Het Aanbod

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1883 woorden
  • 26 mei 2001
  • 161 keer beoordeeld
Cijfer 8
161 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1: Het bedrijfsleven De bedrijfsomgeving - Iedereen andere belangen
Bv. Werknemers hoog loon, werkgevers lage kosten = tegenstrijdig belang
Externe effecten: Gevolgen van productie die niet in prijs van het product worden opgenomen. „h Kunnen positief of negatief zijn
Jaarverslag onderneming: 1. balans van bedrijf, met toelichting
2. resultatenrekening van bedrijf
3. toelichting directie op cijfers
4. verklaring van registeraccountant „h Balans vermeldt bezittingen en schulden op bepaald moment. Het verschil hier tussen = eigen vermogen. Betalingsbalans: „h Links activakant, staan bezittingen en vorderingen; rechts passivakant, eigen en vreemd vermogen. „h Vaste activa zijn bezittingen die langer dan een productieproces meegaan. „h Debiteuren: handelsvordereingen of vorderingen op afnemers. Klanten aan wie onderneming producten heeft verkocht en die hun rekening nog niet hebben betaald. „h Liquide middelen: direct voorhanden zijnde betaalmiddelen. Effecten zijn beleggingen in aandelen of obligaties die gemakkelijk zijn om te zetten in geld. „h Grenstussen korte en lange schulden meestal gesteld op 1 jaar. „h Vreemd vermogen = schulden en voorzienigen „h Crediteuren: Klanten van wie onderneming producten heeft gekocht rekening nog niet hebben betaald. Reslutatenrekening: Overzicht opbrengsten en kosten van onderneming over een bepaalde periode. Toelichting directie: uitleg gepubliceerde cijfers + korte analyse van ontwikkelingen op verschillende markten waar onderneming actief is. Verklaring accountant: heeft opdracht om jaarcijfers te controleren. Is van belnag voor eigenaren/ aandeelhouders en belastingdienst. Paralelle economie: productie die niet geregistreerd wordt. Commerciele bedrijven: bedrijven met als doel winst maken. Marktsector: Primaire sector: Bedrijven sie zch bezig houden met aarde, of bewerking daarvan. ( lanbouw, visserij, bosbouw, mijnbouw) Secundaire sector: grondstoffen uit primaire sector verder verwerkt. Tertiare sector: commerciele dienstverlening ( schoonmaakbedrijven, banken) Quartaire sector: niet commerciele dienstverlening, vooral overheidsinstellingen. (ziekenzorg, onderwijs, openbaar bestuur) Ondernemingen zijn bedrijven die zoveel mogelijk winst willen maken. Winst = omzet ¡V kosten

Ondernemingen kunnen winst ook gebruiken voor uidbreidingsinversteringen: nieuwe producten of productietechnieken.. zort voor continuiteit. Marktaandeel = aandeel in totale verkopen van een product op betreffende markt. Private ondernemingen : kapitaalgoederen in onderneming zijn prive-eigendom. Eenmanszaken: bedrijven met een beperkt eigen vermogen, geleid door een persoon die tevens de eigenaar is van dat bedrijf. Vennootschap: zelfstandigen gaan samenwerken. Firmanten zijn gezamelijk eigenaar en allebei aansprakelijk.(inkomensheffing) Besloten vennootschap: vennoten nemen elk voor een bepaald bedrag deel in het eigen vermogen van de onderneming. Aansprakelijkheid beperkt zich tot bedrag dat ze hebben ingelegd.(vennootschapsbelasting) Naamloze vennootschap: aandelen staa niet op naam en zijn daarom vrij verhandelbaar op de effectenbeurs. NV kan daardoor groot vermogen aantrekken. Concern: groep samenhangende ondernemingen, geleid vanuit een centraal punt. Houdstermaatschappij, die merendeel van aandelen heeft van een aantal
Dochterondernemingen. Multinationale onderneming: als concern vestigingen heeft in meedere landen. Overheid speelt grote rol bij ondernemingen door wetten, regelgeving: Vestigingsvergunning, milieuvergunning, kwaliteit+veiligheidseisen, arbo, ontslagwet, administratie, uitbetalen van loon, afdracht v. loonbelasting en soc. Premies, Btw, wet op ondernemingsraad. Administratieve lasten: kosten die bedrijf maakt door naleven van wetten en regels en controle op naleving
Deregulering: afschaffen of beperken van overheidsregels. Concentratie: groei van grote ondernemingen ten koste van de kleinere. Bedrijstak/branche: alle bedrijven die zich bezighouden met de voortbrenging van eenzelfde soort product. Bedrijfskolom: opeenvolgende bedrijfstakken die een product doorloopt. Groeien van ondernemingen: „h Productiecapaciteit vergroten dmv uitbreidingsinvesteringen ¡÷ autonome groei. „h Fusies; twee zelfstandige, min of meer gelijke bedrijven gaan in elkaar op „h Overnames; grotere onderneming koopt kleinere op. „h Jiont-ventures; ondernemingen willen samenwerken, maar toch zelfstandig blijven. Vaak nieuw bedrijf, waarin beide bijdrage leveren. Verticale expansie: ondernemingen die willen groeien in eigen bedrijfstak. „h Doordat ze afhankelijk zijn van anderen bedrijfstakken. Ze willen zlef leverancier en afnemer worden en dat kan alleen in eigen bedrijfskolom
Differentatie: het afstoten van delen van het productieproces
Diversificatie/parallelisatie: uitbreiding onderneming naar parallele bedrijfskolommen. Conglomeraat: onderneming met onsamenhangend pakket van producten. Hoofdstuk 2: Prijzen, kosten en het aanbod Produceren: Het toevoegen van waarde aan ingekochte grond- en hulpstoffen. Totale kosten: TK= TVK + TCK of TK= q x GTK
Gemiddelde totale kosten: GTK= TK/q of GTK=GVK + GCK
Gemiddelde variabele kosten: GVK= TVK/q of GVK=GTK-GCK
Gemiddelde constante kosten: GCK= TCK/q of GCK=GTK-GCK
Marginale kosten: MK= ∆TK/∆q of ∆TVK/∆q
Totale opbrengst (=omzet): TO= p x q
Gemiddelde opbrengst: GO= TO/q of GO=p
Marginale opbrengst: MO= ∆TO/∆q
Totale winst: TW= TO ¡V TK of TW= q (p-GTK) Gemiddelde winst: TW/q of GW= GO- GTK
Doelstellingen: „h Maximale winst wordt bereikt als produktieomvang gelijk is aan MO=MK „h Kostendekking TO=TK „h Laagste kostprijs, GTK is het kleinst en GTK=MK - Capaciteit hangt af van gedane investeringen. - Het kan lang duren voordat de capaciteit vergroot is - Hoe hoger verkoopprijs van een produkt, hoe hoger de winstmarge

Aanbodfunctie: Laat zien hoe groot het aanbod is bij verschillende prijzen
Hoeveelheid die een producent van een produkt aanbied, wordt bepaald door: „h Verkoopprijs vh produkt (P) „h Doelstelling die hij nastreeft „h Kosten
Collectieve aanbodvergelijking: Hoeveel bij elke prijs wordt aangeboden door de hele bedrijfstak. Macro-economisch aanbod: aanbod van alle bedrijfstakken samen voegen „h Totale kosten zullen toenemen als er in een onderneming meer producten worden vervaardigd, het vereist immers meerdere produktiefactoren. „h Constante kosten nemen af naarmate bezettingsgraad hoger is, kunnen dan over meer producten uitgesmeerd worden. Proportioneel variabele kosten: als variabele kosten evenredig stijgen met productieomvang. Degressief: Minder dan evenredig
Progressief: Meer dan evenredig
Break-evenzafzet: totale opbrengsten dekken totale kosten „h Naarmate de kostprijs van een produkt lager ligt worden er minder productiefactoren verspild en is de productie efficienter. „h Bij proportioneel variabele kosten en een stijgende productie, neemt kostprijs af, omdat GCK daalt en GVK gelijk blijft. Marginaal: Uitbreiding van productieomvang met een eenheid. Hoofdstuk 3: Productietechnieken Arbeidsproducitiviteit: gemiddelde productie per arbeider „h kan toenemen door arbeidsverdeling: meer routine, minder tijd verloren met wisselen van taken, ontstaan meer mogelijkheden om machines te gebruiken. Kapitaalproductiviteit: productie die een geinvesteerde gulden kapitaal gemiddeld oplevert. „h Is verhoudingsgetal tussen twee geldbedragen; wanneer getal in dat jaar gelijk is aan 5, dan is geinvesteerde gulden in dat jaar gem. 5 gulden aan productie. Mechanisatie: overname van eenvoudige handelingen als de aanvoer van grondstof, de bewerking en afvoer van eindproducten door machines. Automatisering: regeling en sturing van productieprocessen worden overgenomen. Kapitaalintensiteit: het kapitaal (geinvesteerd bedrag) per werknemer. Breedte-investering: onderneming kiest voor de bestaande techniek en per werknemer blijft er evenveel kapitaal in gebruik. Diepte-investering: Ondernemer kiest voor een kapitaal intensiever techniek, per werknemer wordt meer kapitaal gebruikt. Benodigde productiefactoren: input van productieproces
Aantal eindproducten: output ,, ,, Productiefunctie: q= f (A, K) q= hoeveelheid (eind)product A=hoeveelheid arbeid K=hoeveelheid kapitaal TK= Pa x A + Pk x K TK= totale kosten Pa= prijs van arbeid A= hoeveelheid arbeid Pk= prijs kapitaal K= hoeveelheid kapitaal Schaalvoordelen: voordelen die uitsluitend een gevolg zijn van een grotere productieomvang bv; inkoopkorting producent door grote hoeveelheden tegelijk te kopen, ze besparen kosten door efficientere organisatie etc. „h Schaalvoordelen verschillen per bedrijfstak, voor sommige bedrijfstakken geldt: hoe groter de onderneming des te lager de kostprijs en des te beter de concurrentiepositie. „h Bv bij de horeca zijn nauwelijks schaalvoordelen te behalen, daarom vindt je daar ook veel kleinere arbeidsintensievere bedrijven. Productinnnovatie: onderzoek leidt tot invoering van nieuw product Procesinnovatie: productieproces wordt vernieuwd. „h Innovaties leiden niet alleen tot kostendekking, maar ook tot kwaliteitsverbetering. Octrooi: onderneming krijgt gedurende paar jaar alleenrecht op het commerciele gebruik van een uitvinding. „h kan onderneming reslutaat van onderzoek mee beschermen „h onderneming kan octrooi verhuren, lecensie verlenen. Ondernemingen die huren, produceren lecensie. -overheid kan ook invloed uitoefenen op productietechniek door wetgeving
bv: belasting, milieu voorschriften. Macro-economische productiecapaciteit: geeft aan wat een land kan produceren als alle productiefactoren van dat land worden benut. „h Hangt af van structuur van economie

Structuur van economie: mate waarin er productiefactoren beschikbaar zijn en de kwaliteit daarvan. „h Kwaliteit hangt af van opleiding van de bevolking en technische ontwikkeling. „h Capaciteit hangt af van niet-economische factoren, maar geografische, historische of culturele. Marktwerking: in een markteconomie bepaalt de markt waar, hoeveel en hoe productiefactoren worden ingezet. „h In economentaal: de markt bepaald de allocatie van productiefactoren. Allocatie: waar je de beschikbare productiefactoren voor gebruikt. „h Voor een efficientere allocatie zijn goed functionerende markten nodig, alleen dan wordt de capaciteit ook werkelijk benut. - macro-economisch meerdere bezettingsgraden; kapitaal, natuur en beroepsbevolking. Hoofdstuk 4: Internationale handel en concurrentie 1. Door specialisatie en handel verminderen de totale kosten
2. Door efficientere internationale arbeidsverdeling hoeven er in totaal minder productiefacoteren te worden ingezet in een bepaalde industrie. 3. Welvaart kan toenemen
Comparatieve kostenverschillen: kostenverhouding is binnenlandse prijs van ene product uitgedrukt in andere, bv worst in kaas. Een kilo worst kost in nederland drie keer zoveel dan een kilo kaas, 1 kilo worst = 3 kilo kaas. „h Nederland heeft in dit voorbeeld een comparatief voordeel bij de kaasproductie
Prijspeil export
Ruilvoet = Prijspeil import x 100
Protectionistische maatregelen: maatregelen die producenten beschermen tegen de buitenlandse concurrentie door overheid. BV „h Heffing van belasting (invoerrecht) op ingevoerde producten en de vaststelling van een invoerquotum of ¡Vcontingent, dit is het bepalen van een maximum aantal in te voeren goederen. „h Kunnen buitenlandse producenten subsidies of belastingvoordelen verstrekken, waardoor deze hun producten konde aanbieden tegen lagere prijzen dan de buitenlandez conconcurrent. Dumping: wanneer de subsidies zo hoo zijn dat producten onder de kostprijs worden verkocht. „h Kan gebeuren bij het subsidieren van overheden aan hun exporteurs. Administratieve belemmeringen: overheden stellen allerlei voorwaarden aan produkten die op de markt worden gebracht. Argumenten voorstanders van protectie: „h Dat ze nodig zijn om werkgelegenheid in stand te houden tijdens een recessie. „h Veiligheidsargument; door protectie voorkomt men dat vitale bedrijfstakken 9bv voedselvoorziening en defensie) worden weggeconcurreerd door buitenland. „h Dat het het diversificatie van productie vergemakkelijkt.( nieuwe, jonge bedrijfstakken krijgen zo een kans) Tegenstanders: „h Allocatie van productiefactoren op wereldschaal is bij vrijhandel meest efficient, daarom is elke vorm van protectie concurrentievervalsing en leidt tot inefficienties. „h Men krijgt door protectie te maken met represailles; buitenlandse ondernemingen zien zich gedwongen om ook te beschermen en het loopt uit op handelsoorlog. „h Door het beschermen van bedrijfstakken worden de ingevoerde goedkopere producten buiten de deur gehouden, waardoor binnenlandes bedrijven zich niet genoodzaakt zien in innovaties. Technologische achterstand als gevolg. -EU vertoont sterk protectionistische maatregelen bij landbouw: „h Invoerrechten moeten voorkomen dat wereldmarktproducenten hun producten te goedkoop in de EU afzetten. „h Exportsubsidies zij er om eventuele landbouwoverschotten af te kunnen zetten op de wereldmarkt
Wisselkoers: prijs van een vreemde valuta. Prijselasticiteit van de invoer: geeft aan hoe groot de procentuele verandering van het invoervolume is als, gevolg van een prijsverandering van de invoer. Prijselasticiteit van de uitvoer: hoe sterk het uitvoervolume stijgt op de prijsveranderingen van het exportpakket. - met invoer van Euro schakelt men het koersrisico uit. Deelnemende landen kunnen geen wisselkoersbeleid meer voeren. Ook mogelijkheid om nationaal rentebeleid te voeren verdwijnt. ( bv het was mogelijk de investeringen in Nederland te stimuleren door de rente te verlagen) Structuurbeleid/aanbodbeleid/groeipolitiek: als overheid maatregelen neemt met als doel in te grijpen bij de aanbodkant van de economie. - Bv Nederland in de jaren ¡¦60. - Daarna ging Nederland als volgt te werk: (arbeidsbeleid) „h Werd door overheid flink bezuinigd; op bv sociale uitkeringen, onderwijs en zorgsector. „h Overheid wist zich te verzekeren van de steun van vakbonden om arbeidskosten langs een andere weg te beperken; er werd een akkoord gesloten waarin loonmatiging tegenover verkorting van arbeidsduur stond. Loonmatiging: loonstijging blijft achter bij de stijging van de arbeidsproductiviteit. Industriebeleid: = nu vooral technologiebeleid. Overheid richt zich vooral op clusters. Clusters: groepen bedrijven die met elkaar verbonden zijn in een netwerk

REACTIES

A.

A.

He, ik zie nu dit uittreksel, maar hoe schat je ongeveer de kwaliteit in, ik zie namelijk dat het nog niet beoordeeld is...

22 jaar geleden

M.

M.

He Anouk,
thanx voor de samenvatting, scheelt weer een onvoldoende...

22 jaar geleden

D.

D.

Goed Uittreksel, heb je die van andere katernen ook op internet staan ??

22 jaar geleden

G.

G.

heeej Anouk

ik hen de afgelopen jaren samenvattingen van economievan jou op de site scholieren.com gevonden. deze waren zo uitstekend dat ik erg veel plezier van gehad heb. nu vroeg ik me af of je ook een samenvatting had van de lesbrieven "Europa" en de "De wereld"
zo ja, zou je mij deze dan kunnen mailen. dit zou ik erg fijn vinden want over anderhalve week heb ik hier een schoolexamen over :S

groetjes Giel

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door deze scholier