Bibliografische gegevens
Auteur: Harry Mulisch
Titel: De aanslag (1982)
Plaats uitgave: Amsterdam (Groningen)
Uitgave en druk: 1991, 23e druk (Grote Lijsters)
Uitgeverij: De Bezige Bij BV (Wolters-Noordhoff BV)
Pagina’s: 247
Opdracht: -
Motto: Overal was het al dag, maar hier was het nacht,
neen, meer dan nacht.
C. PLINIUS CAECILIUS SECUNDUS
Epistulae, VI, 16
I Samenvatting
Anton Steenwijk zit in 1945 met zijn ouders en broer Peter een spelletje te doen, als ze schoten horen. Fake Ploeg, hoofdinspecteur van de politie en NSB’er, ligt voor het huis van de familie Korteweg op straat. Zij verslepen het lichaam tot voor het huis van de familie Steenwijk. Peter gaat snel naar buiten en wil het lichaam weer verleggen, maar de Duitsers komen al. Peter pakt snel Ploegs wapen en loopt dan weg naar het huis van Korteweg, de Duitsers zien Ploeg liggen en schieten op Peter. Het huis van de familie Steenwijk wordt afgebrand. Antons ouders worden later gefusilleerd. Anton wordt opgesloten met een jonge verzetsstrijdster. Na een tijdje wordt Anton vrijgelaten, om bij zijn oom en tante in Amsterdam te gaan wonen.
In 1956 wordt het hoofdkantoor van de Communistische Partij bestormd. Anton woont hier vlakbij. In de menigte komt hij Fake Ploeg jr. tegen, die een kei in zijn hand heeft. Ze gaan naar binnen en hebben ruzie over wiens schuld het was dat Antons ouders vermoord zijn. Fake wordt woest, gooit de spiegel van Anton kapot en verdwijnt.
Na tien jaar is Anton getrouwd met Saskia en ze hebben een dochter, Sandra, maar kort daarna scheiden ze en trouwt hij met Liesbeth, met wie hij in 1969 een zoon, Peter, krijgt.
Toen hij nog met Saskia getrouwd was, hoorde hij in een café Cor Takes praten over de aanslag. Cor en Anton hebben later een gesprek over wat er gebeurd was. Cor was samen met Truus Coster, toen ze de aanslag pleegden. Anton beseft dat zij waarschijnlijk de jonge verzetsstrijdster was met wie hij in de cel zat.
In 1981, nadat Anton een aanval van migraine en depressie heeft gehad, heeft hij last van zijn tand en wil naar de tandarts, maar de tandarts gaat demonstreren. Anton moet meedoen, anders helpt de tandarts hem niet. In de menigte komt hij Kortewegs dochter, Karin, tegen. Zij legt uit waarom ze Ploegs lijk in 1945 verplaatst hadden. Als ze het lijk hadden laten liggen, zou Korteweg opgepakt zijn geworden, omdat hij hagedissen op zolder had. Het lijk verleggen naar hun andere buren kon ook niet, want daar zaten joden ondergedoken. Korteweg heeft, nadat hij gevlucht was, zelfmoord gepleegd.
Nu weet Anton alles. Hij loopt door, mee met de demonstranten. Later bezoekt Anton met Sandra toch weer Haarlem, waar alles begon.
II Vertelinstantie
De verteller van het verhaal is Anton en in het boek staat steeds: Anton deed dit, hij dacht dat. Hierdoor is er dus sprake van een personale vertelinstantie. Alleen de gevoelens en gedachten van Anton komen naar voren, wat te merken is aan een paar stukken tussen dialogen, bijvoorbeeld als Anton naar mevrouw Beumer gaat, zijn buurvrouw, en met haar een gesprek heeft.
“ ‘Het zijn altijd de besten,’ zei zij zacht, ‘die God het eerst tot zich neemt.’
Dan was, dacht Anton, Fake Ploeg nog beter.
‘Ja,’ zei hij. ” p. 99
- Hierin wordt duidelijk dat er geen sprake is van een auctoriale verteller, omdat Anton de enige is wiens ideeën naar voren komen.
“ ‘Mijn familie,’zei hij (=Anton), terwijl hij zijn vrije hand in zijn nek legde, ‘is niet door de communisten uitgeroeid, maar door de vrienden van jouw vader.’
‘En die communisten wisten, dat dat zou gebeuren.’ (=Fake Ploeg jr.)
‘Dus is het hun schuld…’
‘Allicht. Van wie anders?’
‘Fake,’ zei Anton, ‘ik begrijp, dat je je vader wilt verdedigen. Tenslotte was hij je vader.
Maar als jouw vader mijn vader was geweest, als alles andersom was geweest, had je hem dan ook verdedigd? Laten we elkaar toch geen mietje noemen. Jouw vader is heel gericht vermoord door de communisten, omdat ze van mening waren, dat dat gebeuren moest. Maar mijn familie is in het wilde weg afgemaakt door de fascisten, waar jouw vader ook bij hoorde. Zo zit het toch?’ ” p. 125
- Antons mening komt hierin duidelijk naar voren en op een of andere manier heeft de lezer in zijn hoofd dat de mening van Anton klopt. Door het gebruik van deze vertelinstantie schaart de lezer zich dus aan Antons kant, terwijl dit niet per definitie de goede kant is. Dit duidt aan dat in de loop van het verhaal Antons mening in het hoofd van de lezer geprent wordt.
- Toch lijkt het alsof er sprake is van perspectiefwisseling. In de proloog lijkt Anton niet degene te zijn bij wie het perspectief ligt, toch worden alleen zijn ervaringen en gedachtes toegepast en kijk je met Antons ogen – van een grotere afstand dan normaal – naar de wereld rondom hun huis.
“ Dat vond Anton altijd het mooist: een man die naar achteren liep om iets naar voren te duwen, en tegelijk op dezelfde plaats bleef. Daar was iets heel raars aan de hand, maar hij sprak er met niemand over. Het was zijn geheim. ” p. 10
III Personages
Anton Steenwijk
NAAM, LEEFTIJD, BEROEP
Het belangrijkste personage en tevens het hoofdpersonage van het boek is Anton Steenwijk. In het begin van het verhaal is hij twaalf, aan het eind is hij ongeveer vijftig. Anton lijkt qua uiterlijk heel erg op zijn vader. Hij heeft een notenkleurige huid, net iets donkerder rond de ogen en sluik, donker haar, dat geleidelijk over zijn voorhoofd zakt, waarna hij het weer achterover werpt.
Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden