Beschrijvingsopdracht
1. Kaas, dit slaat op de kaasimportfirma die hij opricht.
2. We moesten een boek kiezen van 1880-1940, ik had verwacht dat dit erg saaie boeken zouden zijn, omdat ik bijna geen boeken van deze periode lees. Toen ben ik in het Laagland informatieboek gaan kijken om leuke titels te gaan zoeken. Ik heb er een paar gevonden en daarvan de samenvattingen gelezen op internet. En Kaas kwam er als beste uit.
Samenvatting
3. Frans Laarmans is een simpele man en niet erg bijzonder goed in iets. Hij heeft een klein baantje, maar het mag allemaal geen naam hebben. Zijn leven wordt ingrijpend veranderd als hij via zijn rijke kennis Van Schoonbeke een baan aangeboden krijgt als kaashandelaar. Dankbaar neemt Laarmans de baan aan, zijn vrouw raadt hem echter aan om zijn oude baan niet meteen op te zeggen, voor als het mis loopt. Laarmans regelt een doktersverklaring waarin staat dat hij een zenuwziekte heeft, en dat hij 3 maanden niet hoeft te werken. Hij zorgt dat het allemaal heel echt lijkt, want hij wil niet dat iemand erachter komt dat hij een andere baan heeft gekregen. Hij heeft nog geen geld voor een officieel kantoor, dus richt hij thuis (hij woont in Antwerpen) een kamertje in. Op een gegeven moment hoort Laarmans dat de kaas is aangekomen. De volgende ochtend wordt hij opgebeld door iemand die wil weten waar de kaas naar toe gebracht kan worden. Laarmans laat zich ompraten om de kazen op te laten slaan. De man van de opslagplaats geeft hem een doos met proefmonsters en de andere 369 kisten worden nu dus opgeslagen in een kelder. Het verkopen lukt niet, hoewel iedereen die een stukje krijgt zegt hoe lekker de kaas wel niet is. Laarmans benoemt door het hele land agenten die kazen moeten verkopen, maar hij krijgt van niemand bestellingen door. Iedereen denkt dat Laarmans het erg goed doet, terwijl hij steeds meer in het nauw komt. De agenten die Laarmans aangesteld heeft om kazen te verkopen, geven nog steeds geen bestellingen door. Laarmans heeft er genoeg van en stopt ermee. Hij stuurt de kazen terug. De handelswereld ik niks voor hem. Als alle kazen net afgevoerd zijn krijgt hij van een agent alsnog een bestelling van 4200 kilo, dat is wel ironisch. Laarmans pakt zijn oude baan weer op. En huize Laarmans heeft voorlopig meer dan genoeg van kaas!
Mening
4. Het boek is best wel grappig, Frans weet niet hoe hij zaken moet doen, maar hij krijgt wel een hele hoge functie en hij wordt de vice-voorzitter van de Association Professionelle des Négociants en Fromage genoemd. Dit terwijl hij helemaal geen zaken kan doen en toch is hij op de een of andere manier succesvol. In het begin was het erg langdradig en saai, dan wordt er alleen wat verteld over zijn kantoorbaan en dat zijn moeder overlijdt. Verder was ik best wel geïnteresseerd in hoe het zou aflopen met Laarmans, hij wilde namelijk een goede zakenman worden. Dat was dus een extra zetje om door te lezen. Maar jammer genoeg liep het niet goed af met zijn zakendoen, omdat hij er geen idee had wat hij nou eigenlijk aan het doen was.
Verdiepingsopdracht
1. De verteller, de hoofdpersoon komt op de begrafenis van zijn moeder in aanraking met een vriend van zijn broer, die hem zijn bescheiden klerken-baantje doet opgeven (voorlopig met ziekteverlof), en hem ertoe brengt vertegenwoordiger van een grote kaasimportfirma te worden. De verdere roman bevat het lugubere en tevens groteske beloop van de groots opgezette reorganisatie van 's mans leven voor het nieuwe, zelfstandige bestaan van vooraanstaand, en-gros kaaskoopman. Er blijkt in dit nieuwe beroep, waarvoor de man zijn zielerust, gezinsgeluk en vaste betrekking heeft geofferd, niets om te gaan. Hij begint met een enorm krediet, en een proefzending van 10.000 Edammer kazen, ieder van ongeveer 2 kilo, verpakt in 370 patentkisten. Zij worden in een veem opgeslagen, behalve een kist voor monsters die hij thuis laat brengen; hij stelt 30 agenten aan over het gehele land - en verder gebeurt er niets. Helemaal niets. Er komen geen orders binnen, ondanks de nieuwe kantoor-installatie, de 1000 vel van het mooie briefpapier, en alle pogingen. Het tragisch-komische bereikt telkens een grote hoogte in allerlei even zotte als schrijnende situaties, zo b.v. waar de vier collega's van het kantoor, waar de ongelukkige oorspronkelijk werkte, bij hem op ‘ziekenbezoek’ komen (hij heeft immers op zijn eerste kantoor een certificaat van zijn broer, van de dokter, voor drie maanden verlof wegens zenuwoverspanning moeten overleggen); er is een collecte gehouden en met een kleine toespraak uit naam van het hele personeel wordt hem een met zilver beslagen triktrak spel met inscriptie overhandigd. Ten slotte loopt alles nog zonder ongelukken af en kan het krediet geretourneerd worden, daar - voornamelijk aan monsters en geschenken - slechts één kist en 11 bollen van de partij zijn afgegaan.
‘Nog diezelfden avond heb ik aan Hornstra geschreven dat ik, om gezondheidsredenen, gedwongen ben van zijn vertegenwoordiging voor België en het Groothertogdom Luxemburg af te zien. Ik heb er bijgevoegd dat zijn kaas in een van de patentkelders van 't Blaauwhoedenveem ligt en dat ik hem per postwissel de waarde van de ontbrekende bollen deed toekomen. Met dat briefje heb ik mijzelf den pas afgesneden, want je weet nooit of ik nog niet eens een kaasopwelling krijg. Drie dagen later ontving ik waarachtig een bon van René Viaene, mijn agent in Brugge, die aan veertien klanten een totaal van vierduizendtweehonderd kilo verkocht had. Alles was perfect ingevuld: besteldatum, naam en adres van iedere koper en al de andere kolommen óók.’
Maar dit is natuurlijk van weinig belang naast het feit, dat het veilige, gewone, normale, kleine leven van klerk op het eerste kantoor weer hervat kan worden. ‘Thuis wordt nooit meer over kaas gesproken.’ ‘Wat mijn vrouw betreft, die zorgt er voor dat geen kaas meer op tafel komt. Pas maanden later heeft zij mij een Petit Suisse voorgezet, van die witte, platte kaas, die niet méér op Edammer gelijkt dan een vlinder op een slang. Brave, beste kinderen. Lieve, lieve vrouw.’
Eén passage is er in Kaas - dat daarin met Een Ontgoocheling overeenkomt -, waar het meer positieve sentiment directer en onverholener aan den dag treedt. Het is daar, waar de gehele zo rampspoedig verlopen affaire geliquideerd is:
‘Ik blijf nog even staan en een groote berusting vervult mijn heele wezen. 't Is alsof ik in bed door een liefdevolle hand word toegedekt. Maar ik moet naar de keuken. Mijn vrouw staat daar zonder iets te doen en kijkt ons tuintje in. Ik ga op haar toe en sluit haar in mijn armen. En als mijn eerste tranen op haar verweerd gezicht vallen, zie ik dat zij me tegenweent. En opeens is de keuken weg. Het is nacht, en wij staan weer alleen, zonder kinderen, in een eenzaam oord, zooals dertig jaar geleden toen wij een stil plekje opzochten om in vrede te kunnen schreien. De kaastoren is ingestort.’
Karakteristieker voor den schrijver en diens achterdochtig wantrouwen tegenover het leven is echter het volgend voorvalletje, waarin hij merkwaardigerwijze zelf zijn kritiek op dit eigen wantrouwen mede gestalte geeft. Na het einde van zijn tribulatiën gaat de man bloemen leggen op het graf van zijn moeder, met wier overlijden (cynisch maar Bruegheliaans oprecht en daarom treffend uitgebeeld) de hele kaas-historie begonnen was. Hij legt zijn bloemen, nog in wit papier gepakt (hij geneerde zich, met den opzichtigen bos over straat te lopen) op den grafsteen, verwijdert zich na een zijdelingsen blik op de zwarte gedaante van een vrouw in de buurt, en kijkt dan nog eens om. ‘Ik blijf staan, als aan den grond genageld. Wat doet dat wijf bij ons graf? Wil zij mijn chrysanten gappen en op háár graf leggen? Dat zou sterk zijn. Ik zie nu dat zij die witte verpakking verwijdert en de bruinroode bloemenweelde komt te voorschijn. Zij spreidt mijn chrysanten open en legt ze vooraan op de stenen plaat, zoo dat de namen van vader en moeder zichtbaar blijven. Nu maakt zij het teeken des kruises en begint op mijn graf te bidden. Ik buk mij en sluip ongezien tot in de hoofdlaan en 't kerkhof uit.’
Uit een passage als deze spreekt wel sterk des schrijvers niets ontziende eerlijkheid, en er blijkt tevens uit, dat hij geen kritiekloze dupe is van zijn eigen denigrerende natuur.
Zonder baanbrekende gedachten op het spoor te komen of nieuwe uitzichten te openen, herinnert de inleiding intussen toch in aangenamen en doorzichtigen vorm aan enkele aspecten van het stijlprobleem. Geheel in overeenstemming met zijn aanleg noemt Elsschot ‘het tragische een kwestie van intensiteit, van maat en harmonie’, terwijl uit de nadere uitwerking blijkt dat hij hiermede niet den klank of het ritme van den volzin meent - des schrijvers proza is niet zeer welluidend -, maar de compositie van het werk als totaliteit: ‘Van af den aanhef, want een boek is een lied, moet men het oog houden op het slotakkoord, waarvan iets door 't heele verhaal geweven moet worden, als het Leitmotiv door een symphonie. De lezer moet geleidelijk een gevoel van onrust over zich voelen komen, zoodat hij zijn kraag opzet en aan een paraplu denkt terwijl de zon nog in haar volle glorie staat.
Wie het slot niet uit het oog verliest zal van zelf alle langdradigheid vermijden omdat hij zich telkens afvragen zal of ieder van zijn details wel bijdraagt tot het bereiken van zijn doel. En hij komt dan spoedig tot de ontdekking dat iedere bladzijde, iedere zin, ieder woord, ieder punt, iedere komma het doel nader brengt of op afstand houdt.’
Over stijl maakt de auteur behartigenswaardige opmerkingen, die, het zij herhaald, weliswaar niets nieuws brengen, doch in pittige formuleringen inzichten geven, waarvan helaas menig jong schrijver te weinig doordrongen is: ‘In kunst mag niet geprobeerd worden. Probeer niet te schelden als gij niet toornig zijt, niet te schreien als uw ziel droog staat, niet te juichen zoolang gij niet vol zijt van vreugde. Men kan probeeren een brood te bakken, maar men probeert geen schepping. Men probeert ook niet te baren. Waar zwangerschap bestaat volgt het baren van zelf, ten gepasten tijde.’
Willem Elsschot heeft inderdaad de in zijn inleiding ontwikkelde denkbeelden steeds in de practijk gebracht, al leken ze speciaal voor den (overigens goed gebouwden) ironischen roman Kaas van te ernstige strekking om er zonder schade als een soort beginselverklaring aan toegevoegd te kunnen worden.
Bron: http://www.dbnl.org/tekst/vrie060onde01_01/vrie060onde01_01_0043.php
Door: Victor E. van Vriesland
Verdiepingsopdracht
1. Er zijn niet echt veel relaties met de politieke achtergronden, het boek komt uit 1933, maar er wordt bijvoorbeeld niets genoemd over de eerste Wereldoorlog of de economische crisis. Er wordt wel een keer het communisme in Rusland genoemd in het boek, maar verder speelt dit onderdeel niet echt een grote rol.
2. In deze periode was het hebben van een baan heel belangrijk, dit wordt benadrukt door het commentaar van Frans z’n vrouw. Je baan opzeggen in deze periode kan (zoals in dit boek gedemonstreerd) dramatische gevolgen hebben gelukkig had Frans het iets slimmer gespeeld en ziekteverlof bij zijn andere baan geregeld.
3. De culturele achtergronden zijn in de tijd dat het boek geschreven werd zijn: tal van kunstenaars en schrijvers meenden dat er nieuwe vormen nodig waren om een nieuw bewustzijn weer te geven. De oude vormen en uitdrukkingswijzen voldeden niet meer. Alles moest strak en duidelijk. Dit is hetzelfde als de nieuwe zakelijkheid. Een duidelijk voorbeeld hiervan uit dezelfde tijd is het schilderij van Piet Mondriaan ‘’Compositie met rood, geel en blauw’’ waar de natuurlijke vormen en kleuren zijn teruggebracht naar rechte lijnen en primaire kleuren.
4. Het boek behoort tot modernisme/nieuwe zakelijkheid. De hoofdpersoon is onzeker en aarzelend, hij wordt vooral gedreven door individuele overwegingen. Het literaire genre is roman.
b. ‘’Denk er eens over na,’ raadde hij. ‘Er is veel mee te verdienen en jij bent de geschikte man.’ Dat was wel een beetje brutaal van hem, want ik vind dat niemand mij geschikt vinden moet voordat ik mijzelf geschikt heb gevonden. Maar toch was het aardig dat hij mij zonder eenige conditie in de gelegenheid stelde mijn eenvoudig plunje van klerk bij de General Marine and Shipbuilding Company uit te trekken en zoo maar in eens koopman te worden.’’ Aan het eind van hoofdstuk 3 stelt Van Schoonbeke aan Laarmans voor om vertegenwoordiger te worden. Als dit gebeurt gaat Laarmans erg twijfelen, dit laat zien dat hij erg over zichzelf twijfelt.
5. Er ontstond omstreeks 1930 in onze literatuur een stroming die gekenmerkt wordt door een sobere, nuchtere manier van schrijven. Kaas is een geestige roman, geschreven in de jaren ’30. In deze tijd werd ook het tijdschrift Forum opgericht onder leiding van ter Braak en du Perron. Zij vonden ‘de vent’ in de literatuur belangrijker dan ‘de vorm’. De vent is de persoonlijkheid van de auteur die men in zijn werk ontmoet en met de vorm bedoelen zij de fraaie volmaakte vorm die een werk volgens anderen moest hebben. Ter Braak en du Perron zorgden voor een herwaardering van het werk van Willem Elsschot. In de romans van Elsschot vertelt hij eigenlijk veel over zichzelf. ‘Kaas’ gaat over een zachtaardige man die een handel in kaas begint. Het eindigt in een fiasco. Ook Elsschot zijn carrière als publiceerder is mislukt.
6. Elsschot heeft niet veel geschreven (+- 800 pagina’s), door dit boek werd hij als het ware herontdekt. Het boek had dus best wel een belangrijke rol in zijn “schrijfcarrière”. Nadat het tijdschrift forum dit verhaal had gepubliceerd heeft hij weer heel veel soortgelijke romans geschreven.
7. Het thema van het boek is de tragedie van een levensmislukking, hiermee wordt de droom van Laarmans bedoeld. Hij wilde van een kantoorbediende naar succesvolle zakenman gaan, maar dat mislukte omdat hij erg slecht is in zaken doen en er helemaal geen talent voor heeft.
Evaluatieopdracht
Het maken van de verdiepingsopdracht ging redelijk, ik heb veel nieuwe informatie binnen gekregen, onder andere over de schrijver en zijn stijl van schrijven. Er waren een paar vragen die ik niet goed kon beantwoorden zoals één en drie, ze waren moeilijk te vinden. Verder ben ik er best wel tevreden mee.
REACTIES
1 seconde geleden