschap
Par 3
Nationale parken:
- Nationaal park - groter dan 1000 hectare
- Natuurreservaat - minder dan 1000 hectare
- Beheersgebeid - klein gebied waar boeren rekening houden met behoud van de natuur.
- Nationaal landschap - Ten minste 10.000 hectare
Ecologische hoofdstructuur - Beleid om natuurgebieden aan elkaar te koppelen zodat er een netwerk ontstaat.
Een Ecologische hoofdstructuur bestaat uit 3 deelgebieden:
- Kerngebieden (min 500 hectare, belangrijke gebieden)
- Natuurontwikkelingsgebieden (Minder belangrijk maar wel veel zorg voor natuur)
- Verbindingszones (meestal (water)wegen of besstroken die bovenstaande 2 met elkaar verbinden tot een netwerk)
Eilandtheorie:
- Biodiversiteit (aantal verschillende soorten planten en dieren) hangt samen met het gemak waarmee nieuwe soorten zich op het eiland kunnen vestigen en het kunnen verlaten.
- Biodiversiteit hangt samen met de grootte van het oppervlak van een eiland.
Natuurgebieden zijn als eilanden als ze verbonden zijn met elkaar en dus groter zijn, zal er meer biodiversiteit zijn.
Natuurgebieden met een overgangsgebied (denk aan, zoet naar zout, duin naar bos etc) heten grensmileus. Hier is het aantal planten en dieren erg groot en divers.
3 soorten overgangen:
- Concentratie grens (rechte streep als grens, in één keer een ander gebied)
- Tussen vormen tussen beiden (vloeiende lijn als grens)
- Spreidingsgrens (vloeiende overgang tussen beide gebieden)
Hoofdstuk 2
Par 1
Ecosyteem is de onderstaande elementen samen:
- Abiotische elementen (niet-levende)
- Biotische elementen (levende)
- Veel complexiteit
- Voortdurende kringloop van voedingsstoffen en energie
Het gebied waarin een ecosysteem voorkomt heet een ecotoop.
Er zijn 5 ruimtelijke schaalniveaus waar ecosystemen voorkomen:
- Lokaal (klein gebied)
- Regionaal (groter dan lokaal, bv natuurgebied)
- Fluviaal (omvang van stroomgebieden van rivieren)
- Continentaal (meerdere landen)
- Mondiaal (biosfeer alle ecosystemen op aarde)
Milieu problemen bestaan in 3 verschillende categorieën:
- Verontreiniging
- Aantasting
- Uitputting
Verontreiniging: Niet te herstellen door de natuur (vermesting, verzuring)
Aantasting: Natuur onherstelbaar beschadigt (verzilting, verdroging)
Uitputting: Hoger tempo delfstofwinning dan aanvulling is uitputting
Par 2
Milieugebruiksruimte:
Hoeveelheid energie, grondstoffen, water en landbouwgrond die we gebruiken om te leven
Hier onder zie je de zoetwaterkringloop:
Zeewater verdampt door verhitting van de zon (verdamping). Regent voor een deel uit op het vaste land en zal voor een deel richting de bergen verder gaan als een front. Botsend tegen de berg zal het hier als sneeuw uit de hemel vallen. De kou van het hooggebergte had de regendruppels bevroren. Smelt-, regen- en grondwater stromen terug naar de zee en zo begint de kringloop weer bij begins af aan.
Hoofdstuk 3
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden