Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Ethiopië: De revolutie van 1974 door Nederlandse ogen

Beoordeling 6.4
Foto van Simon
  • Scriptie door Simon
  • 4e klas wo | 29646 woorden
  • 25 november 2009
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De Ethiopische revolutie door Nederlandse ogen Een archiefonderzoek naar de Nederlands-Ethiopische betrekkingen tijdens het kabinet-Den Uyl 1973-1977 Dit is de herziene versie van mijn masterscriptie, januari 2008. De scriptie is geschreven als slotstok van de masteropleiding Internationale Betrekkingen in Historisch Perspectief aan de Universiteit Utrecht. De oorspronkelijke versie dateert van augustus 2007 (zie hier).
I - Inleiding Afrika kent een vanuit het oogpunt van de internationale betrekkingen fascinerende geschie-denis. Aan het einde van de negentiende eeuw werd vrij plotseling in een periode van dertig jaar het hele continent door Europese grootmachten gekoloniseerd. De kolonisatie van Azië en Amerika was toen al eeuwen aan de gang. Maar toen na de Tweede Wereldoorlog het on-afhankelijkheidsideaal populair werd bij zowel de gekoloniseerden als bij de nieuwe groot-macht, de VS, voltrok de dekolonisatie in Afrika zich net zo snel als in Azië. Dat Afrika een veel kortere periode was gekoloniseerd had op dit dekolonisatieproces geen invloed. De beide continenten waren toen, in de jaren zestig van de twintigste eeuw, van een soortgelijk wel-vaartsniveau. De Aziatische tijgers maakten in de volgende vijftig jaar sinds de onafhanke-lijkheid grote sprongen voorwaarts. De Afrikaanse leeuwen niet. Zij deden qua welvaart zelfs een stapje terug. Ethiopië is een uniek geval binnen de Afrikaanse moderne geschiedenis, omdat het gedurende de ‘Scramble for Africa’ (1880-1914) alle Europese grootmachten buiten de deur wist te hou-den. Sterker, de Ethiopiërs koloniseerden zélf en verdubbelden hun grondgebied gedurende deze periode. Ethiopië vormt dus een interessante casus op zich, omdat het vaste patroon dat de geschiedenis van het merendeel van de Afrikaanse staten vertoond (kolonisatie eind negen-tiende eeuw; dekolonisatie in de jaren zestig van de twintigste eeuw), niet van toepassing is op Ethiopië. Het uiteindelijke resultaat begin 21e eeuw is echter niet zo verschillend van dat van menig ander Afrikaans land: een arme, corrupte en schimmige democratie met weinig respect voor de mensenrechten, zoals vrijheid van meningsuiting of vrije pers. Het belangrijkste jaar in de moderne geschiedenis van Ethiopië is 1974. In dat jaar veranderde Ethiopië van een middeleeuws keizerrijk in een communistische dictatuur. Ethiopië stond voor die tijd bekend als een wonderlijk stationaire samenleving waar keizer en adel de macht deelden en kleine boeren werden uitgebuit. Een staat met een respectabele, oude geschiedenis en een keizer, Haile Selassie, die misschien niet bekend stond als een leider die goed voor zijn volk zorgde, maar wel een internationale statuur had. Die keizer werd in 1974 geleidelijk aan al z’n macht afgepakt, gedemoniseerd en in de gevangenis gezet. Dat proces verliep dermate geleidelijk dat de revolutie door de BBC de befaamde titel ‘the creeping coup’ meekreeg. Het Westen had goede hoop dat dit zou leiden tot een positieve doorbraak naar democratisering en meer gelijkheid, maar na enkele maanden bleek dat het de militairen toch niet te doen was om het opbouwen van een meer rechtvaardige samenleving. De militaire regering, de Derg, brak met het Westen en stapte over naar het communistische blok. Onder leiding van Mengistu werd een periode van dictatuur en terreur ingezet die tot begin jaren negentig zou duren. In dat voor Ethiopië cruciale jaar 1974 was in Nederland het kabinet-Den Uyl (1973-1977) aan de macht. Een progressief kabinet dat er bekend om stond te flirten met marxistische re-gimes in de derde wereld, gaf leiding aan een land dat tegelijkertijd zijn veiligheid over de Atlantische Oceaan zocht. Amerika en Nederland waren vaste bondgenoten en Nederland was trouw lid van het trans-Atlantische militaire bondgenootschap de NAVO. Het zijn de ingrediënten die ten grondslag liggen aan deze scriptie. Hoe keek Nederland, als bondgenoot van de VS met een kabinet dat flirt met marxistische regimes, aan tegen de revolutie in Ethiopië? En hoe handelde de Nederlandse diplomatie in deze chaotische jaren? De revolutie die als gevolg had dat Ethiopië brak met de Verenigde Staten en steun zocht bij de Russen. Deze scriptie beschrijft en analyseert het handelen van de Nederlandse regering, de Tweede Kamer en bovenal de Nederlandse ambassadeur in Addis Abeba met betrekking tot de ont-wikkelingen in Ethiopië in de jaren rond de revolutie van 1974. Deze scriptie is gebaseerd op een archiefonderzoek met als hoofdbron de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Maar ook de handelingen van de Staten-Generaal en de notulen van de ministerraad zijn voor dit onderzoek uitgespit. Daarnaast wordt een beeld geschetst van de aandacht die er in de Nederlandse media was voor de ontwikkelingen in Ethiopië. Ten slotte worden drie vraaggesprekken met verschillende betrokkenen, een oud-ambassadeur, een voormalige tweede man op de ambassade in Addis Abeba en een oud-missionaris, als bron opgevoerd. Alle drie hebben de Ethiopische revolutie in levende lijve meegemaakt en vertel-den hier bevlogen over. Van de 85 aangevraagde dossiers uit het archief van BZ waren twee dossiers kwijt en werd er voor één geen toegang gegeven, wegens betrokkenheid van de Ne-derlandse Koninklijke familie. De kern van de scriptie is opgedeeld in twee delen. In het eerste deel wordt een historische context gegeven in drie hoofdstukken die respectievelijk gaan over de Nederlandse buiten-landse politiek, de moderne geschiedenis van Ethiopië en de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Ethiopië voor 1973. In het tweede deel wordt in acht hoofdstukken op chrono-logische wijze het handelen van de verschillende betrokken Nederlandse personen en instan-ties beschreven. Hierbij wordt met extra aandacht naar een aantal zaken gekeken. Hoe was de samenwerking tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassadeur in Ethiopië? Van welke in-ternationale overlegstructuren werd gebruik gemaakt, speelde de EEG en het bondgenoot-schap met de VS hierin een rol? Wat was de invloed van de revolutie op de Nederlandse be-langen in Ethiopië? Hoe ging Nederland om met situaties waarin Nederlandse belangen ge-schaad werden? Hoe werd er door de ambassadeur en de minister van Buitenlandse Zaken geoordeeld over de revolutie die geleidelijk aan gewelddadiger vormen aannam? Was er een breekpunt waarop Nederland het vertrouwen verloor in de goede bedoelingen van de militai-ren en wat betekende dit voor de diplomatieke houding van Nederland? Wat volgt is een voorbeeld van hoe Nederland diplomatie bedreef met een Afrikaans land in crisis. Het is ook een kennismaking met de personen die hierin een hoofdrol speelden, met name de twee ambassadeurs: Van Suchtelen tot 1976, Carsten daarna. Maar voor specifiek ingegaan wordt op de jaren rond het Ethiopische crisisjaar 1974, volgt hieronder eerst een uit-eenzetting van de historische context. II - Historische context H1 Nederland § 1.1 Tradities in de Nederlandse buitenlandse politiek
Bij het analyseren van de Nederlandse buitenlandse politiek van de afgelopen eeuwen ontdek-te de historicus J.C. Boogman een zogenaamde internationaal idealistische traditie. Kenmer-ken hiervan zouden zijn een ‘zekere afkeer van machtspolitiek en een neiging tot pacifisme, legalisme en moralisme.’ Critici stellen dat die idealen meer bij woord dan bij daad werden nageleefd. Schaper en Hellema betogen dat internationale ontwikkelingen van grotere invloed zijn op het buitenlands beleid van zo’n klein land als Nederland dan interne beleidsoverwe-gingen. Oftewel, er kan misschien wel gesproken worden van een dergelijke traditie, maar deze valt beter te verklaren uit simpele machtsrealistische overwegingen en na een analyse van externe (machts-)factoren, dan uit overheersende hoge idealen. De vraag wordt dan dus: waarom streefde Nederland door de eeuwen heen veelal neutraliteit, vrede en de vorming van internationaal recht na? Sommigen zoeken een verklaring in de ‘calvinistische achtergrond van de Nederlandse natie’, hoewel ook zij zagen dat niet alleen de overtuigde protestanten, maar ook de handelaars en koopmannen profijt hadden bij het bereiken van genoemde doelen. Kossman en Scheffer gaan zelfs zo ver de Nederlandse houding conservatief te noemen, gericht op het behoud van de status-quo. Logisch, omdat Nederland het verhoudingsgewijs buitengewoon goed deed met een bijzonder groot koloniaal rijk voor zo’n klein Europees staatje. De handelsnatie Neder-land met een uitgestrekt koloniaal rijk nam een uiterst kwetsbare positie in. Zonder vrede geen gesmeerde handel. Bovendien zat Nederland zonder machtig leger om dat wereldrijk te ver-dedigen. Daarom wilden opeenvolgende Nederlandse regeringen liever dat er gesproken werd in plaats van gevochten. § 1.2 Nederlands buitenlandbeleid 1945-1973
Nederland had tot aan de Tweede Wereldoorlog een vrij succesvolle neutraliteitspolitiek ge-voerd. Zoals gezegd, kwam deze politieke houding voort uit de positie van Nederland: een klein en militair zwak land op een strategisch belangrijke plaats tussen drie grote mogendhe-den, met een groot koloniaal rijk en enorme handelsbelangen. Hoewel er nog steeds gestreefd werd naar stabiliteit en de ontwikkeling van internationaal recht om de economische belangen te verdedigen, veranderde de manier waarop dat moest gebeuren door de oorlog rigoureus. Afzijdigheid voelde door de ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog niet langer als een veilige optie. Toen in de eerste jaren na 1945 bleek dat de wereld uiteenviel in twee machts-blokken onder leiding van de Russen enerzijds en de Amerikanen anderzijds, besloot de Ne-derlandse regering een bondgenootschap aan te gaan met de Verenigde Staten. Dit gebeurde om zowel veiligheidsstrategische als economische redenen. Nederland had de Verenigde Na-ties al mede opgericht en was hierin toegetreden, in april 1949 tekende Nederland het NAVO-pact om veilig plaats te nemen onder de machtige Amerikaanse paraplu. Terwijl de alliantie tussen Europa en de VS een wederzijds genoegen was en de economische ontwikkeling van Nederland maar ook Duitsland voorspoedig verliep, kreeg Nederland toch een zware klap te verwerken. Het behoud van het koloniaal rijk in Zuidoost-Azië bleek geen haalbare kaart: na twee ‘politionele acties’ in Nederlands-Indië werd Nederland in december 1949 door de VS en Groot-Brittannië gedwongen Indonesië haar onafhankelijkheid terug te geven. Nieuw-Guinea bleef nog wel behouden, tot 1963. Hoewel Nederland inmiddels de naam heeft opgebouwd een voorvechter van de mensenrech-ten en internationaal recht te zijn, was hiervan in de periode 1949-1962 nog weinig te zien. Willem Drees zei in september 1950 bijvoorbeeld wel toe bij te dragen aan de strijd in Korea met een grondbataljon van zevenhonderd man. Maar dit was meer door zware druk vanuit Washington dan om werkelijke verontwaardiging over de Noord-Koreaanse schending van het internationaal recht. Na de Suez-crisis speelde minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns zelfs even met de gedachte uit de Verenigde Naties te stappen. Hij was het zat dat het door dekolonisatie nieuw ontstane Afro-Aziatische blok mede onder leiding van de Egypti-sche president Gamal Abdel Nasser een te machtige en antiwesterse positie innam. Dat blok dreigde de VN te domineren. In deze jaren sprak de Nederlandse regering zich ook weinig kritisch uit over bijvoorbeeld de rassenscheiding in Zuid-Afrika of de onderdrukkingsacties van Portugal in Zuidelijk Afrika, vermoedelijk omdat Nederland Nieuw-Guinea wilde behou-den. Toen in de jaren zestig van de vorige eeuw een periode van ontspanning in de relatie tussen het communistische en het kapitalistische machtsblok aanbrak, werd het Nederlands buiten-lands beleid progressiever. Dat kwam ook omdat het internationaal recht en de universele rechten van de mensen sowieso meer onder de aandacht kwamen, en Nederland in 1962 ook nog moest toegeven aan Indonesische druk en daarom Nieuw-Guinea onafhankelijkheid bood. Achteraf bezien niet vreemd dat Nederland een progressievere houding aannam zodra het het belangrijkste van wat er te conserveren viel, namelijk het koloniaal rijk in Zuidoost-Azië, had verloren. Het werd daarom stukken minder interessant om de status-quo te verdedi-gen. Nederland kon een voortrekkersrol gaan spelen. Dit gebeurde echter niet van de ene op de andere dag, een duidelijke doorbraak werd pas zichtbaar bij het aantreden van het Kabinet Den Uyl in 1973. § 1.3 Nederlands buitenlandbeleid van het kabinet Den Uyl 1973-1977
Na de verkiezingen in Nederland van eind 1972 duurde het een half jaar voor er een kabinet gevormd werd van de progressieve partijen PvdA, D’66 en PPR (Poltieke Partij Radicalen: groen, christelijk en progressief) enerzijds en de christendemocratische partijen KVP (katho-lieken) en ARP (protestanten) anderzijds, onder leiding van de socialist Joop den Uyl. Een moeilijk huwelijk, omdat van de progressieve partijen veel verwacht werd uit linkse hoek maar de christelijke coalitiepartijen samen met de rechtse partijen in de Tweede Kamer een meerderheid vormden. De belangrijkste twee personen voor het Nederlands buitenlandbeleid, minister van Buiten-landse Zaken Max van der Stoel en minister voor Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk, kwamen beide van PvdA-huize. Van der Stoel behoorde niet tot de Nieuw Links-groep die voor een revolutie binnen de PvdA hadden gezorgd. Hij werd beschouwd als een traditionele machtsrealist van de oude stempel. Hij hield er een pro-NAVO-houding op na, terwijl Nieuw Links enkele kritische noten brak over deze organisatie. Van der Stoel was een ware atlanti-cist. Toch wordt hij wel beschouwd als voorvechter van de mensenrechten en een politicus die energie stak in humanitaire aangelegenheden. Maar de stijl van politiek voeren en de realisti-sche kijk op de internationale betrekkingen van Van der Stoel stonden in schril contrast met de ambitieuze wereldverbeteraars die de macht hadden gegrepen binnen de partij die hij ver-tegenwoordigde. Jan Pronk was van een nieuwe generatie politici en was als 33-jarige de eerste minister voor Ontwikkelingssamenwerking met een vaktechnische achtergrond op dit terrein. Pronk was een voorstander van de door de ongebonden landen (het eerder genoemde Afro-Aziatische blok) gewenste Nieuw Internationale Economische Orde en pleitte voor een betere verdeling van welvaart. De afhankelijkheidsrelatie tussen arm en rijk moest veranderen. In feite streed de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor niets minder dan een herziening van het internationale bestel – waar het westen inclusief Nederland juist de eigen welvaart aan te dan-ken had. Een gevecht tegen de bierkaai. Historicus Hellema noemt deze positiebepaling van Pronk moedig. De relatie tussen de traditionele machtsrealist Van der Stoel en de jonge am-bitierijke Pronk was verre van goed. Zoals te verwachten was na de openbaarmaking van de regeringsverklaring bij de beëdiging van het kabinet-Den Uyl op 28 mei 1973, nam de Nederlandse regering een vrij kritische houding aan ten opzichte van de NAVO. De rol van de NAVO moest niet enkel nog militair zijn, maar bijdragen aan de verbreiding van de basiswaarden van de westerse democratieën. Concreet kon dit geïnterpreteerd worden als weerstand tegen een eventuele toetreding van Spanje, Portugal en Griekenland waar toentertijd nog dictatoriale regimes aan de macht wa-ren. Tegelijkertijd was Van der Stoel geen pleitbezorger van een in PvdA-kringen geopperde no-first-use-verklaring, met betrekking tot nucleaire wapens. In feite nam Nederland binnen de NAVO een meer kritische rol op zich, zonder ooit werkelijk het lidmaatschap op het spel te zetten – voor Van der Stoel bleef het militair samenwerkingsverband de hoeksteen voor het Nederlands veiligheidsbeleid. Op het vlak van de mensenrechten waagde Van der Stoel het zich meerdere malen kritisch uit te spreken, niet alleen zoals in bovengenoemd NAVO-verband. Na de scholierenopstand in Soweto, Zuid-Afrika, in 1976 en de moord op Steve Biko in 1977, pleitte de minister van Bui-tenlandse Zaken voor collectieve sancties. En ook met betrekking tot de mensenrechten in het Oostblok nam hij een uiterst kritische houding aan. Tegelijkertijd moest de kritiek volgens Van der Stoel ook effectief zijn en kon Nederland niet overal tegelijkertijd op de bres gaan staan. De minister was bijvoorbeeld weinig kritisch over Joegoslavië, een strategisch veel te belangrijk land om voor de borst te stoten met kritiek op de mensenrechten. Hoog op de agenda van de regering-Den Uyl stonden verder de ‘linkse’ agendapunten van wapenbeheersing, non-proliferatie en een herwaardering van de Verenigde Naties. Nederland was in deze jaren uitgegroeid tot grootste leverancier van stand-by forces van de VN, die vanwege de Koude Oorlog overigens weinig ingezet werden. Toch stelt Hellema dat er in de jaren 1973-1977 meer continuïteit dan verandering was waar te nemen, althans op het gebied van de buitenlandse politiek. Veel van de ontwikkelingen, zoals een meer op mensenrechten gericht beleid, waren al in de jaren voor het kabinet-Den Uyl ingezet. En van de in de hoek van Nieuw Links gepropageerde rigoureuze koerswijziging kwam uiteindelijk weinig terecht. Niet alleen omdat Van der Stoel hiervan geen voorstander was, maar ook omdat externe factoren zoals geografische en machtsstructurele omstandighe-den van grote invloed zijn op de vorming van het buitenlands beleid en weinig ruimte laten voor beduidende beleidsveranderingen. De invloed van de sociaaldemocraten was op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking beter waarneembaar. De Nederlandse hulp ging tijdens deze kabinetsperiode onder leiding van Pronk van omvang omhoog van 1150 miljoen naar bijna 3 miljard gulden en steeg naar 1,5 procent van het nationaal inkomen. Dit liet zich vooral terugzien in een uitbreiding van het aantal zogenaamde concentratielanden, waarmee een intieme ontwikkelingsrelatie werd opge-bouwd. Deze landen werden uitgekozen op basis van de mate van armoede, de specifieke be-hoefte aan hulp en de eigen pogingen tot sociaal-economische herstructurering. Er was uit rechtse hoek kritiek op de keuzes die gemaakt werden. Pronk zou linkse dictaturen wel te hulp staan, maar rechtse dictaturen niet. De socialisten streefden voor de wereld kortweg na wat ze ook binnen de landsgrenzen probeerden te bereiken: welvaartsspreiding en emancipatie van de armen. Hiertoe moesten hervormingen in het functioneren van de wereldeconomie nagestreefd worden, waarvoor de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op verschillende fronten streed, zoals binnen de EG, VN en de UNCTAD. Self-reliance was een kernbegrip binnen Pronks plannen, een idee dat hij had overgenomen van de Tanzaniaan Julius Nyerere en de Chinees Mao Zedong. Het had alles te maken met zelfstandigheid op economisch, politiek en sociaal vlak en moest het neokolonialisme terug-dringen. Het was zoals eerder gezegd een uiterst ambitieuze, moeilijk te bewerkstelligen doelstelling en een moedig standpunt. Het is ook niet makkelijk te oordelen over het succes van Pronks beleid. De budgettaire cijfers geven een duidelijke groei van de uitgaven aan, maar daarmee is nog weinig gezegd over het effect van deze financiële injecties in de verschillende concentratielanden. Hellema concludeert dat er in ieder geval geen twijfel mogelijk is over de bijdrage van Pronks werk aan het besef dat de mondiale ongelijkheid moreel onjuist was en dat deze ongelijkheid bovendien een gevaar voor de stabiliteit vormde. Een oordeel over de resultaten van het kabinet-Den Uyl op het vlak van de buitenlandse poli-tiek is moeilijk in één zin te geven. De verwachtingen van dit ‘meest progressieve kabinet uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis’ waren hoog. De mogelijkheden voor verande-ringen waren klein en veel van de gezichtsbepalende buitenlandspolitieke beleidspunten die de regering-Den Uyl hoog op de agenda plaatsten, vonden hun oorsprong in eerdere kabinetten. Daarbij opgeteld de kleine rol en beperkte invloed van Nederland op de wereldpolitiek, ligt de conclusie voor de hand dat er uiteindelijk niet zoveel veranderde. Daar tegenover staat dat binnen de beperkte mogelijkheden die de regering had, er relatief veel bereikt is. H2 Ethiopië Ethiopië is het op Nigeria na bevolkingrijkste land van Afrika met zo’n 75 miljoen inwoners. Het land is ongeveer even groot als Zuid-Afrika, of de Benelux, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk samen. De bevolking is nooit erg rijk geweest, en bij periodes van droogte is er het gevaar van hongersnood. Het land ligt in het Noordoosten van Afrika, dicht tegen het Midden-Oosten aan, in de regio die ook wel de Hoorn van Afrika genoemd wordt. De Hoorn van Afrika wordt gescheiden van het Midden-Oosten door de Rode Zee, maar Ethiopië heeft tegenwoordig geen kustlijn meer. Ethiopië wordt ten Noorden van de kust afgesneden door het in 1991 onafhankelijk geworden Eritrea. Verder wordt de grens gedeeld met Sudan, Kenia, Somalië en Djibouti. In tegenstelling tot alle buurlanden en in scherp contrast met vrijwel heel Afrika, is Ethiopië nooit gekoloniseerd geweest. Ten tijde van de ‘Scramble for Africa’ (1880-1910) werd de onafhankelijkheid behouden, alleen van 1936 tot 1941 bezette Italië de Ethiopiërs een korte periode. Ethiopië heeft een zeer beperkte grondstoffenrijkdom en weinig vruchtbare grond. Toch groeide dit land uit tot een regionale grootmacht, met een van de meest geavanceerde legers van Afrika, een land waar internationale grootmachten (eerder vooral Europese koloniale machten, later de VS en de Sovjet-Unie) maar wat graag een bondgenootschap mee aangin-gen. Waarom? Het belang van Ethiopië zit hem in de strategische ligging. En het strategische belang van de Hoorn van Afrika werd pas echt groot na de opening van het Suezkanaal in 1869. § 2.1 Het strategisch belang van Ethiopië 1869-1973

Het Suezkanaal, 163 kilometer lang, werd gegraven door een smal stukje Egypte en verbond de Rode Zee met de Middelandse Zee. Handelsschepen die voeren tussen West-Europa en Azië hoefden niet meer om Afrika heen, maar hadden zo een directe verbinding door Egypte en langs de Hoorn van Afrika. Zo veranderde deze regio van een geopolitiek oninteressant woestijngebied in een belangrijke strategische zone. De Hoorn van Afrika werd, evenals an-dere delen van het continent, binnen enkele decennia op vrij gemakkelijke wijze gekoloni-seerd. De Europese koloniale machten verdeelden de buit onderling en de lokale bevolking had hier verder weinig over te zeggen, al was het maar omdat de inheemse Afrikaanse samen-leving zich vrijwel alleen op lokaal dorpsniveau