Hoofdstuk 1
Kenmerkende aspecten
- De levenswijze van jagers-verzamelaars
- Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
- Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Kernbegrippen
Agrarisch: Betrekking hebbend op de landbouw
Cultuur: Geheel van voortbrengselen van een gemeenschap
Jagers-verzamelaars: Groep mensen zonder vaste verblijfplaats die leven van de
jacht en het verzamelen van gewassen.
Landbouwsamenleving: Maatschappij waarin het natuurlijke milieu wordt aangepast ten behoeve van de productie van planten en dieren voor menselijk gebruik.
Hoofdstuk 2
5 kenmerken:
- De ontwikkeling van filosofie en wetenschap en het nadenken over de rol van de burger in de samenleving.
- Klassieke vormen in beeldende kunst en architectuur.
- De groei van het Romeinse Rijk, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
- Het contact tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germanen van Noordwest-Europa.
- De ontwikkeling van de eerste monotheïstische godsdiensten: jodendom en christendom.
Kernbegrippen:
- Burgerschap: Het feit dat je burger bent met alle politieke en maatschappelijke rechten die daarbij horen.
- Christendom: Monotheïstische godsdienst, gesticht door de volgelingen van Jezus Christus
- Imperium: Een groot rijk onder de heerschappij van een keizer of van één volk. In de Oudheid meestal hetzelfde als Imperium Romanum
- Jodendom: De oudste monotheïstische godsdienst. De levenswijze van de joden wordt bepaald door de afspraken die Jahweh, hun God, met hen gemaakt zou hebben.
- Klassiek: De manier van uitbeelden, de ‘vormentaal’, die door de Grieken in de periode 480-338 gebruikt is, werd vanaf de tweede eeuw v. Chr. Als klassiek (maatgevend) beschouw.
- Monotheïsme: Het geloof in slechts één god.
- Politiek: Oorspronkelijk: het leven als actief burger in een polis. Later betekent het: de manier waarop een stad(staat), een streek of een land bestuurd wordt.
- Stadstaat (polis) Zelfstandige staat, bestaand uit een stad met omliggend gebied.
- Wetenschap: Wetenschap baseert theorieën op experimenten, waarnemingen en het gebruik van het verstand.
Hoofdstuk 3:
Kenmerken
- Het ontstaan van hofstelsel en horigheid
- Het ontstaan van feodaal systeem
- Verspreiding van het christendom in Europa
- Ontstaan en verspreiding van de islam
Kernbegrippen
Agrarisch- urbane samenleving: een samenleving waarin het grootste gedeelte van de bevolking op het platteland leeft en in de landbouw werkzaam is. In de weinige steden die er zijn is het bestuurd gevestigd en komen diverse handsstromen samen.
Autarkie: Zelfvoorziening. Mensen konden zelf hun behoeftes voorzien en zijn dus niet afhankelijk van de producten van buitenaf.
Feodalisme: Leenstelsel. Een systeem waarin leenheren hun grond in leen geven aan leenmannen , die in ruil daarvoor trouw en ondersteuning geven.
Hofstelsel: Een systeem waarbij de grond eigendom is van een landheer en bewerkt wordt door pachters en horige boeren.
Horigen: Vaak onderdeel van het hofstelsel. Boeren zijn aan hun land gebonden. Zij worden horigen genoemd
Islam: Letterlijk = onderwerping. De religie die is gesticht door de profeet Mohammed, met als Allah als enige God.
Hoofdstuk 4
5 kenmerkende aspecten:
- Strijd tussen de geestelijke en de wereldlijke machthebbers
- Kruistochten als expansie van de christelijke wereld
- Opkomst van handel en ambacht
- Opkomst van stedelijke burgerij
- Het begin van staatsvorming en centralisatie
Kernbegrippen:
Ambacht: Beroep waarbij een handwerker met gereedschap een eindproduct maakt. Ook een ander woord voor gilde, een vereniging van mensen die hetzelfde beroep hebben.
Centralisatie: Het streven van vorsten om hun grondgebied vanuit een hoofdstad centraal te regeren
Expansie van het christendom: Uitbreiding van het christelijke geloof door missionarissen of verovering van gebieden.
Geestelijke macht: De macht van de geestelijkheid (paus, bisschoppen en priesters) over de gelovigen. Deze macht gaat over geloofszaken.
Handel: Het ruilen van producten voor andere producten of geld.
Kruistochten: Vanuit katholieke gebieden in (West-)Europa vonden van de 11e tot de 13 eeuw tochten plaats om de Heilige Plaatsen in Palestina te heroveren van de moslims.
Staatsvorming: Het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met een stevige bestuursstructuur.
Wereldlijke macht: De macht van de keizer, koningen en edelen over het gewone volk. Deze macht betreft bestuur en rechtspraak.
Hoofdstuk 5
De vijf kenmerken:
- Het begin van de Europese overzeese expansie
- Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
- De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
- De protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
- Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
Kernbegrippen:
Erfgoed: Cultuurgoed dat is overgeleverd uit eerdere tijden
Katholicisme: rondom de kerk van Rome opgezette geloofsrichting, waarbij de paus als aarde plaatsvervanger van christus wordt gezien
Kerkhervorming/Reformatie: Protestbeweging tegen misbruik en verkeerde manier van geloven binnen de katholieke kerk.
Protestantisme: Verzamelnaam voor verschillende geloofsrichtingen die hun oorspong kennen in het
protesteren tegen misbruiken binnen de katholieke kerk
Renaissance: Cultuurstroming die de mens als individu centraal stelt en de klassieke oudheid als
voorbeeld heeft.
Wereldbeeld: Voorstelling omtrent de werkelijkheid van de wereld.
Hoofdstuk 6
Kenmerkende aspecten
- Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
- De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
- Het streven van vorsten naar absolute macht
- De wetenschappelijke revolutie
Kernbegrippen:
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden