• Exploitatiekoloniën
Gebruikt om waardevolle producten vandaan te halen.
In het begin (door kleine schepen): Specerijen, zijde, goud & zilver.
Later: Suiker, rubber, bauxiet & aardolie.
Het aantal Europeanen dat zich in deze koloniën vestigden was klein.
Wel veroorzaakten ze migratiestromen vanuit de Derde Wereld, vanwege een tekort aan arbeiders in de koloniën haalden ze slaven uit Afrika die op de plantages en in de mijnen moesten werken.
• Vestigingskoloniën
Er kwamen grotere schepen en betere verbindingen met de koloniën, veel Europeanen wilden zich er vestigen en de migratiestromen namen toe.
Bepaalde koloniën veranderden dus in zogenaamde vestigingskoloniën, de populairste waren de Britse koloniën in Noord-Amerika. Die hadden een aantrekkelijk klimaat, vruchtbare bodems, en er woonde bijna niemand (dus veel ruimte).
Het werd een aantrekkingsgebied voor:
- Europeanen die om religieuze redenen op zoek waren naar een gebied om een nieuw bestaan op te bouwen (Bijv. de Pilgrimfathers)
- Europeanen die om economische redenen een nieuw gebied zochten (Bijv. Landloze boeren)
1776 – Britse koloniën vochten zich vrij, de 13 koloniën vormden samen de Verenigde Staten van Amerika (USA). Dit was het eerste gebied dat dekoloniseerde.
1800 – De industriële revolutie (Begonnen met de uitvinding van de stoommachine)
Tijdens deze revolutie ontstond er heel veel migratie van Europa naar Amerika, de stoomvaart zorgde ervoor dat Europeanen goedkoop en in grote groepen de oceaan over konden steken.
1820 tot 1940 – In deze tijd hebben tussen de 55 en de 60 miljoen Europeanen hun continent verlaten. Hiervan vestigden zich 38 miljoen in de VS. Spanjaarden en Portugezen emigreerden vooral naar Latijns-Amerika.
1910 – 400 000 duizend Italianen vertrokken naar de USA
1924 – In de USA kwam een wet voor beperking op de migratie, terwijl de Europeanen de jaren daarvoor vrij entree hadden.
1980 tot 1990 – 3 miljoen Mexicanen emigreerden legaal naar de VS, echter ook talloze illegale immigranten passeerden de grens.
Vanaf 1960 – 3 stromen van Derde Wereld landen naar Europa:
• Tussen 1950 en 1970 werden bijna alle koloniën zelfstandig, als gevolg hiervan trokken grote groepen mensen vanuit de koloniën terug naar het moederland.
- Europeaanse bestuurders, militairen en zakenlieden, ze gingen terug naar het vaderland (patria) ze waren dus repatrianten.
- Autochtonen die bang waren voor de politieke en economische situatie in hun land nu het onafhankelijk was, en een veilig gebied opzochten (Zoals de Surinamers in 1975).
• Economische bloei in (West-)Europa, door deze bloei ontstond een vraag naar laaggeschoolde en ongeschoolde arbeiders. Deze gastarbeiders werden geworven in Zuid-Europa en later ook in Noord-Afrikaanse landen. In Duitsland vestigden zich vooral Turken, in Nederland waren dat Turken en Marokkanen.
• Vluchtelingen en asielzoekers vanuit de Derde Wereld naar de rijke landen, en tussen de Derde Wereld landen zelf.
Onderlinge migratie tussen de Derde Wereld landen, mensen vluchten als gevolg van:
• Etnische conflicten
• Vervolging op grond van geloof, ras en politieke overtuiging
• Vernietiging van het leefmilieu
• Oorlogen tussen staten
Vluchteling: Iemand die uit gegronde vrees voor vervolging vanwege ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich buiten het land bevindt waarvan hij de nationaliteit bezit en die bescherming van dat land niet kan of uit hoofde van bedoelde vrees niet wil inroepen.
Ofwel: ‘Een vluchteling is iemand die volgens het Vluchtelingenverdrag in zijn thuisland gegronde vrees heeft voor vervolging. Hij kan daartegen geen bescherming krijgen.’
Asielzoeker: Iemand die in een ander land dan het zijne een verzoek indient om erkend te worden als vluchteling.
Urbanisatiegraad: Het percentage van de bevolking dat in de steden woont.
Urbanisatietempo: De snelheid waarmee de stedelijke bevolking groeit.
Overurbanisatie: Er wonen teveel mensen in een stad en de steden zijn te groot.
Primate city: De grootste stad van een land (meestal de hoofdstad), vaak vele malen zo groot als stad nummer 2 of 3.
Deze steden zijn ongewenst, zowel uit het oogpunt van regionale ongelijkheid als dat van ruimtelijke ordening. Poging tot decentralisatie mislukken.
Megasteden: De steden die naar verwachting in 2015 meer dan 20 miljoen inwoners hebben.
Ruraal-urbane migratie (Ook wel landvlucht): De trek van het platteland naar de stad.
Redenen voor ruraal-urbane migratie in het Zuiden:
• De hoop en het vooruitzicht op een betere baan en een beter inkomen (Meestal vinden migranten echter alleen maar werk in de informele sector: straathandel, reparatiewerk of afvalverwerking).
• Betere voorzieningen in de stad (Onderwijs en gezondheidszorg). (Maar in de krottenwijken waar de migranten terecht komen zijn deze voorzieningen niet aanwezig).
• Verslechtering van het leven op het platteland (Bijv. Schaarste aan landbouwgrond, arbeiders weggeconcurreerd door mechanisering).
Toename van de ruraal-urbane migratie door:
.
• Verdwijnen van sociale barrières (Door familie en vrienden die ook in de stad wonen (Kettingmigratie)).
• Verbetering van het openbaar vervoer, de relatieve afstand is dus afgenomen
Passieve migranten: Migranten die alleen maar migreren omdat ze met anderen mee gaan.
Gevolgen van migratie voor de vertrekgebieden:
• Op het platteland kunnen bepaalde voorzieningen verdwijnen doordat het draagvlak is afgenomen door het vertrek van veel mensen (In ernstige gevallen komen landbouwgronden braak te liggen)
• Het accent kan verschuiven van landbouw naar veeteelt (De achterblijvende vrouwen zij fysiek niet in staat tot zware lichamelijke werkzaamheden, de grond ploegen ed.)
• Verslechtering van de infrastructuur door verwaarlozing ervan
• Verandering van de samenstelling van de bevolking (Vrouwenoverschot omdat meer mannen wegtrekken, vergrijzing omdat jongeren en jonge gezinnen migreren)
• Ontvolken van hele dorpen
Positief gevolg van migratie voor de vertrekgebieden:
• Door geldovermakingen van migranten kan de welvaart in een vertrekgebied (tijdelijk) toenemen
Gevolgen van migratie voor de vestigingsgebieden (steden):
• Enorme vraag naar woonruimte (Wat leidt tot goedkope huurwoningen in de oude wijken rondom het stadscentrum, deze worden slecht onderhouden en hierdoor ontstaan krottenwijken)
Krottenwijken: Verpauperde wijken, slecht onderhouden.
Cityvorming: De centrale zakenwijk (city) zoekt ruimte om uit te breiden, de eigenaren van de huurhuizen willen dus graag hun grond en panden aan projectontwikkelaars verkopen. Ze zetten de huurders uit hun kamer, waarna die hun toevlucht op straat zoeken of een andere woning moeten vinden.
Squattertowns (kraakwijken): Grond waarmee niets gedaan wordt, wordt door krakers volgebouwd met hutjes van allerlei materialen. Je vindt ze ver van het stadscentrum, bij vuilnisbelten, moerassen en langs rivieren en spoorlijnen.
3 soorten krottenwijken:
1. Oude vervallen wijken (3 tot 5 etages hoog) in het centrum van de stad, per kamer verhuurd.
2. Voormalige squattertowns die vroeger aan de rand stonden, maar door uitbreiding van de stad en allerlei verbeteringen die de bewoners hebben uitgevoerd, qua ligging en uiterlijk steeds meer op gewone woonwijken zijn gaan lijken.
3. Squattertowns van pas gebouwde krotten (Primitief opgebouwd uit karton, golfplaat, hout ed.) aan de rand van de stad, een woning per gezin.
Kenmerkend voor deze wijken: Gebrek aan voorzieningen als waterleidingen, riolering, elektriciteit, bestrating en vuilverwerking.
De krottenwijken vormen een grote bedreiging voor het milieu, dit wordt veroorzaakt door:
• Geen of gebrekkige vuilverwerking
• Koken op slechte houtoventjes of petroleum
• Slechte, lekkende en koude woningen
• Aanwezigheid van vervuilende bedrijven
• Dit alles vormt een goed leefklimaat voor ratten
• Gebrekkige of zelfs afwezige controle op de verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater
Oplossingen voor overurbanisatie:
1. Verminderen van de ruraal-urbane migratie en de stedelijke natuurlijke groei. De omstandigheden op het platteland moeten dan dus verbeterd worden, dan zullen minder mensen hun eigen gebied verlaten.
2. Aanpak van de woningnood. Het legaliseren van de grond van squatters bijvoorbeeld leidt ertoe dat mensen mooiere huizen bouwen omdat ze weten dat ze er kunnen blijven wonen.
(Dit noemen we slum-improvement of slum-upgrading).
De overheid kan ook kavels aanwijzen voor zelfbouw, hier zijn dan aansluitingen voor drinkwater, riolering en elektriciteit. De kopers kunnen daar met eigen middelen een huis bouwen. (Site-and-services-project).
Migratie en Europa
Compartimenten: Gebieden die op basis van bepaalde eigenschappen zijn afgebakend en daardoor minder toegankelijk worden voor mensen, goederen of invloeden van buitenaf. Veroorzaakt door politieke, economische en maatschappelijke zaken.
Eind WO2 – Europa moest hun leidende rol overdragen aan de VS en de Sovjetunie. Tussen die 2 was een vijandschap en soms zelfs openlijke rivaliteit. Ze wilden beide graag hun politieke macht en invloed uitbreiden, als gevolg daarvan:
Het IJzeren Gordijn – Ontstaan van 2 politiek-economische compartimenten.
• De Westerse zone (Bondsrepubliek Duitsland, BRD) o.l.v. Amerika, Engeland & Frankrijk.
• De Duitse Democratische Republiek (DDR) o.l.v. de Sovjetunie.
De Oost-Europese landen (Polen, Tsjecho-Slowakije, de Sovjetunie en Hongarije) wilden af van de mensen met Duitse afkomst die in hun grondgebied leefden. Deze Duitsers woonden daar doordat:
• De landen voormalig grondgebied van Duitsland waren (Heimatvertriebenen)
• Ze al generaties lang in Oost-Europese staten woonden maar wel een Duitse afkomst hadden (Aussiedlen)
Hierdoor vluchtten 12 miljoen mensen naar de bezettingszones in West-Duitsland.
De levensomstandigheden in de DDR waren veel slechter dan in de BRD, daarom kreeg de BRD in de loop van de jaren ’50 te maken met meer dan 3,5 miljoen vluchtelingen en migranten uit de DDR.
Toen in 1961 de Berlijnse Muur stond nam deze Oost-West migratie sterk af.
Een andere belangrijke stroom was die van joden uit de Oostblokstaten naar de VS en (vooral) naar Israel.
Grootmachten uit andere delen van de wereld drongen er bij de Europese koloniale machten op aan snel een begin te maken aan de dekolonisatie. Zo ontstonden in de jaren ’50, ’60 en ’70 vele nieuwe staten in Azie en Afrika. Het gevolg was een uittocht van Europeanen, overheidspersoneel en ondernemers met hun gezinnen vertrokken naar het Europese vaderland (Repatriëring).
Repatriëring: Terugkeren naar het vaderland.