had georganiseerd en zo niet in staat was grootschalig en georganiseerd weerstand te bieden. Het hedendaagse Somalië werd gekoloni-seerd door Engeland en Italië, Eritrea werd een Italiaanse kolonie en Frankrijk bezette een klein kustgebied ten Oosten van Eritrea: Djibouti. In de regio was de invloed van Engeland veruit het grootst, de Engelsen regeerden ook over Sudan, Oeganda en Kenia. Ethiopië vormt een uitzondering op de regel en werd ondanks vergeefse pogingen niet geko-loniseerd. Het christelijke rijk was goed georganiseerd en maakte naam onder keizer Menelik II toen het in 1896 het Italiaanse leger versloeg. De door de Ethiopiërs gewonnen oorlog ging de geschiedenis in als de eerste keer dat een Afrikaanse macht een Europees leger wist te verslaan. Menelik wist tijdens de verdeling van Afrika zelfs het Ethiopisch grondgebied te verdubbelen, en breidde zijn rijk uit richting het Oosten en Zuiden. De Italianen hadden sinds hun eenwording in 1870 de droom opnieuw uit te groeien tot een Romeins Rijk, maar de geopolitieke werkelijkheid en de beperkte economische en militaire macht van Italië maakten de uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Onder de fascist Mussolini, die in 1922 premier werd, kwam de droom opnieuw tot leven. Maar aangezien Oostenrijk aansluiting zocht bij Duitsland en andere delen van Noordelijk Afrika al gekoloniseerd waren door Frankrijk en Engeland, was de enige overgebleven optie om de expansieve plannen te richten op het onafhankelijke Ethiopië. Sinds de nederlaag van 1896 had Italië daar toch nog een appeltje mee te schillen. Gesteund door een sterk nationalistische bevolking pakte Mus-solini de aanval rigoureus aan: voor zijn verovering in 1936 maakte hij gebruik van een half miljoen soldaten, luchtbombardementen en gifgas. De bezetting duurde slechts vijf jaar, tot Engeland vanuit Kenia tijdens de Tweede Wereld-oorlog de Italianen uit het keizerrijk in de Hoorn verdreven. Haile Selassie werd opnieuw kei-zer van Ethiopië, maar moest toezien hoe Engeland een grote legermacht ter plekke hield en een belangrijke politieke rol bleef spelen in Ethiopië. Zo hield Engeland supervisie over de financiën en werden vele hoge overheidsposten door Engelsen bezet. Italië werd gedwongen haar koloniën (Italiaans Somaliland en Eritrea) af te staan. Tegen het einde van de oorlog en de eerste jaren erna bouwde Engeland de politieke macht geleidelijk af, en in 1950 vertrokken ook de laatste Engelse troepen uit Ethiopië. Engeland was een grootmacht in ondergang, ern-stig verzwakt door de Tweede Wereldoorlog en had te kampen met steeds meer weerstand tegen de bezetting vanuit de koloniën. Bovendien was de door de VS gepromote internationa-le politieke consensus dat er een einde moest komen aan de kolonisatie, en dat elke natie on-afhankelijkheid verdiende. En zo geschiedde. De dekolonisatie begon in Azië, maar het vrijheidsidee vond ook gretig aftrek in Afrika. Na de onafhankelijkheid van Goudkust in 1957, vanaf toen Ghana, was het hek van de dam. In de daaropvolgende elf jaar kregen of bevochten in totaal dertig Afrikaanse staten hun onafhankelijkheid. Hieronder bevonden zich ook de buurlanden van Ethiopië: Sudan, Kenia, Somalië en Djibouti. Voor Eritrea verliep de geschiedenis anders. De VN besloot in 1950 dat Eritrea een unie zou vormen met Ethiopië. Deze unie werd beschouwd als consensus tussen de federatie die Ethio-pië prefereerde en de onafhankelijkheid die het grootste gedeelte van de Eritrese bevolking prefereerde. Maar niemand van de betrokken partijen was blij met de unie. Voor Selassie moest het strategisch én economisch zo belangrijke kustgebied zondermeer ingelijfd worden. Hij zag de unie als een eerste stap in de juiste richting, hief in 1962 de unie op en bestempelde vanaf dat moment Eritrea als een van de Ethiopische provincies. