Middeleeuwen

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • 5e klas vwo | 3521 woorden
  • 26 mei 2001
  • 70 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
70 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Voorwoord: Dit Middeleeuwse geschrift stamt uit het jaar 1302 en is pas geleden teruggevonden in een dorpje in Italië, vlakbij Monte Cassino. Het gaat over de Filosofie in de Middeleeuwen en de toen invloedrijke Thomas van Aquino. Ook wordt het toen invloedrijke Christendom beschreven en de beeldtaal die dit met zich meebracht. Het is een zeer waardevol geschrift en er dient daarom met zorgvuldigheid mee omgegaan te worden. Inleiding: Ik ga het hebben over de filosofie in de Middeleeuwen. Ik heb dit onderwerp gekozen, omdat ik me heel erg interesseer voor het vak Filosofie en daardoor benieuwd was hoe dat er in de Middeleeuwen aan toe ging. In dit werkstuk zal ik de volgende hoofdvraag gaan beantwoorden: “ Hoe ging het Filosoferen er in de Middeleeuwen er aan toe en welke invloed heeft het Christendom hierop gehad? Hierbij zal ik ook de toen bestaande beeldtaal betrekken.
Hoofdstuk 1: Filosofie in de Middeleeuwen, van Patristiek tot Moderne Devotie De partistiek, de eerste periode van de Middeleeuwen, stond vooral onder grote invloed van de kerkvaders. Daar stamt ook het woord Patristiek vanaf, patres betekend namelijk vaders. Van deze patres was Aurelius Augustinus (354 ~430) de meest invloedrijke. Hij was de grondlegger van het Christendom en bedacht onder andere de heilige drieëenheid (vader, zoon, heilige geest). De kerkvaders onderscheidden zeven wetenschappen of vrije kunsten, die het enige echte vak, de theologie (de leer over god), versterkten. Ze hadden het zogenaamde “trivium” dat bestond uit: grammatica, retorica en logica en ze hadden het “quadrivum”, dat de hogere vakken bevatte, zoals: rekenkunde, meetkunde, astronomie en muziek. Deze indeling heeft tot het einde van de Middel~ eeuwen de organisatie van de universitaire wereld bepaald. Ierse monniken, die bekend waren met het werk van Augustinus, besloten rond 600 om het vaste land (waar toen nog het geloof in de Germaanse plattelandsgoden heerste), opnieuw te bekeren. Zij namen kostbare boeken mee, die in het afgelegen Ierland bewaard waren gebleven. Zo kwam men in aanraking met mensen die konden lezen, schrijven en ook denken. Vaak hadden de Ierse monniken een goede filosofische training achter de rug. In Parijs kreeg een Ierse monnik, Alcuinus (735~804) de kans les te geven aan Karel de Grote. Karel de Grote was een analfabeet, die voor zijn privéonderwijs een paleisschool liet bouwen. Vanuit zijn hof werd de filosofie van Augustinus over een groot deel van West~Europa verspreid. De paleisschool werd in de loop der jaren door verschillende Europese filosofen geleid. Door de paleisschool kwam de beroemde Parijse universiteit tot stand, die veel invloed heeft gehad op de cultuur in de Lage Landen. Filosofie in de Middeleeuwen was voornamelijk een zaak van kloosters en geestelijken. De kloosterlingen schreven klassieke geschriften over en voegden er af en toe eigen dingen aan toe, meestal in de vorm van een commentaar. Ook de filosofische monniken lieten zich leiden door de kerk. De kerk wilde dat zo en veel verzet was er niet. Soms, als een monnik te ver dreigde te gaan de bezwerende woorden van de machtige Petrus Damiani (1007~1072) te horen. Deze luidden “ Philosophia ancilla Theologiae”. Dit betekent dat de Filosofie het dienstmeisje is van de Theologie. De Filosofen moesten accepteren dat de theologen boven hun stonden. De theologen kende de bijbel, de bijbel was Gods woord. God was boven de rede (het denken) verheven en dus mochten filosofen niet al te lastige vragen stellen. Zelfs als het geloof vlostrekt onzinnig leek en bijvoorbeeld in strijd was met een principe, bedacht door Aristoteles: “ Je kunt niet bij vol verstand beweren dat iets tegelijkertijd waar en onwaar is”, accepteerde de kerk geen kritiek. Vooral naar buiten toe was de kerk streng. Binnen de muren van de kloosters werd er aan het dienstmaagdengebod niet altijd voldaan. Buiten het zicht van het gewone volk voerden de geestelijken ruige discussies. In deze discussie (die in geschriften terug te vinden is) vocht me de strijd uit tussen de theologie en de ‘dialectiek’, wat wij tegenwoordig de filosofie noemen. Deze discussie vond plaats in de tijd van de Scholastiek, een periode die rond 800 na Christus begon en ergens rond 1450 eindigde. In deze periode werden de rationele ideeën van de Griekse filosoof Aristoteles, die in het Oosten waren ontstaan en via het hof van Karel de Grote verspreid waren, langzamer invloedrijker dan die van Augustinus. Er kwamen telkens meer geschriften van aristoteles in de Lage Landen. De bestaande vertalingen van Aristoteles werden aangevuld met die van Willem van Moerbeke (1215~1286), die in opdracht van Thomas van Aquino schreef. ( zie hoofdstuk 2) De ideeën van Aristoteles waren bij de Filosofen zeer geliefd en zij gingen aan de hand van deze ideeën ook allerlei commentaren schrijven. Ze noemden Aristoteles ook “de filosoof”. Het Oosten was in deze periode veel verder ontwikkeld dan het Westen en de commentaren die aan de hand van Aristoteles geschreven werden vanuit het Oosten hadden dan ook een streepje voor. In de Lage Landen stelde de economie niets voor en was er sprake van vele ziektes en hongersnood. In het Westen kon ook geen ontwikkeling ontstaan door aanhoudende epidemieën en analfabetisme. Ze keken allen met belangstelling naar het Oosten. In Nederland ontdekte Siger van Brabant (1240~1281) dat een Arabier, Averroës genaamd (1126~1198), interessante dingen had gezegd naar aanleiding van de ideeën van Aristoteles. Dit bracht Siger in contact met Thomas van Aquino (1265~1321), de meest invloedrijke filosoof van de Scholastiek. Thomas van Aquino kreeg steun van de machtige kerk, maar Siger werd het zwijgen opgelegd. De nieuwe pauselijke universiteit van Parijs ( de overvolle paleisschool van Karel de Grote) en de universiteiten in Luik en Keulen, werden de grote culturele centra Europa. Op 7 juli 1228 deed paus Gregorius IX zijn beklag, dat ging over de theologen van Parijs, die te veel onder invloed kwamen van de geschriften van Aristoteles. Hij schreef dat filosofie allemaal leuk en aardig was, maar dat het niets bijdroeg aan het geloof. De paus zag meer in de ideeën van de kerkvader Augustinus, die alle wetenschappen bij voorbaat ondergeschikt had gemaakt aan het geloof. De filosofen bleven toch bij de ideeën van “de filosoof”, waarmee zij het geloof hoopten te ondersteunen. In 1277 leidde dit tot een heftige strijd. De kerk won deze strijd en enkele filosofen werden veoordeeld en in 1280 kregen de theologen het verbod opgelegd, om zich niet meer verder in te laten met de verderfelijke filosofie. De ontwikkeling van het vrije denken werd dus onderdrukt. De filosofen moesten zich aanpassen gingen zich nu noodgedwongen niet meer met de inhoud van de discussie bezig houden, maar met de vorm. De Middeleeuwse quaestio disputata werd een schoolse (het woord scholastiek is hiervan afgeleid) methode zonder inhoud. Ieder probleem, of het nou van belang was of niet, werd aan de orde gesteld en werd bediscussieerd in vijf stappen:  Men schetste het probleem  Argumenten van anonieme tegenstanders kwamen aan de orde (ze wilden geen openlijke ruzie)  Argument van de auteur  Probleem werd opgelost  Terugblik op argumenten van tegenstanders, die een voor een werden weerlegd
De methode was nu veel verfijnder, alleen was het jammer dat er nooi echt discussies over belangrijke dingen gehouden konden worden. De kerk raakte inmiddels in ingewikkelde conflicten verzeild. In 1378 waren er twee pausen en in 1409 waren het er drie. Alledrie beweerden ze dat ze de enige echte paus waren. Uiteindelijk eindigde het spelletje en werd er één paus gekozen, Avignon genaamd. Wie niet gehoorzaamde aan deze Avignon kon maar beter het land verlaten. De rector van de Parijse universiteit, de Nederlandse logicus Marsilius van Inghen (1335~1396), trok weg naar Heidenberg, waar in 1386 een universiteit werd gesticht. De filosofen van de Lage Landen hadden nu de keuze uit drie universiteiten; Parijs, Keulen (opgericht in 1388) of Heidenberg. Grote delen van de Nederlanden behoorden onder het kerkelijke gebied van Keulen en gingen studeren. Uit Keulen waaide een frisse wind. De filosofen probeerden er de via moderni (de nieuwe weg), te bewandelen. Deze moderne filosofen stonden onder de invloed van de Engelsman William van Ockham (1285~1349). Ockham beweerde dat algemene begrippen, zoals mensheid, verzinsels van de geest waren en niet in de werkelijkheid konden worden aangetoond. Als j wilde weten wat er zich in de werkelijkheid afspeelde, dan moest je maar kijken naar de afzonderlijke mensen. Hij stelde voor overbodige metafysische begrippen weg te laten. Zijn methode daarvoor, was om vooral Cristelijk termen weg te laten. Zijn opvolger Jean Burdian (1292~1360) werd de leider van het ockhaminisme. Hij bewees dat de wereld misscien wel op een deterministische (bepalende) wijze inelkaar zat, maar dat de mens wel vrij is. De menselijke wil werd volgens Burdian niet alleen bepaald door omgevingsfactoren, maar ook door de keuzemogelijkheden die hij zichzelf voor kan leggen via de rede (rationaliteit). Burdian stierf aan de pest, die vanaf 1347 in golven over Europa trok. Maar rond 1400 waren zijn ideeën al tot ver in Oost-Europa doorgedrongen. Ook de universiteiten gingen onder de invloed van Burdian op de moderne toer. De aanhangers van de via antiqua een eigen universiteit op te richten voor het Nederlandse en Vlaamse publiek. Bij deze universiteit stonden, net als nu, vele werken van Thomas van Aquino en Aristoteles op het lesrooster. Twee jaar na het oprichten van deze universiteit kregen de docenten de opdracht om nooi meer iets te onderwijzen wat te maken had met deze nieuwe moderne stromingen. De Duitse Meister Eckhart en Tauler, de Engelsman Wyclif en de Tjech Jan Hus (~1415), merkten dat het geloof zowel in de gangbare via antiqua als in de nieuwe via moderni gevaar liep. In deze stromingen had men namelijk weinig respect voor God. Het was tijd voor een alternatief: een nieuwe vorm van mystiek waarin de persoonlijke omgang met God, het eenvoudig leven en het wonder centraal stonden. De Brusselaar Jan van Ruusbroec (1293~1381), een van de nieuwe mystici, stichtte een sobere kloosterorde buiten de stad. Hij zocht rust in natuur en in het innerlijk. In dat opzicht was hij een vernieuwer, maar hij bleef gewooon geloven in het “ realisme” dat zo typerend was voor de via antiqua. Dat realisme stelde dat (metafysische) begrippen wel degelijk een basis hebben in een hogere wereld. Het goede id goed, omdat het deel heeft aan het goddelijke idee van goedheid, ergens ver in een hogere sfeer. Ruusbroec was daarmee een tussenfiguur, nog half gevangen in de metafysica van het verleden, maar met een stap in de toekomst. Zijn mystiek inspireerde een nieuwe, typisch Nederlandse beweging: de moderne devotie. De moderne devotie bloeide op in de Ijsselvallei rond figuren als Geert Groote (1340~1384) en Thomas à Kempis ( 1379~1471). Groote wist wel met God om te gaan en was daarmee een echte nominalist: begrippen waren volgens hem afgeleide zaken, het waren namen waarmee we bepaalde regelamtig terugkerende zaken uit onze ervaringen ordenen. Met goddelijke metafysica had het allemaal weinig te maken. Kempis bweerde dat men Jezua in woord en daad moet imiteren. Hij bracht een zee succesvol boek uit: Imitatio Christi (de navolging van Christus). Zelfs nu nog zijn er vele mensen die zich aangetrokken voelen tot het pleidooi van Kempis. In dit pleidooi gaat het om nederigheid en eenvoud. Ook ontvluchten vele mensen het stadsleven, na de oproep van de Moderne Devoten. Een van de jonge denkers die opgroeide in de armenscholen van de moderne devoten in Deventer was filosoof, wiskundige en geestelijke Nicolaus van Kues oftewel Cuscanus (1401~1464). Hij maakte carriere in de kerk en trok regelmatig door Nederland om kloosters te bezoeken. Zoals God alle tegenstellingen opnam en verenigde, zo moest de kerk volgens Cuscanus omgaan met de verschillende religieuze groeperingen. Om daar goede omstandigeheden voor te creëren was gematigdheid nodig. Cuscanus schreef daarom een boek met de titel: De docta ignorantia (Over de geleerde onwetendheid). Cuscanus stelt dat de mens alleen vooronderstellingen en hypothesen heeft, in navolging van Socrates (496~399 v Chr.). De waarheid ligt volgens Cuscanus buiten ons bereik, maar hij voegt hier wel aan toe dat we de waarheid steeds beter kunnen benaderen. In Cuscanus zijn gezelschap bevond zich ook Dionysius de Karthuizer uit Ryckel (1402~1471), een vriend van Philips van Bourgondië. In zijn jeugd was Dionysius nog aanhanger van Thomas van Aquino, maar kreeg gaandeweg meer oog voor de optimistische leer van Cuscanus. Dit was aan het eind van de Middeleeuwen. Hoofdstuk 2: Thomas van Aquino en het Christendom. Thomas werd geboren omstreeks 1225, in het kasteel van roccasecca dichtbij het stadje Aquino, halverwege het Rome en Napels. Zijn ouders behoorden tot de adelstand. Als jongen verbleef Thoma enkele jaren in de beroemde benedictijnabdij van Monte Cassino, niet ver van zijn ouderlijk huis. Toen hij veertien jaar was, ging hij aan de universiteit van Napels studeren. In die tijd was de faculteit der vrije kunsten (facultas artium liberalium ) een soort propeduise voor de studie in theologie, rechten of medicijnen. Beide verblijfplaatsen (Napels en Monte Cassino) zijn voor hem van beslissende betekenis gebleven. In Monte Cassino kon zijn beschouwende geest zich in rust ontwikkelen. God en de mens bleven voor hem de twee hoofdthema’s van zijn denken. In Napels maaktje hij kennis met de nieuwe denkstroming van zijn tijd: het aristotelisme, dat voor zijn wijze van denken in filosofie en theologie van grote betekenis werd. In dezelfde stad vond nog een andere kennismaking plaats. Thomas leerde er de jonge religieuze orde der dominicanen kennen, die daar in 1231 een huis gesticht hadden. Het leven van de dominicanen trok Thomas zo sterk aan, dat hij, ondanks de felle tegenstand van zijn familie, in het jaar 1243 in de orde trad. Voor Thomas was dit een begrijpelijke beslissing, gezien zijn aard. Hij wilde geen ridder of koopman worden en zijn familie had ook nooit anders dan een religieuze levensloop van hem verwacht. Thomas koos dus voor de nieuwe orde. Het leven moest volgens de dominicanen gericht zijn op studie en prediking. Dit paste goed bij Thomas, zijn levensstelling was namelijk: “kennis verwerven en kennis overdragen”. Nadat hij al zijn wijsgerige studies had afgerond ging hij naar Kuelen, waar hij theologie afstudeerde. Op deze universiteit had hij een leraar, die in alle aspecten de ideeën van Aristoteles volgde. Thomas ging echter niet in al deze ideeën mee. In 1252 werd Thomas (inmiddels gewijd tot preister) docent aan een dominicaans klooster in Parijs, waar hij al snel tot hoogleraar benoemd werd. Van 1259 tot 1268 is Thomas in Italië verbleven, om aan zijn geschriften te werken. In 1269 ging hij opnieuw doceren aan de universiteit van Parijs, het geestelijk middelpunt van Europa. De strijd om de geschriften van Aristoteles was toen op zijn hoogtepunt. Deze conflicten leidde tot stakingen en de universiteit werd tijdelijk gesloten. Thomas keerde terug naar Italië, waar hij in Napels op verzoek van zijn orde een theologische hogeschoolschool stichtte. De paus nodigde hem uit als theologisch adviseur deel te nemen aan het Concilie van Lyon in 1274. Op reis naar Lyon overleed Thomas op 7 maart 1274. De middeleeuwse docenten aan de faculteiten van filosofie en theologie waren steeds seculiere geestelijken (geestelijken die geen lid van een orde waren, maar rechtstreeks onder een bisschop stonden). Dit is natuurlijk begrijpelijk, omdat de meeste universiteiten verdere ontwikkelingen van de kathedraalscholen waren, waarover de bisschop de macht had. Thomas begon zijn arbeid in Parijs, op een moment dat de seculiere geestelijken het alleenrecht opeisten aan de universiteit te doceren. Voor de jonge orde; franciskanen en dominicanen, bleef de universiteit gesloten. Zij voelden zich hierin erg belemmerd, de universiteiten werden immers steeds meer de centra van het geestelijke leven. Thomas mengde zich spoedig in deze strijd en schreef hier enkele geschriften over. Het tweede probleem voor Thomas, was het doorwerken van de geschriften van Aristoteles. Dit beheerste zo’n beetje zijn hele studie. Hij vroeg zichzelf af of het wel nuttig was om de geschriften van Aristoteles te gebruiken en of het niet juist funest was. Hij vroeg zich ook af of het juist was om het platoonse wereldbeeld los te laten, wat juist zo bruikbaar was voor christelijke waarheden. Thomas beriep zich voortdurend op Aristoteles, maar hij stond zeer kritisch tegenover de Arabische commentatoren. Vooral Averroës wees hij af, omdat hij vond dat Averroës (zie hoofdstuk 1) de individualiteit van de mensen afwees en geen ruimte liet voor een goddenlijke openbaring. Thomas volgde dus voor het grootse deel Aristoteles, maar er in een wezenlijk verschil aan te geven. Thomas vindt even als Aristoteles dat de mens zijn natuurlijke doel slechts in de politieke gemeenschap bereikt, alleen is dit volgens Thomas niet door natuurlijke verhoudingen, maar omdat dit natuurlijke doel door God is ingesteld. Thomas stelt hier dat het uiteindelijke doel van het menselijk leven , de eeuwige aanschouwing van God is. Volgens Thomas bestaat er geen tegenspraak tussen wat de filosofie ons leert en wat de bijbel ons vertelt. In het verlengde hiervan ligt zijn opvatting dat de mens op twee marieren tot kennis kan komen: met behulp van zijn verstand en doormiddel van goddenlijke openbaring, zoals die via de Bijbel tot ons komt. Zo waren de ideeën van Thomas niet in strijd met de kerk, terwijl die van Aristoteles dat wel waren. Een van de bekendste uitspraken die hij in die tijd deed was “ de ziel verwerkelijkt zich in het lichaam en het lichaam verwerkelijkt zich in de ziel”. Hiermee werd de opvatting van de Christenen niet beschadigd (mens heeft sterfelijk lichaam en onsterfelijke ziel) en had het ook iets van de leer van Aristoteles (Het doel is het verkrijgen van kennis, kennis wordt verkregen door het lichaam die kan waarnemen, kennis wordt opgeslagen in de ziel). Hoofdstuk 3: Beeldtaal Zoals uit de vorige hoofdstukken duidelijk is geworden stond de Middeleeuwen onder grote invloed van het Christendom, maar zijn er vele conflicten geweest tussen de theologie en de telkens verder bloeiende filosofie. Deze conflicten vinden we niet alleen duidelijk terug in geschriften, maar ook in de toen bestaande beeldtaal. In de meeste schilderstukken en wandkleden van toen, werd de macht van de kerk weergegeven en de heilige Christus geprezen. Maar er bestaan ook een aantal schilderstukken en wankleden, waarin de conflicten tussen de kerk en filosofie duidelijk te zien zijn. Ook bestaan er tekeningen en schilderijen van in die tijd belangrijke filosofen. Ook werden er in die tijd veel fresco’s gemaakt die verhalen vertelden. In de bouwkunst van toen is niet veel terug te vinden van het conflict tussen de kerk en de opkomende filosofie van toen. De kerken en kloosters waren vaak naar de hemel gericht, naar God en er bestonden ook kerken die zo gebouwd waren dat ze het lichaam van Christus aan het kruis symboliseerden, maar aan de verdere bouwstijl was niets af te lezen van het toen spelende conflict. Het conflict was namelijk vooral af te lezen aan de wandkleden en de schilderijen die ín de kerken en klossters hingen. In de beeldhouwkunst waren weer wel dingen weergegeven van het toen spelende conflict. Beeldhouwers vertelde hele verhalen door rijkelijk versierde kapitelen, beelden aangebracht op poorten van kathedralen en kloosters. Vaak ging het dan op het eerste gezicht om het prijzen van Christus, maar vooral aan de kleinere gedetailleerde werken waren dingen af te lezen van het toen spelende conflict. (Voor alle plaatjes zie volgende bladzijden) Slot Ik kan nu antwoord gaan geven op de door mij gestelde hoofdvraag aan het begin van dit werkstuk: “ Hoe ging het filosoferen er in de Middeleeuwen er aan toe en welke invloed heeft het Christendom hierop gehad?” Filosoferen was in de Patristiek nog echt een van de wetenschappen die onder het vak theologie viel, doordat in deze periode de kerkvaders de meeste invloed hadden. In de daarop volgende tijd maakte de filosofie een bloei door, door Ierse monniken, die hun geschriften en daarmee hun filosofische denkwijze meenamen. Toen een Ierse monnik Karel de Grote mocht gaan onderwijzen, werd een groot deel van West~Europa in aanraking gebracht met de filosofie. Ook liet Karel de Grote een paleisschool bouwen, die later uitgroeide tot een van de belangrijkste universiteiten voor de filosofie. De filosofie ontwikkelde zich nog steeds en de theologen vonden dat de filosofen wel moesten blijven onthouden dat filosofie “het dienstmeisje” van de theologie was, de theologie volgde de Bijbel en de Bijbel was God en God stond boven alles. In de Scholastiek kwam deze discussie tot een hoogtepunt, omdat er inmiddels uit het Oosten geschriften waren overgekomen van de filosoof Aristoteles en dat in strijd was met de kerk, maar vele filosofen zich hiertoe voelden aangetrokken. Het laaide op tot een hevige discussie, die eindigde in het voordeel van de kerk en enkele filosofen veroordeeld werden. Toch was er op dat moment een invloedrijke filosoof die wel door de kerk geaccepteerd werd en dat was Thomas van Aqiuno, die zijn filosofie zo wist te brengen dat deze niet is strijd was met de kerk. De kerk verbood om je nog in te laten met filosofie. Het vrije denken werd hier dus duidelijk onderdrukt door het Christemdom. Toch kwam er na enkele tijd van onderdrukking weer een nieuwe stroming van de filosofie op gang, doordat er vanuit de universiteit van Keulen nieuwe ideeën stroomden. Deze ontwikkelden zich verder en hieruit ontstonden nieuwe filosofische stromingen. Hieruit wordt dus duidelijk dat er echt behoefte was in de Middeleeuwen om zich bezig te houden met filosofiche vraagstukken, maar dat de filosofie zich moeizaam heeft kunnen ontwikkelen door de invloed van de kerk. Die de meeste filosofische ideeën afkeurden, omdat ze in strijd waren met hun leer over God.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door deze scholier