In de loop van de jaren ’50 ging het goed met de wederopbouw van Noord- en West-Europa, het lage loonniveau en de Marshall hulp hadden bijgedragen tot een snelle industrialisatie.
1957 – Zes landen verenigden zich tot de EEG (Europese Economische Gemeenschap), zo ontstond dus een compartiment op economische basis.
Door de welvaart die hieruit voortkwam waren er arbeidskrachten nodig, die werden geworven in Spanje, Italië, Griekenland en Joegoslavië. In 1973 bevonden zich 7 miljoen gastarbeiders in het Europa van de Negen (De negen lidstaten van de EEG).
In de jaren ’70 nam de migratie uit Zuid-Europa af, in deze regio ontstond namelijk een economische bloei en een daling van de bevolkingsgroei. In plaats van de Spanjaarden en Grieken kwamen er nu Turken, Marokkanen en Algerijnen naar West-Europa.
En de Zuid-Europese landen veranderen zelfs in populaire immigratielanden voor Noord- en West-Afrikanen en de Latijns-Amerikaanse landen.
De 4 stadia van arbeidsmigratie:
• De 1e groep migranten is afkomstig uit de meer geürbaniseerde en geïndustrialiseerde delen in het herkomstland. Het gaat om kortlopende contracten, hoofdzakelijk vervuld door jonge mannen.
• Steeds meer oudere, getrouwde mannen gaan deelnemen en de gemiddelde leeftijd neemt toe, ook zijn de migranten meer afkomstig uit kleinere steden en het omringende platteland. Ook veel mannen gaan weer naar huis (Remigratie/Retourmigratie).
• De gemiddelde leeftijd blijft stijgen en de verblijfsduur neemt toe, er komen steeds meer vrouwen en kinderen over (Primaire gezinshereniging/volgmigratie).
• In de jaren ’80 en ’90 worden huwelijkskandidaten voor de kinderen uit het land van herkomst gehaald (Secundaire gezinshereniging/Gezinsvormende migratie)
Uitbreiding EEG:
1973 – 9 Lidstaten
1981 – 10 Lidstaten
1986 – 12 Lidstaten
1995 – 15 Lidstaten
De EEG vormt voor de niet-lidstaten een compartiment. Maar binnen de EEG is er sprake van decompartimentering, er is sprake van een grotere toegankelijkheid tussen de staten onderling.
De migratie die dan plaats vindt is niet meer gebaseerd op grote verschillen in welvaart en persoonlijke vrijheid maar op de internationalisering van het bedrijfsleven.
Decompartimentering in politieke zin, begonnen met de val van de Berlijnse muur in 1989.
Een voortzetting van de migratie van mensen met een Duitse afkomst uit Oost-Europa naar Duitsland vond plaats.
Transit-migranten: Migranten die zich via bijv. Oost-Europa een weg willen banen naar het Westen. Door het strenge toelatingsbeleid van de EU lidstaten blijven ze vaak steken in het land waar ze als eerst aankomen.
Supranationaal beleid: Centrale regelgeving voor alle lidstaten van de EU.
Intergouvernementeel beleid: Onderlinge (migratie) overeenkomsten tussen lidstaten.
Het immigratiebeleid van de EU:
• Het natie-staat-principe: Eigen onderdanen wordt niets in de weg gelegd, iedereen moet een thuis kunnen vinden in het eigen land.
• Sinds 1968 – Vrij verkeer tussen werknemers en hun familieleden tussen de lidstaten. Sinds 1992 geldt dit ook voor werkgevers en familie, studenten en overige niet-actieve onderdanen van de lidstaten.
• Of het met het oog op het nationale belang gewenst is bepaalde groepen toe te laten (Bijv. Arbeidsmigranten)
• Aandacht voor humanitaire waarden zoals recht op gezinshereniging en recht op asiel.
Het immigratiebeleid van de EU:
• Het natie-staat-principe: Eigen onderdanen wordt niets in de weg gelegd, iedereen moet een thuis kunnen vinden in het eigen land.
• Sinds 1968 – Vrij verkeer tussen werknemers en hun familieleden tussen de lidstaten. Sinds 1992 geldt dit ook voor werkgevers en familie, studenten en overige niet-actieve onderdanen van de lidstaten.
• Of het met het oog op het nationale belang gewenst is bepaalde groepen toe te laten (Bijv. Arbeidsmigranten)
• Aandacht voor humanitaire waarden zoals recht op gezinshereniging en recht op asiel.
Asylum-shoppers: Mensen die niet in Nederland toegelaten worden en vervolgens proberen elders in Europa asiel aan te vragen.
Immigratie in Frankrijk
Komt op gang in de jaren ’20 en ’30, Frankrijk is bezig met de wederopbouw. Vele Polen, Portugezen, Spanjaarden en Belgen kwamen naar Frankrijk om daarmee te helpen.
In 1931 bedroeg het aantal vreemdelingen 6,6 % van de bevolking. Er waren bijna geen etnische problemen, er was weinig verschil tussen de godsdiensten en culturen en Frankrijk had deze mensen hard nodig. In de crisisjaren gingen deze mensen uit zichzelf terug naar huis.
Na de oorlog werd de behoefte aan arbeidskrachten in Frankrijk weer groter, weer kwamen er Italianen Portugezen en Spanjaarden. Maar deze nationaliteiten trokken ook naar andere West-Europese landen en de vraag naar arbeidskrachten bleef. Het antwoord kwam uit de koloniale gebieden in Noord-Afrika. Mensen uit Algerije, Tunesië, en Marokko vulden dit tekort aan.
Vanaf 1960 werden de meeste Franse koloniën in Afrika onafhankelijk.
In de jaren ’60 bedroeg het buitenlands migratiesaldo 3 %, 1 van de hoogste saldi in West Europa in die tijd.
In de jaren ’70 komt een omslag, door de naoorlogse geboortegolf die de leeftijd heeft bereikt om te werken zijn er minder gastarbeiders nodig. Ook is er door de mechanisatie en automatisering een gebrek aan banen voor laaggeschoolde/ongeschoolde arbeiders.
Vanaf 1974 worden nieuwe arbeidsmigranten niet meer toegelaten. Wel kon het aantal buitenlanders blijven toenemen door gezinshereniging en geboorte.
Demografische convergentie: Door het langdurende verblijf in een land nemen de verschillen in vruchtbaarheid, huwelijkscijfers en huwelijksleeftijd tussen allochtonen en autochtonen af.
Ruimtelijke spreiding: Waar mensen (zijn gaan) wonen.
Sociale segregatie: Als mensen van verschillende afkomst gescheiden van elkaar wonen.
Quartiers Immigres: Arbeiderswijken, concentraties van allochtonen.
1980 - Een nieuwe wet die het mogelijk maakte om mensen zonder de vereiste papieren het land uit te zetten.
1981 – Nieuwe president in Frankrijk die het vreemdelingenbeleid aanscherpt.
Nationaliteitscode: Speciaal politiekorps voor grenscontroles, controle van gemengde huwelijken ed.
Migratie en Nederland
Cirkelmigratie: Groepen migranten die regelmatig terugkeren naar hun herkomstland.
Autochtonen: Mensen die in Nederland zijn geboren en wiens ouders ook beide in Nederland zijn geboren.
Allochtonen: Mensen die in het buitenland zijn geboren of van wie een van de ouders in het buitenland is geboren.
Etnische minderheden: Allochtonen die een kleine groep vormen ten opzichte van de autochtone bevolking.
Buitenlanders/Vreemdelingen: Mensen met een andere nationaliteit dan die van het land van verblijf of vestiging.
Illegalen: Mensen die zonder verblijfsvergunning in Nederland zijn
Naturalisatie: Verwerven van de Nederlandse nationaliteit
A-Status: Asielzoekers met een vluchtelingenstatus die permanent mogen blijven.
C-Status: Asielzoekers die in afwachting van ontwikkelingen in het land van herkomst een tijdelijke vergunning hebben gekregen.
REACTIES
1 seconde geleden