Zit je in de bovenbouw van havo of vwo?

Vul dan deze vragenlijst in over jouw studiekeuze en maak kans op een van de cadeaubonnen van 20 euro.

Meedoen

Dankzij de dingen door Rutger Kopland

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
Boekcover Dankzij de dingen
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 6919 woorden
  • 27 maart 2004
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
34 keer beoordeeld

Boek
Auteur
Rutger Kopland
Genre
Poëzie
Taal
Nederlands
Vak
Eerste uitgave
1989
Pagina's
39
Oorspronkelijke taal
Nederlands

Boekcover Dankzij de dingen
Shadow
Dankzij de dingen door Rutger Kopland
Shadow
A. Voorwerk

Titelbeschrijving
Rutger Kopland, Dankzij de dingen. Amsterdam 1989 1e druk.

Opdracht
n.v.t
Motto
Daarom zie ik meer in dingen dan in mensen
Die ene mens die in mij groeit
In richting en in zwijgen naar hen toe.
J.Bernlef Uit: Meer in dingen dan in mensen.
Gedenk de dingen die het overleven,
Niet zij zijn in de steek gelatenen
Wij zijn het zelf die ons, steeds weer, verlaten.
T. van Deel Uit: De dingen
De motto’s gaan erover dat dingen meer waardevol zijn dan mensen. In deze dichtbundel komt dit in de thematiek naar voren. In de reeks titelgedichten zie je dat de dingen die zo vanzelfsprekend zijn ons leven mogelijk maken.
Titelverklaring
De titel ‘Dankzij de dingen’ slaat terug op de reeks gedichten ‘Dankzij de dingen’. Het thema van het boek is dat dingen vanzelfsprekend zijn voor ons. In de gedichten ‘Dankzij de dingen’ zie je dat wij het dagelijks leven aan bepaalde dingen te danken hebben.
Titelgedicht
Het titelgedicht is een reeks van vijf gedichten die in elkaar overgaan. Deze gedichten hebben allemaal de titel ‘Dankzij de dingen’. Net als de bundel zelf.
Informatie over de auteur
Rutger Kopland is het pseudoniem van Rutger H. van den Hoofdakker (Goor, 1934) emeritus hoogleraar Psychiatrie aan de Rijks Universiteit Groningen. Hij publiceerde elf dichtbundels, de eerste, Onder het vee, in 1966, de laatste, Tot het ons loslaat, in 1997. Daarnaast verscheen er ook proza van zijn hand: literaire essays, verzameld onder de titel Het mechaniek van de ontroering, literaire colleges en voordrachten, samen met voordrachten van andere dichters verzameld onder de titel Mooi, maar dat is het woord niet en literaire reisverslagen onder de titel Jonge sla in het Oosten . Naast wetenschappelijk werk publiceerde hij onder zijn eigen naam geruchtmakende essays over geneeskunde en psychiatrie: Het bolwerk van de beterweters en Een pil voor Doornroosje. Een keuze hieruit, aangevuld met recentere essays, verscheen onder de titel De mens als speelgoed. Koplands poëzie is zeer geliefd. Al zijn werk moet tot op de dag van vandaag regelmatig worden herdrukt. Het werd diverse malen bekroond, o.a. met de P.C. Hooftprijs 1988 en de VSB Poëzieprijs 1998.
Bron: http://www.rainbow.nl/detailboek.asp?isbn=9041701362
B. Opbouw

De bundel bestaat uit twee afdelingen: ‘Portretten’ en ‘Zichtbaar en toch’. In de afdeling ‘portretten’ zijn acht gedichten opgenomen. Je zou het ook als zeven gedichten kunnen zien, omdat één gedicht uit twee delen bestaat. Namelijk de gedichten ‘Plek I’ en ‘Plek II’. Dit is de eerste vertoning van een cyclus, waar Kopland ook later in de bundel gebruik van maakt. In de tweede afdeling geeft Kopland dezelfde titels aan een reeks gedichten. De tweede afdeling bevat 21 gedichten. De titels van de cyclussen ‘water’ en ‘dankzij de dingen’ zijn beiden toegekend aan een reeks van vijf gedichten. ‘Over een dorp’ en ‘De Plek’ zijn respectievelijk de titels van een cyclus bestaande uit twee en drie gedichten. Deze delen nummert hij met Romeinse cijfers.

C. Inhoud

Ga na wat van ieder gedicht het onderwerp is. Noteer die onderwerpen.

Een middag op het land (blz. 7)
Een bezoek aan een meneer op het land, blijft zo onvergetelijk als tekst op een bladzijde.
Portret I (blz. 8)
Iemand die je lief hebt, zal je uiteindelijk verlaten. Alleen de herinnering blijft over.
Portret II (blz. 9)
Degene die je lief hebt, heeft je verlaten en niets zal hetzelfde zijn.
In memoriam J.J. Slauerhoff (blz. 10)
Verlangen naar land, dat nooit geweest is.
Portret met bruid en bruidegom (blz. 11)
Trouwen betekent afscheid nemen van jezelf en met de tijd wachten op hoe het leven verder zal gaan.
Portret met asperges (blz. 12)
Asperges lijden tot een herinnering aan een hand, maar een hand kan nooit zo zijn als de asperges.
Portret met hond (blz. 13)
Een herkend geheim dat de hond meeneemt in zijn graf.
Zelfportret (blz. 14)
Een eigen spiegelbeeld in contrast met een landschap.
Water I (blz. 17)
Water kan je zien, maar je weet niet wat het is, terwijl het zoveel geweest is.
Water II (blz. 18)
Water uit het oneindige doorloopt zijn levensstadia om terug te keren in zichzelf.
Water III (blz. 19)
Je kan water niet herkennen, wanneer het nog niet is wat het geweest is.
Water IV (blz. 20)
Water is er maar even.
Water V (blz. 21)
Er staat een vraag centraal of water ooit bedacht is en daarom water is of niet.
Paarden (blz. 22)
Paarden worden als schichtig en iets herkenbaars voorgesteld, die terugkeren waar ze vandaan kwamen.
Hen (blz. 23)
Een kip moet gauw naar haar nachthok, maar blijft staan.
Dieren (blz. 24)
’s Nachts is een besneeuwd woud bewoond door dieren.
Schapen (blz. 25)
Dood
Over een dorp I (blz. 26)
Een dorp is de bestemming van een grote wandeling.
Over een dorp II (blz. 27)
Het dorp wordt weer verlaten door middel van een wandeling.
De plek I (blz. 28)
Tijdens een overnachting, vanwege het verdwalen, op een plek in de bergen wordt er gewacht tot alles gedoofd is en gepraat tot ze sliepen.
De plek II (blz. 29)
Bij de ontwaking wachtten ze tot alles wat die nacht gedoofd was weer terug kwam en verlaten de plek.
De plek III (blz. 30)
Als de dingen in de gedichten Plek I en Plek II niet waren gebeurd, hadden ze het ook nooit moge meemaken.
Dankzij de dingen I (blz. 31)
Het wordt morgen.
Dankzij de dingen II (blz. 32)
Een middag ontspringt.
Dankzij de dingen III (blz. 33)
De avond breekt aan.
Dankzij de dingen IV (blz. 34)
Het is nacht.
Dankzij de dingen V (blz. 35)
Het verloop van dag en nacht moet het besef van voorbijgaande tijd oproepen.
Over een glas (blz. 36)
Een voorwerp licht de essentie van het onbekende op.
In Groningen (blz. 37)
Iemand komt altijd in de stad, maar gaat ook altijd weer weg.
Welke gedichten horen bij elkaar omdat ze hetzelfde onderwerp hebben? Welke onderwerpen keren steeds terug?
De gedichten die bij elkaar horen zijn overduidelijk de cyclusgedichten. Kopland heeft deze gedichten om die reden dezelfde titel gegeven. Qua inhoud vertonen deze gedichten onderling overeenkomsten. In de reeks van ‘Dankzij de dingen’ beschrijft Kopland eerst een ochtend, daarna een middag, vervolgens een avond en tot slot een nacht. Ook in de cyclus ‘De Plek’ ziet men verbanden in het onderwerp. De gedichten volgen elkaar chronologisch op. Het tweede deel is een vervolg op het eerste deel.
Niet alleen de gedichten die deel uit maken van een van de cyclussen vertonen gerelateerde onderwerpen. Steeds terugkerende aspecten zijn landschap, dieren, het vergaan van tijd en ook dood. De gedichten in de afdeling ‘Portretten’ bevatten bijna allemaal het aspect land. In de tweede afdeling gaat het meer om tijd die vergaat. Dit is heel goed te zien in de reeks gedichten ‘Dankzij de dingen’, maar ook in de cyclussen ‘Water’ en ‘De Plek’ waarin tijd verstrijkt in de opeenvolgende gedichten. Het aspect dood komt aan de orde in het gedicht ‘Portret met hond’, waarin de hond sterft. Ook is dit aspect op de achtergrond te vinden in het gedicht ‘Schapen’, waarin de beesten een rivier moeten oversteken, die naar de Styx verwijst.
Beschrijf de thematiek van de bundel uitvoerig. Verwijs daarbij naar concrete gedichten en passages.
De thematiek in deze bundel bestaat uit het vergaan van tijd en het onherkenbaar aan ons voorkomen van dingen. Ook dieren spelen een rol in de thematiek. Dieren kunnen ons duidelijk maken wat we niet begrijpen, nog beter dan dingen, omdat ze leven. Vooral dingen behoren tot de thematiek in deze bundel. Dit wordt in de titel, de motto’s en het titelgedicht duidelijk. Dingen doen zich aan ons voor, maar we schijnen ze niet te zien zoals ze echt zijn. We herkennen ze niet. De dingen zijn te gewoon voor ons, zoals ze de allerdaagse dag vormen. Dit is te zien in de reeks ‘Dankzij de dingen’.
‘De ochtend dat de dingen weer ontwaken’ (blz. 31) geeft aan dat het de dingen zijn die het tot een ochtend maken. Verder in het gedicht wordt duidelijk dat met deze dingen allerdaagse dingen, zoals ‘het brood weer gaat ruiken naar brood, de gebloemde theepot naar thee…’.
Ook de middag, de avond en de nacht worden op gelijksoortige manier door dingen gevormd.
Het onherkenbaar aan ons voorkomen van dingen ziet met in de reeks ‘Water’. Hier wordt water beschreven in verschillende ‘levensstadia’, zoals bijvoorbeeld regen en rivierwater en steeds wordt de vraag gesteld of het water wordt herkend, of het er is.
Dieren krijgen een rol in de thematiek wanneer het gedicht ‘Portret met hond’ aan de orde komt. In dit gedicht kruisen de gedachten van de ik en de stervende hond elkaar. De ik herkent iets in de hond, maar de hond neemt dit mee in zijn graf. Dieren kunnen ons dus duidelijk maken wat we niet begrijpen.
Geef aan welke gedichten thematisch bij elkaar horen en waarom.
De gedichten in afdeling één horen thematisch bij elkaar. Ze beschrijven allemaal iets tastbaars maar kijken er doorheen door dieper op dingen in te gaan. In de afdeling zichtbaar en toch horen de gedichten bij elkaar omdat ze allemaal iets vergankelijks beschrijven. Een herinnering aan het onbekende zou je bijna zeggen. In de reeks ‘Water’ wordt gekeken naar iets wat niet wordt herkend. In ‘Water’ is het water er, maar weet met niet wat het is of waar het vandaan komt. Dit is de herinnering, die komt van het onbekende.
D. Vorm

Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Beschrijf aan de hand van twee door jou gekozen gedichten de belangrijkste stijlfiguren en vormen van beeldspraak die in de bundel voorkomen. Schenk hierbij aandacht aan de functionaliteit ervan.

Het gedicht ‘portret I’ (blz. 8) (bijlage 1)
In dit gedicht is heel duidelijk sprake van repetitio. In bijna elke versregel wordt een bepaald woord herhaald.
Regel 1: ‘hoe langer… hoe langer’
Regel 3: ‘steeds meer in steeds meer’ en regel 10: ‘steeds meer in steeds meer’
Regel 5: ‘zichzelf…zichzelf’
Regel 12: ‘gezicht…gezicht’
Regel 15: ‘hand…hand’
à Dit zijn tevens voorbeelden van rime riche.
De functie van deze herhalingen is dat het aangeeft hoe lang sterven kan duren, waardoor je iemand steeds meer lief gaat hebben. De herhalende woorden leggen ook extra nadruk op hun eigen betekenis. Het vergroot het effect van de zin.
In dit gedicht is sprake van beeldspraak. De vergelijking van de liefde met het landschap dat veranderd in een ets geeft aan dat het voor eeuwig zal duren en steeds opnieuw zal voorkomen. Een ets gebruik je door steeds iets opnieuw te kunnen afdrukken. Het alleen raken zal lang duren en zich ook herhalen.
Er is in dit gedicht ook redelijk sprake van een eufemisme. Er wordt niet direct over de dood gepraat, maar het wordt wel degelijk bedoeld: ‘zozeer in jezelf veranderen dat je sterft’ en ‘afkoelen tot mist’ en ‘de hand, die zich terugtrekt in de hand. De functionaliteit hiervan is dat de aandacht niet direct op het aspect sterven wordt gelegd, maar op het proces en de gevolgen hiervan voor een nabestaande. Iemand gaat dood, en je zult dit langzaamaan meemaken tot diegene er niet meer is. In je hand nog de hand die vertelt dat je er bent, tot hij zich terugtrekt in de hand.
‘Over een glas’ (blz. 36) (bijlage 2)
In dit gedicht zitten mooie vormen van enjambement, die Kopland in deze bundel veel toepast. Opvallend enjambement komt voor in de regels 1-2, 4-5,7-8,8-9,10-11,13-14.
Het enjambement zorgt ervoor dat er extra nadruk komt op de woorden die plotseling op de volgende regel staan. Het veroorzaakt een soort van pauze.
Door het enjambement in regel 7-8 kan je de zin op twee manieren interpreteren. Je leest de zin namelijk in eerste instantie als: Hoe het daar stond, niet meer dan licht om zich. Maar als je verder leest zie je dat de zin zo gelezen moet worden: Hoe het daar stond, niet meer dan licht om zich / zelf te zijn.
In dit gedicht komt ook een mooi voorbeeld van alliteratie voor. In regel negen en tien volgen de woorden belichaamde, beglimlachte, betraande elkaar mooi op alsof er een soort echo van deze woorden moet ontstaan. De alliteratie in regel elf legt ook extra nadruk op de woorden
Typeer het taalgebruik, de stijl van de bundel. Let daarbij op humor, ironie en ambiguïteit. Verwijs steeds naar concrete passages in de tekst.
Ik zou het taalgebruik van Kopland omschrijven als beeldend. Hij beschrijft in zijn gedichten dingen, waarvan hij graag wil dat de lezer deze ook ziet. In het gedicht ‘Schapen’ vind ik dat deze dichter erg beeldend de gebeurtenis beschrijft. Dan werd de rivier uiteindelijk zo glad en zo zwart…
Het taalgebruik in deze bundel straalt ook iets van verlangen uit. Het steeds weer terugkomen van eeuwige aspecten in dingen die misschien niet zijn, bijvoorbeeld in de reeks ‘Water’ straalt een verlangen naar vroeger of naar een ontdekking van het onbekende uit.
Van humor is geen sprake in Koplands poëzie. Van ironie maakt Kopland wel gebruik, maar dit hoeft geen ironische of humoristische tint aan zijn gedichten te geven. Het zijn meer prikkelingen tot bewustwording. In de reeks ‘Over een dorp’ komt ironie naar voren. Het eerste gedicht begint met een opdracht; langzaam een berg beklimmen om uiteindelijk bij het dorp van bestemming te komen. Hiermee ironiseert Kopland het beeld van de reisgidsen. De wandelaars moeten om zich heen kijken en water putten. In het tweede gedicht wordt gelijk weer bevolen het dorp te verlaten. Uiteindelijk moet men nog een klim maken, zodat ze het dorp kunnen zien dat ze verlieten.
E. Poëtica

Zoek secundaire literatuur en geef aan welke literatuuropvatting de dichter heeft.
Gebruikte secundaire literatuur: Remco Ekkers, Rutger Kopland Dankzij de dingen, uit: lexicon van literaire werken augustus 1997. (zie bijlage 3)

Rutger Kopland ziet zijn poëtische taak als het aanwezig maken van iets wat er niet is of niet opvalt. De aanwezige afwezigheid wil hij op papier zetten. Dat is wat hij belangrijk vind. Wat hij ook belangrijk vind als dichter is dat poëzie moet komen door zich te concentreren. Hij schrijft meestal op verzoek van mensen. Door zich af te vragen wat het beeld te zeggen heeft, hoe het om opheldering vraagt en wat de betekenis ervan is, kan Kopland erover dichten. Ze licht niet klaar om geschreven te worden, maar ontstaat in het schrijven. Kopland wil dus verder kijken dan wat hij ziet, en dat door middel van dichten kenbaar maken. Het uiteindelijke punt van dingen ziet men alleen wanneer er over geschreven wordt, en Kopland ziet dat als zijn taak.
Volgens Kopland zien wij de dingen om ons heen als vanzelfsprekend. Wanneer we deze dingen op een andere manier zouden bekijken, zouden ze niet zo vanzelfsprekend zijn en dan zou hun diepere betekenis naar boven komen. Kopland vindt dat dit de bedoeling is van het schrijven. De diepere betekenis naar boven haalt.
Ga na hoe je deze poëtica in verband kunt brengen met (een aantal) gedichten in de bundel of met de bundel in zijn geheel.
Koplands literatuuropvatting is met een aantal gedichten in verband te brengen. Allereerst komt deze opvatting naar voren in de titel van de afdeling ‘Zichtbaar en toch’. Dingen zijn zichtbaar en toch is er een diepere betekenis. Deze diepere betekenis wil Kopland naar buiten brengen door te schrijven. In de reeks ‘Water’ vraagt hij zich ook af of het water er is, omdat het geschreven is. – Is het ooit geschreven geweest en nu water, of nooit. In deze reeks haalt Kopland inderdaad de diepere betekenis naar voren van water. Dat het ooit regen en rivieren is geweest en altijd weer terugkeert naar wat het geweest was.
Koplands opvatting is ook in verband te brengen met de thematiek van de bundel. Dingen zijn niet alleen zoals ze zijn, maar kunnen ons heel veel duidelijk maken als we ze niet als vanzelfsprekend zien.
F. Verdieping

Gedicht 1: Dankzij de dingen I (zie bijlage 4)

Aangezien er vijf titelgedichten zijn, heb ik alleen de eerste gekozen om uit te werken.
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Ik vind de eerste zin van de eerste en de tweede strofe erg belangrijk en de laatste strofe vind ik het belangrijkst in dit gedicht. De eerste zin legt uit dat de dingen ontwaken en dat daarom de dag ontstaat. In de laatste strofe wordt duidelijk dat de mensen bidden dat de heer deze dag wil zegenen. Dit geeft aan dat een dag belangrijk is voor de mensen.
b. Ga na wat de titel betekent.
De oude mensen in dit gedicht bidden tot God ook deze dag te zegenen tot een goede dag, maar doodgewone dingen, zoals brood dat weer naar brood gaat ruiken, zorgt er voor dat deze dag kan beginnen. De dingen moeten dus bedankt worden.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
Er zitten geen meerduidige woorden in dit gedicht.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
Dit gedicht bestaat uit één zin en is opgedeeld in bijzinnen. Typerend voor dit gedicht is dat er geen persoonsvorm in de zin voorkomt, die op het onderwerp uit de eigenlijke hoofdzin slaat.
‘De ochtend’ heeft geen persoonsvorm. Dit hindert niet, want de strekking van de zin blijft duidelijk. Het gaat om wat de dingen doen en niet om wat de ochtend doet.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
De context wordt in de tweede strofe met andere voorbeelden uitgewerkt. Het brood gaat weer naar brood ruiken, de theepot weer naar thee. Dit is een soort herhaling in het gedicht, omdat de strekking hetzelfde is. Er is een contrast tussen regel 5 en 6. Het is de overgang van dingen naar mensen binnen het gedicht. Tot regel vijf gaat het over de dingen, vanaf regel zes begint het met de mensen.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht heeft geen vaste dichtvorm.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit drie terzinen of terzetten. De eerste strofe is een soort inleiding, die wordt onderbroken. Ik denk dat Kopland hier voor een nieuwe strofe heeft gekozen om zo iets langer stil te staan bij het verlichte mahonie, tafelzilver en porcelein. De derde strofe vormt een soort slot.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels zorgen voor een rustpauze tussen de drie strofen. Zo krijgt de lezen niet één hele zin te lezen, maar een in kleine stukken opgedeelde zin. Dat maakt het overzichtelijker en veroorzaakt een pauze tijdens het lezen.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
Kopland maakt veel gebruik van komma’s in dit gedicht. Dat komt doordat er veel bijzinnen zijn. De komma’s maken het overzichtelijk. Aan het einde komt, zoals gewoonlijk bij een zin, een punt.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
Kopland heeft bij dit gedicht zeker op een bijzondere wijze gebruik gemaakt van de bladspiegel. De eerste zin van elke strofe is het langst, de tweede zin middellang en de derde zin het kortst.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Dit gedicht bevat geen rijm.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
Met ‘laag licht’ in regel twee wordt de opkomende zon bedoeld. ‘Laag licht’ is hier een metafoor.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
Het gedicht bevat geen stijlfiguren.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
Dingen, zoals mahonie, tafelzilver en porcelein ontwaken doordat de zon er op schijnt. Het brood en de theepot gaan weer ruiken naar brood en thee. Door deze dingen is de dag begonnen. De titel ‘Dankzij de dingen’ verraadt het thema als een beetje. Deze dingen moeten bedankt worden voor het openen van de dag. Een dag, die de mens laat zegenen, opdat deze dag tot in de eeuwigheid zal duren.
Gedicht 2: Portret met hond (blz. 13) (zie bijlage 5)
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Die hond en ik. Hij heeft zich teruggetrokken in zichzelf. (regel 1) Dit geeft meteen al aan waar het gedicht over gaat.
b. Ga na wat de titel betekent.
Dit gedicht is een portret omdat het tot de afdeling ‘Portretten’ behoort. De afdeling heeft deze naam gekregen, omdat de schrijver steeds iets beschrijft wat wordt gezien met een diepere gedachte erachter. ‘Met hond’ staat in de titel, omdat dit gedicht over een hond gaat.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
‘Zijn huid rimpelde’ (regel 4) kan op twee dingen wijzen. De huid rimpelde door de hand die op de hond werd gelegd. Het duidt hier ook op het feit dat de hond al oud is. Oude mensen krijgen een gerimpelde huid.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
Dit gedicht bestaat uit twee zinnen. De tweede zin is een lange, maar goedlopende zin.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
Er is een typische herhaling in dit gedicht. Het gedicht begint met Die hond en met dezelfde twee woorden eindigt het. Ook het herhalen van ik bij de overgang van de eerste naar de tweede strofe en de overgang van de tweede naar de derde strofe. Dit geeft extra nadruk op wat komen gaat. Door het tussenstuk tussen streepjes moet je bij de elfde regel weer even duidelijk op het ik uit regel twee gewezen worden.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht bestaat weliswaar uit veertien regels, maar ik denk niet dat dit een sonnet genoemd kan worden. Er vindt geen duidelijke tegenstelling plaats en de strofen bestaan niet uit een octaaf en een sextet of twee kwatrijnen en twee terzetten.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit vier strofen. De eerste, derde en vierde strofen zijn distichons. De tweede strofe is een octaaf. De eerste strofe geeft gelijk het onderwerp aan. In de tweede strofe is dit uitgewerkt. De functie van het octaaf is dat het veel groter is dan de andere drie strofen. Zo sta je langer stil bij het feit dat de hond in het bijzijn van de ‘ik’ is gestorven. Dat ging vooraf aan de drie andere strofen. Waar het uiteindelijk om draait wordt in de laatste twee distichons neergezet met weinig woorden. Omdat de distichons kort zijn komt de raadselachtigheid van de betekenis van de zinnen naar voren.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels scheiden de strofen van elkaar en zorgen voor een pauze. Een witregel geeft hier een verandering aan van tijd. Er is even een terugblik aan wat vooraf ging. Namelijk het sterven van de hond. Daarna wordt de eerste strofe vervolgd. De witregel tussen de derde en de vierde strofe is heel gepast, omdat er in de derde strofe een indirecte vraag wordt gesteld. Wat was het, dat er moest zijn geweest in de hand, het gezicht en die mond. De witregel hier geeft een mooie scheiding tussen vraag en antwoord aan.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
In het octaaf zijn de zinnen gescheiden door komma’s in plaats van punten. De functie hiervan is dat je het octaaf in een keer doorleest, zonder pauze. Bij de overgang naar een nieuwe zin met punt en hoofdletter ontstaat er een pauze. Deze is weggehaald door het plaatsen van de komma’s.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
De typografie is niet heel bijzonder. De strofe-indeling is nogal vrij gekozen, door de volgorde distichon, octaaf, distichon, distichon. Dat is het enige bijzondere aan de typografie van dit gedicht.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Dit gedicht bevat enkele rijm. ‘Hond’ in regel veertien rijmt op ‘mond’ in regel twaalf. Hier is sprake van volrijm.
Er is sprake van alliteratie in regel zeven en acht. Mond allitereert met gemompeld.
Ook een klein voorbeeld van assonantie vindt plaats in dit gedicht. In regel zeven is er sprake van klinkerrijm tussen zocht en mond.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
‘Hij heeft zich teruggetrokken in zichzelf’ (r.2) is hier een metafoor voor sterven. Ook het inslapen in regel tien is een metafoor voor het doodgaan van de hond.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
Er komen twee eufemismen in dit gedicht voor. De metaforen ‘teruggetrokken in zichzelf’ en ‘sliep in’ zijn eufemismen voor sterven, doodgaan. Het effect daarvan is dat het gedicht een vredige inhoud krijgt. Door het verzachten van het doodgaan van de hond wordt de aandacht niet daarop gericht, maar uiteindelijk op het feit dat de hond iets zocht en er iets geweest moest zijn, wat de hond meenam in zijn graf.
Kopland maakt in dit gedicht veel gebruik van enjambement. Het effect hiervan op mij als lezer is dat er een pauze in een zin wordt geschept. In zin één lees je pas na een kleine pauze dat de hond ‘zich heeft teruggetrokken in zichzelf’. Dit schept aan de ene kant een soort spanning en een wil om door te lezen. Ook vermijdt Kopland met zijn enjambement dat bij het voordragen van zo’n gedicht de essentie van de zin niet verloren kan gaan. De lezer zal altijd een pauze blijven zien.
Er vindt ook repetitio plaats. ‘Die hond’ aan het begin van het gedicht wordt herhaald aan het einde van het gedicht. Het effect daarvan is dat de aandacht op de hond niet verloren raakt.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
De dood wordt hier als thema gebruikt. Ook wordt duidelijk dat de dood nooit meer teruggedraaid kan worden. Het herkenbare van het onherkenbare komt ook aan de orde. De hond sterft, maar kijkt nog eerst zijn baasje aan. De ‘ik’ in dit verhaal toont medeleven met de hond door zijn hand op zijn rug te leggen. Iets in de ‘ik’- persoon wordt door de hond herkend. De hond neemt het ‘iets’ mee verborgen in zijn graf. De vraag blijft onbeantwoord, omdat wat de hond herkende nooit meer herkenbaar kan worden. Omdat de hond dit meeneemt, terwijl hij zich terugtrekt in zichzelf.
Gedicht 3: Schapen (blz. 25) (zie bijlage 6)
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Stonden ze… overkant van de rivier (regel 2/3)
De rivier… zo zwart (r. 7/8)
…verdronken in het zwart van dat water (r. 10/11)
Ik vind deze woorden de belangrijkste uit het gedicht, omdat de essentie van het gedicht zo al duidelijk wordt. Het gaat om schapen die verdrinken in een zwarte rivier. Bij deze woorden zou ik zelf meteen aan de dood denken zoals het in de context staat.
b. Ga na wat de titel betekent.
Het gedicht gaat over schapen, die een rivier willen oversteken. De schapen die de rivier oversteken worden als metafoor gebruikt voor het sterven van mensen en het gaan naar de onderwereld, waar ze de Styx moeten oversteken.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
Er zit geen meerduidigheid in dit gedicht.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
Het gedicht is opgedeeld in goedlopende zinnen met bijzinnen. Achter elke strofe staat een punt. Elke zin eindigt samen met de strofe.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
Strofe vijf staat in contrast met strofe vier. In strofe vier worden allerlei donkere dingen beschreven: zwart, nacht, diepte. In strofe vijf worden lichte dingen beschreven: licht, vluchtig, vallei.
Er komen ook herhalingen in voor. In strofe twee wordt er gesproken over volkomen gelijk. Dit congrueert met de vijfde strofe, waarin zij eenzelvig worden genoemd.
Het aspect rivier wordt ook steeds herhaald in alle strofes. Tevens het feit dat beiden niet wisten wie wordt in de zesde strofe herhaald.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht heeft geen vaste vorm.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit zes terzinen. Ik denk dat de schrijver voor terzinen heeft gekozen omdat elke zin bijna even lang is en gezien het enjambement goed in een terzine-vorm past. Het zijn allemaal terzinen omdat elke zin een gelijke lengte heeft.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels hebben geen speciale functies. Ze verdelen het verhaal in strofen en lasten korte pauzes in.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
Er is geen sprake van speciale interpunctie. De punten en komma’s zijn geplaatst om de zinnen een einde en een goede indeling te geven. Het gedicht bevat namelijk bijzinnen. Zonder de komma’s zou het gedicht onoverzichtelijk worden.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
Kopland heeft bij dit gedicht de bladspiegel niet op een speciale manier gebruikt. Hij heeft alleen de ruimte benut, die hij nodig had voor dit gedicht. De typografie is niet speciaal.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Rivier, wie, ophield, diepte, inliepen, ophield.
Er is een heel opvallend gebruik van assonantie in dit gedicht. Het laatste woord van elke strofe heeft de klank ‘ie’ in zich. Dit is dus een goed voorbeeld van klinkerrijm.
Dronken en verdronken in regel tien zouden ook assonantie genoemd kunnen worden, maar ik betwijfel het of Kopland het zo bedoeld heeft.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
Het verdrinken in hun eigen silhouetten is een metafoor voor de dood. ‘Met een rivier zo glad en zwart’ kan de Styx worden bedoeld. Het oversteken van de Styx wordt in verhalen en mythen gedaan wanneer mensen naar de onderwereld gaan.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
In dit gedicht maakt Kopland gebruik van de stijlfiguur paradox. Dezelfde, en tegelijk allemaal anders is hier een schijnbare tegenstelling waarbij de twee zinnen met elkaar verbonden zijn. Het effect daarvan op mij als lezer is dat je meteen weet dat de schrijver bedoeld dat schapen er allemaal hetzelfde uitzien, maar van binnen zijn ze allemaal anders. Er moet dus wel degelijk onderscheid gemaakt worden tussen de schapen.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
Rutger Kopland voelt zich hier verwant met de dood en het voortbewegen van dieren. Het standpunt van de dood komt in dit gedicht naar voren. Iedereen is hetzelfde voor de dood. Er kan geen onderscheid gemaakt worden. Dus wanneer het komt, ontkom je er niet aan.
Gedicht 4: ‘In Groningen’ (blz. 37) (bijlage 7)
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Gezien de reden en het doel waarvoor dit gedicht is geschreven, namelijk voor op een affiche voor in de bibliotheek in de stad Groningen vind ik de volgende woorden het belangrijkst:
Groningen: Dit is de plaatsbepaling van het gedicht, maar tegelijkertijd ook de plaatsbepaling van de lezer. Het gedicht spreekt direct tot te lezer op het punt van lezen. Want de lezer is inderdaad in Groningen.
Hier… dit is een onbekende plek: Dit woord trekt de dichter het gedicht in. Hier, in dit gedicht, is de lezer niet in Groningen. De ruimte waarin dit gedicht zich afspeelt is een onbekende plek voor de lezer.
Al die jaren… kwam: Deze woorden geven aan, dat de lezer van dit gedicht altijd al in de bibliotheek van Groningen komt, en dit nu opeens leest.
Je kwam en gaat weer weg: Dit maakt duidelijk dat het lezen van een gedicht maar tijdelijk is. De lezer wordt dus ook maar tijdelijk het gedicht, de onbekende plek, ingetrokken.
b. Ga na wat de titel betekent.
In eerste instantie was dit gedicht geschreven voor een affiche in een bibliotheek in Groningen. De lezer van dit gedicht zou dan ook in Groningen zijn. Vandaag deze titel.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
Het woord ‘hier’ in de eerste strofe kan in eerste instantie ruimtelijk opgevat worden. Hier is dan in Groningen. Maar wanneer men verder leest klopt het niet als hier op Groningen slaat, want dat is geen onbekende plek. Het wordt de lezer dan duidelijk dat de plek ‘hier’ in het gedicht zelf is. Ik denk dat dit woord een soort meerduidigheid heeft.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
De zinnen zijn opgebouwd uit enkele hoofdzinnen. De eerste twee strofen bevatten maar één zin. Een vrij lange zin dus. Hierna komen wat kortere zinnen, in de laatste strofe.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
De constatering van de onbekende plek in de eerste strofe staat in verband met de laatste strofe. Hierin komt de tweede constatering. Dat de dichter zelf ook een onbekende plek is. Omdat zijn werk een onbekend ‘hier’ vormt voor de lezer, is de dichter zelf ook onbekend. De lezer kent hem immers niet.
Het komen en gaan in regel 5-6 congrueert met het komen en gaan in regel 9.
Er vindt een tegenstelling plaats in meteen de eerste twee regels. Je bent in Groningen contrasteert met hier ben je niet. Het woordje ‘maar’ geeft deze tegenstelling ook aan.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht heeft geen vaste dichtvorm.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit drie strofen. De eerste twee strofes zijn kwatrijnen. De laatste is een terzine. De indeling van deze strofe is makkelijk te verklaren. Elk deelonderwerp krijgt een eigen strofe: In de eerste strofe: de ontmoeting tussen de lezer en gedicht, wat er altijd aan voorafging, en de conclusie van de toekomst.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels scheiden de strofen van elkaar. Ze lassen ook een pauze in. De witregels hebben geen speciale functie voor de typografie. Wel krijgt het enjambement in regel 4-5 extra nadruk doordat er een witregel tussen zit.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
Kopland is erg secuur met interpunctie. Het ontbreken van interpunctie komt in de bundel niet voor. De functie van de interpunctie is het goed lopend maken van de zinnen en op de nodige plaatsen komt een pauze. In regel 8 is de punt nodig om even een grote rust in te lassen, omdat er een overstap is van wat voorafging en wat gaat gebeuren.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
Er is geen sprake van speciale typografie. Wel is het lengteverschil van de zinnen binnen een strofe onderling weer opvallend. De laatste zin van de strofen is het kortste en de tweede zin van de strofen is het langst.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Er is geen sprake van rijm in dit gedicht.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
Dit gedicht bevat geen beeldspraak.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
In dit gedicht is er sprake van enumeratio. ‘..en ging, door altijd zon, door altijd regen, altijd wind’. Het effect van deze opsomming op de lezer is dat duidelijk wordt hoe lang het komen en gaan duurde, voordat dit gedicht werd gelezen.
Het gedicht bevat enjambement. Het enjambement met het meeste effect op de lezer is dat in de eerste strofe. Je hebt geen idee van wat er komen gaat, wanneer je het enjambement nog niet bent gepasseerd. De pauze geeft dus extra nadruk op de woorden in de volgende regel. Het heeft het effect op mij als lezer dat het gedicht onverwachter lijkt. Vooral het enjambement in regel 1-2 veroorzaakt dit.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
Het thema van dit gedicht is dat je je nooit met één plek kan identificeren of je er thuis voelen. De relatie tussen de ik en de ruimte is geheimzinnig. De plek blijft onbekend, maar de ik blijft ook onbekend. Zo kan de lezer zich niet identificeren met de schrijver, maar ook niet met de plek. Want die blijft onbekend.
G. Eindoordeel

Gedicht 1: Dankzij de dingen I (zie bijlage 4)

Aangezien er vijf titelgedichten zijn, heb ik alleen de eerste gekozen om uit te werken.
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Ik vind de eerste zin van de eerste en de tweede strofe erg belangrijk en de laatste strofe vind ik het belangrijkst in dit gedicht. De eerste zin legt uit dat de dingen ontwaken en dat daarom de dag ontstaat. In de laatste strofe wordt duidelijk dat de mensen bidden dat de heer deze dag wil zegenen. Dit geeft aan dat een dag belangrijk is voor de mensen.
b. Ga na wat de titel betekent.
De oude mensen in dit gedicht bidden tot God ook deze dag te zegenen tot een goede dag, maar doodgewone dingen, zoals brood dat weer naar brood gaat ruiken, zorgt er voor dat deze dag kan beginnen. De dingen moeten dus bedankt worden.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
Er zitten geen meerduidige woorden in dit gedicht.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
Dit gedicht bestaat uit één zin en is opgedeeld in bijzinnen. Typerend voor dit gedicht is dat er geen persoonsvorm in de zin voorkomt, die op het onderwerp uit de eigenlijke hoofdzin slaat.
‘De ochtend’ heeft geen persoonsvorm. Dit hindert niet, want de strekking van de zin blijft duidelijk. Het gaat om wat de dingen doen en niet om wat de ochtend doet.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
De context wordt in de tweede strofe met andere voorbeelden uitgewerkt. Het brood gaat weer naar brood ruiken, de theepot weer naar thee. Dit is een soort herhaling in het gedicht, omdat de strekking hetzelfde is. Er is een contrast tussen regel 5 en 6. Het is de overgang van dingen naar mensen binnen het gedicht. Tot regel vijf gaat het over de dingen, vanaf regel zes begint het met de mensen.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht heeft geen vaste dichtvorm.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit drie terzinen of terzetten. De eerste strofe is een soort inleiding, die wordt onderbroken. Ik denk dat Kopland hier voor een nieuwe strofe heeft gekozen om zo iets langer stil te staan bij het verlichte mahonie, tafelzilver en porcelein. De derde strofe vormt een soort slot.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels zorgen voor een rustpauze tussen de drie strofen. Zo krijgt de lezen niet één hele zin te lezen, maar een in kleine stukken opgedeelde zin. Dat maakt het overzichtelijker en veroorzaakt een pauze tijdens het lezen.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
Kopland maakt veel gebruik van komma’s in dit gedicht. Dat komt doordat er veel bijzinnen zijn. De komma’s maken het overzichtelijk. Aan het einde komt, zoals gewoonlijk bij een zin, een punt.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
Kopland heeft bij dit gedicht zeker op een bijzondere wijze gebruik gemaakt van de bladspiegel. De eerste zin van elke strofe is het langst, de tweede zin middellang en de derde zin het kortst.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Dit gedicht bevat geen rijm.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
Met ‘laag licht’ in regel twee wordt de opkomende zon bedoeld. ‘Laag licht’ is hier een metafoor.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
Het gedicht bevat geen stijlfiguren.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
Dingen, zoals mahonie, tafelzilver en porcelein ontwaken doordat de zon er op schijnt. Het brood en de theepot gaan weer ruiken naar brood en thee. Door deze dingen is de dag begonnen. De titel ‘Dankzij de dingen’ verraadt het thema als een beetje. Deze dingen moeten bedankt worden voor het openen van de dag. Een dag, die de mens laat zegenen, opdat deze dag tot in de eeuwigheid zal duren.
Gedicht 2: Portret met hond (blz. 13) (zie bijlage 5)
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Die hond en ik. Hij heeft zich teruggetrokken in zichzelf. (regel 1) Dit geeft meteen al aan waar het gedicht over gaat.
b. Ga na wat de titel betekent.
Dit gedicht is een portret omdat het tot de afdeling ‘Portretten’ behoort. De afdeling heeft deze naam gekregen, omdat de schrijver steeds iets beschrijft wat wordt gezien met een diepere gedachte erachter. ‘Met hond’ staat in de titel, omdat dit gedicht over een hond gaat.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
‘Zijn huid rimpelde’ (regel 4) kan op twee dingen wijzen. De huid rimpelde door de hand die op de hond werd gelegd. Het duidt hier ook op het feit dat de hond al oud is. Oude mensen krijgen een gerimpelde huid.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
Dit gedicht bestaat uit twee zinnen. De tweede zin is een lange, maar goedlopende zin.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
Er is een typische herhaling in dit gedicht. Het gedicht begint met Die hond en met dezelfde twee woorden eindigt het. Ook het herhalen van ik bij de overgang van de eerste naar de tweede strofe en de overgang van de tweede naar de derde strofe. Dit geeft extra nadruk op wat komen gaat. Door het tussenstuk tussen streepjes moet je bij de elfde regel weer even duidelijk op het ik uit regel twee gewezen worden.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht bestaat weliswaar uit veertien regels, maar ik denk niet dat dit een sonnet genoemd kan worden. Er vindt geen duidelijke tegenstelling plaats en de strofen bestaan niet uit een octaaf en een sextet of twee kwatrijnen en twee terzetten.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit vier strofen. De eerste, derde en vierde strofen zijn distichons. De tweede strofe is een octaaf. De eerste strofe geeft gelijk het onderwerp aan. In de tweede strofe is dit uitgewerkt. De functie van het octaaf is dat het veel groter is dan de andere drie strofen. Zo sta je langer stil bij het feit dat de hond in het bijzijn van de ‘ik’ is gestorven. Dat ging vooraf aan de drie andere strofen. Waar het uiteindelijk om draait wordt in de laatste twee distichons neergezet met weinig woorden. Omdat de distichons kort zijn komt de raadselachtigheid van de betekenis van de zinnen naar voren.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels scheiden de strofen van elkaar en zorgen voor een pauze. Een witregel geeft hier een verandering aan van tijd. Er is even een terugblik aan wat vooraf ging. Namelijk het sterven van de hond. Daarna wordt de eerste strofe vervolgd. De witregel tussen de derde en de vierde strofe is heel gepast, omdat er in de derde strofe een indirecte vraag wordt gesteld. Wat was het, dat er moest zijn geweest in de hand, het gezicht en die mond. De witregel hier geeft een mooie scheiding tussen vraag en antwoord aan.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
In het octaaf zijn de zinnen gescheiden door komma’s in plaats van punten. De functie hiervan is dat je het octaaf in een keer doorleest, zonder pauze. Bij de overgang naar een nieuwe zin met punt en hoofdletter ontstaat er een pauze. Deze is weggehaald door het plaatsen van de komma’s.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
De typografie is niet heel bijzonder. De strofe-indeling is nogal vrij gekozen, door de volgorde distichon, octaaf, distichon, distichon. Dat is het enige bijzondere aan de typografie van dit gedicht.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Dit gedicht bevat enkele rijm. ‘Hond’ in regel veertien rijmt op ‘mond’ in regel twaalf. Hier is sprake van volrijm.
Er is sprake van alliteratie in regel zeven en acht. Mond allitereert met gemompeld.
Ook een klein voorbeeld van assonantie vindt plaats in dit gedicht. In regel zeven is er sprake van klinkerrijm tussen zocht en mond.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
‘Hij heeft zich teruggetrokken in zichzelf’ (r.2) is hier een metafoor voor sterven. Ook het inslapen in regel tien is een metafoor voor het doodgaan van de hond.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
Er komen twee eufemismen in dit gedicht voor. De metaforen ‘teruggetrokken in zichzelf’ en ‘sliep in’ zijn eufemismen voor sterven, doodgaan. Het effect daarvan is dat het gedicht een vredige inhoud krijgt. Door het verzachten van het doodgaan van de hond wordt de aandacht niet daarop gericht, maar uiteindelijk op het feit dat de hond iets zocht en er iets geweest moest zijn, wat de hond meenam in zijn graf.
Kopland maakt in dit gedicht veel gebruik van enjambement. Het effect hiervan op mij als lezer is dat er een pauze in een zin wordt geschept. In zin één lees je pas na een kleine pauze dat de hond ‘zich heeft teruggetrokken in zichzelf’. Dit schept aan de ene kant een soort spanning en een wil om door te lezen. Ook vermijdt Kopland met zijn enjambement dat bij het voordragen van zo’n gedicht de essentie van de zin niet verloren kan gaan. De lezer zal altijd een pauze blijven zien.
Er vindt ook repetitio plaats. ‘Die hond’ aan het begin van het gedicht wordt herhaald aan het einde van het gedicht. Het effect daarvan is dat de aandacht op de hond niet verloren raakt.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
De dood wordt hier als thema gebruikt. Ook wordt duidelijk dat de dood nooit meer teruggedraaid kan worden. Het herkenbare van het onherkenbare komt ook aan de orde. De hond sterft, maar kijkt nog eerst zijn baasje aan. De ‘ik’ in dit verhaal toont medeleven met de hond door zijn hand op zijn rug te leggen. Iets in de ‘ik’- persoon wordt door de hond herkend. De hond neemt het ‘iets’ mee verborgen in zijn graf. De vraag blijft onbeantwoord, omdat wat de hond herkende nooit meer herkenbaar kan worden. Omdat de hond dit meeneemt, terwijl hij zich terugtrekt in zichzelf.
Gedicht 3: Schapen (blz. 25) (zie bijlage 6)
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Stonden ze… overkant van de rivier (regel 2/3)
De rivier… zo zwart (r. 7/8)
…verdronken in het zwart van dat water (r. 10/11)
Ik vind deze woorden de belangrijkste uit het gedicht, omdat de essentie van het gedicht zo al duidelijk wordt. Het gaat om schapen die verdrinken in een zwarte rivier. Bij deze woorden zou ik zelf meteen aan de dood denken zoals het in de context staat.
b. Ga na wat de titel betekent.
Het gedicht gaat over schapen, die een rivier willen oversteken. De schapen die de rivier oversteken worden als metafoor gebruikt voor het sterven van mensen en het gaan naar de onderwereld, waar ze de Styx moeten oversteken.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
Er zit geen meerduidigheid in dit gedicht.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
Het gedicht is opgedeeld in goedlopende zinnen met bijzinnen. Achter elke strofe staat een punt. Elke zin eindigt samen met de strofe.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
Strofe vijf staat in contrast met strofe vier. In strofe vier worden allerlei donkere dingen beschreven: zwart, nacht, diepte. In strofe vijf worden lichte dingen beschreven: licht, vluchtig, vallei.
Er komen ook herhalingen in voor. In strofe twee wordt er gesproken over volkomen gelijk. Dit congrueert met de vijfde strofe, waarin zij eenzelvig worden genoemd.
Het aspect rivier wordt ook steeds herhaald in alle strofes. Tevens het feit dat beiden niet wisten wie wordt in de zesde strofe herhaald.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht heeft geen vaste vorm.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit zes terzinen. Ik denk dat de schrijver voor terzinen heeft gekozen omdat elke zin bijna even lang is en gezien het enjambement goed in een terzine-vorm past. Het zijn allemaal terzinen omdat elke zin een gelijke lengte heeft.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels hebben geen speciale functies. Ze verdelen het verhaal in strofen en lasten korte pauzes in.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
Er is geen sprake van speciale interpunctie. De punten en komma’s zijn geplaatst om de zinnen een einde en een goede indeling te geven. Het gedicht bevat namelijk bijzinnen. Zonder de komma’s zou het gedicht onoverzichtelijk worden.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
Kopland heeft bij dit gedicht de bladspiegel niet op een speciale manier gebruikt. Hij heeft alleen de ruimte benut, die hij nodig had voor dit gedicht. De typografie is niet speciaal.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Rivier, wie, ophield, diepte, inliepen, ophield.
Er is een heel opvallend gebruik van assonantie in dit gedicht. Het laatste woord van elke strofe heeft de klank ‘ie’ in zich. Dit is dus een goed voorbeeld van klinkerrijm.
Dronken en verdronken in regel tien zouden ook assonantie genoemd kunnen worden, maar ik betwijfel het of Kopland het zo bedoeld heeft.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
Het verdrinken in hun eigen silhouetten is een metafoor voor de dood. ‘Met een rivier zo glad en zwart’ kan de Styx worden bedoeld. Het oversteken van de Styx wordt in verhalen en mythen gedaan wanneer mensen naar de onderwereld gaan.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
In dit gedicht maakt Kopland gebruik van de stijlfiguur paradox. Dezelfde, en tegelijk allemaal anders is hier een schijnbare tegenstelling waarbij de twee zinnen met elkaar verbonden zijn. Het effect daarvan op mij als lezer is dat je meteen weet dat de schrijver bedoeld dat schapen er allemaal hetzelfde uitzien, maar van binnen zijn ze allemaal anders. Er moet dus wel degelijk onderscheid gemaakt worden tussen de schapen.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
Rutger Kopland voelt zich hier verwant met de dood en het voortbewegen van dieren. Het standpunt van de dood komt in dit gedicht naar voren. Iedereen is hetzelfde voor de dood. Er kan geen onderscheid gemaakt worden. Dus wanneer het komt, ontkom je er niet aan.
Gedicht 4: ‘In Groningen’ (blz. 37) (bijlage 7)
a. Stel vast welke woorden, regel(s) of zin(nen) jij het belangrijkst vindt en waarom.
Gezien de reden en het doel waarvoor dit gedicht is geschreven, namelijk voor op een affiche voor in de bibliotheek in de stad Groningen vind ik de volgende woorden het belangrijkst:
Groningen: Dit is de plaatsbepaling van het gedicht, maar tegelijkertijd ook de plaatsbepaling van de lezer. Het gedicht spreekt direct tot te lezer op het punt van lezen. Want de lezer is inderdaad in Groningen.
Hier… dit is een onbekende plek: Dit woord trekt de dichter het gedicht in. Hier, in dit gedicht, is de lezer niet in Groningen. De ruimte waarin dit gedicht zich afspeelt is een onbekende plek voor de lezer.
Al die jaren… kwam: Deze woorden geven aan, dat de lezer van dit gedicht altijd al in de bibliotheek van Groningen komt, en dit nu opeens leest.
Je kwam en gaat weer weg: Dit maakt duidelijk dat het lezen van een gedicht maar tijdelijk is. De lezer wordt dus ook maar tijdelijk het gedicht, de onbekende plek, ingetrokken.
b. Ga na wat de titel betekent.
In eerste instantie was dit gedicht geschreven voor een affiche in een bibliotheek in Groningen. De lezer van dit gedicht zou dan ook in Groningen zijn. Vandaag deze titel.
c. Ga na welke woorden meerduidig zijn en waarom.
Het woord ‘hier’ in de eerste strofe kan in eerste instantie ruimtelijk opgevat worden. Hier is dan in Groningen. Maar wanneer men verder leest klopt het niet als hier op Groningen slaat, want dat is geen onbekende plek. Het wordt de lezer dan duidelijk dat de plek ‘hier’ in het gedicht zelf is. Ik denk dat dit woord een soort meerduidigheid heeft.
d. Ga na hoe de zinsbouw in elkaar zit.
De zinnen zijn opgebouwd uit enkele hoofdzinnen. De eerste twee strofen bevatten maar één zin. Een vrij lange zin dus. Hierna komen wat kortere zinnen, in de laatste strofe.
e. Geef verbanden binnen de gedichten weer: let daarbij op herhalingen, variaties, contrasten en tegenstellingen.
De constatering van de onbekende plek in de eerste strofe staat in verband met de laatste strofe. Hierin komt de tweede constatering. Dat de dichter zelf ook een onbekende plek is. Omdat zijn werk een onbekend ‘hier’ vormt voor de lezer, is de dichter zelf ook onbekend. De lezer kent hem immers niet.
Het komen en gaan in regel 5-6 congrueert met het komen en gaan in regel 9.
Er vindt een tegenstelling plaats in meteen de eerste twee regels. Je bent in Groningen contrasteert met hier ben je niet. Het woordje ‘maar’ geeft deze tegenstelling ook aan.
f. Ga na of het gedicht een vaste dichtvorm heeft (sonnet, limerick enz.)
Het gedicht heeft geen vaste dichtvorm.
g. Ga na of het gedicht uit strofen bestaan, wat voor strofen dat zijn en of je een verklaring kunt geven voor de gekozen strofe-indeling.
Het gedicht bestaat uit drie strofen. De eerste twee strofes zijn kwatrijnen. De laatste is een terzine. De indeling van deze strofe is makkelijk te verklaren. Elk deelonderwerp krijgt een eigen strofe: In de eerste strofe: de ontmoeting tussen de lezer en gedicht, wat er altijd aan voorafging, en de conclusie van de toekomst.
h. Ga na wat de functie van de (eventuele) witregels is.
De witregels scheiden de strofen van elkaar. Ze lassen ook een pauze in. De witregels hebben geen speciale functie voor de typografie. Wel krijgt het enjambement in regel 4-5 extra nadruk doordat er een witregel tussen zit.
i. Ga na wat de functie van (het ontbreken van) interpunctie is.
Kopland is erg secuur met interpunctie. Het ontbreken van interpunctie komt in de bundel niet voor. De functie van de interpunctie is het goed lopend maken van de zinnen en op de nodige plaatsen komt een pauze. In regel 8 is de punt nodig om even een grote rust in te lassen, omdat er een overstap is van wat voorafging en wat gaat gebeuren.
j. Ga na of er sprake is van een bijzondere typografie.
Er is geen sprake van speciale typografie. Wel is het lengteverschil van de zinnen binnen een strofe onderling weer opvallend. De laatste zin van de strofen is het kortste en de tweede zin van de strofen is het langst.
k. Bespreek eventuele rijm: denk hierbij aan alliteratie en assonantie, rime riche en het rijmschema.
Er is geen sprake van rijm in dit gedicht.
l. Ga na welke beeldspraak je tegenkomt en wat de gebruikte beelden betekenen.
Dit gedicht bevat geen beeldspraak.
m. Ga na welke stijlfiguren zijn gebruikt en wat het effect ervan op jou als lezer is.
In dit gedicht is er sprake van enumeratio. ‘..en ging, door altijd zon, door altijd regen, altijd wind’. Het effect van deze opsomming op de lezer is dat duidelijk wordt hoe lang het komen en gaan duurde, voordat dit gedicht werd gelezen.
Het gedicht bevat enjambement. Het enjambement met het meeste effect op de lezer is dat in de eerste strofe. Je hebt geen idee van wat er komen gaat, wanneer je het enjambement nog niet bent gepasseerd. De pauze geeft dus extra nadruk op de woorden in de volgende regel. Het heeft het effect op mij als lezer dat het gedicht onverwachter lijkt. Vooral het enjambement in regel 1-2 veroorzaakt dit.
n. Geef aan wat het thema per gedicht is: let erop dat je zoveel mogelijk elementen uit het gedicht bij jouw interpretatie betrekt.
Het thema van dit gedicht is dat je je nooit met één plek kan identificeren of je er thuis voelen. De relatie tussen de ik en de ruimte is geheimzinnig. De plek blijft onbekend, maar de ik blijft ook onbekend. Zo kan de lezer zich niet identificeren met de schrijver, maar ook niet met de plek. Want die blijft onbekend.
G. Eindoordeel

poëzie was geluk,
het geluk om een paar woorden te vinden
die even bij elkaar wilden horen.
Rutger Kopland.

Toen ik deze versregels op een kaart in het Nederlands lokaal had zien hangen, was ik eigenlijk meteen een beetje verliefd geworden op de naam Kopland. Ik vond het zo’n mooi versje. (Ik weet nu dat deze regels uit het gedicht: ‘Kaart van een Grieks eiland’ die hij schreef voor zijn overleden vriend Herman de Coninck)
Daarom heb ik een dichtbundel van Rutger Kopland gekozen. Ik moet zeggen dat het mij niet zeer tegen viel, maar het viel mij ook niet mee. Het luchtige en simpele, maar toch vol emotie en gevoel van de paar versregels hier boven miste ik een beetje in de gedichten in de bundel ‘Dankzij de dingen’. Later heb ik ook in verscheidene kritieken (lexicon van literaire werken, waarderingsgeschiedenis) gelezen dat Kopland steeds meer ernstig en ingetogen is gaan schrijven. Ook al is dit mooie, soepele versje wat ik vond uit 1998 en deze dichtbundel uit 1989, ik kan wel begrijpen wat de critici bedoelen. Het onderwerp in de bundel is veelal hetzelfde. Toch moet ik zeggen dat ik ondanks mijn verwachtingen niet teleurgesteld ben.
Het gedicht ‘Paarden’ - Hun schichtige hoofden in de mist – sprak mij heel erg aan. Omdat het heel dromerig en vol bewondering voor dieren begon. Ik heb dit niet al een van de vier gedichten gekozen, omdat ik er qua beeldspraak, rijm en stijlfiguren niet zoveel mee kon.
Sowieso sprak het gedicht uit de afdeling ‘Portretten’ Portret met hond mij meer aan. Ik vond de tweede strofe ontroerend. Hij legde zich neer, zuchtte en sliep in – Het eufemisme vind ik hier zeer op zijn plek, omdat het een rustige, tedere dood uitstraalt. Ik zie mijn eigen hondje nog altijd als een puppy, ook al is hij vijf jaar oud. Dieren kunnen veel meer een non-verbaal gevoel doorgeven dan mensen en dat is in dit gedicht heel duidelijk naar voren gekomen.
De reeks ‘Dankzij de dingen’ sprak mij ook erg aan. Het gaat over de tijd die verstrijkt en de vanzelfsprekende dingen waar wij zoveel aan te danken hebben. Wij zien de dingen zoals ze zich aan ons voordoen. Wij beschikken niet over de kracht om verder te kijken dan de dingen zelf, die ons vanzelfsprekend toeschijnen. Met uiteindelijk de dood als einde. Kopland zegt ook zelf hierover, dat wij in de dood samenvallen met de wereld van de dingen.
Het gedicht ‘Schapen’ vind ik bijzonder beeldend. De verandering die de rivier ondergaat vind ik goed beschreven. In eerste instantie lijkt namelijk alles rustig. Het gedicht gaat over schapen en zij staan te kijken naar de overkant van de rivier. Maar dan plots wordt de rivier uiteindelijk zo glad en zo zwart, dat het was alsof niet alleen het water, maar ook de tijd zelf ophield. Dan komt de tweede schok, de schapen komen terecht in het zwart van de nacht in de diepte. En daarna is alles weer normaal. De volgende ochtend staan de schapen weer in de vallei, tot ook dat ophield.
Van het gedicht ‘in Groningen’ had ik eerst verkeerde verwachtingen. Ik kreeg het idee dat het over een onbekende liefde of iets dergelijks ging. Na op blz. 38 te hebben gelezen dat dit een tekst affiche voor de stad Groningen was en er in het lexicon van literaire werken wat meer aandacht aan dit gedicht was besteed, begreep ik beter waar het gedicht over ging. Het ruimtelijk overspringen van de letterlijke ruimte, waar de lezer in staat, wanneer hij het gedicht leest, naar het gedicht zelf vind ik goed bedacht. Dit is een onbekende plek, ik ben een onbekende plek staat voor mij voor het onbereikbare van het gedicht. Je kan een gedicht niet tastbaar maken. Ik vind het een mooi gedicht voor een Gronings affiche. Zeker als ik eraan denk dat Kopland gedichten op verzoek schrijft. Dat het voor hem niet bestaat om geschreven te worden, maar ontstaat in het schrijven. Door pure concentratie zo op papier te kunnen zetten hoe de dingen zich aan je voordoen en ze te laten ontstaan tijdens het schrijven vind ik knap. Wanneer ik zelf gedichten schrijf moet ik een bestaande emotie voelen. Kopland zoekt naar de emotie vanuit zijn pen.
De zoektocht in deze dichtbundel was zeker inspirerend. Gedichten hoeven niet te rijmen en je kan alle kanten op met typografie, enjambement, witregels en stijlfiguren. Voor het lezen en schrijven van andere gedichten heeft dit zeker luiken voor mij geopend.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.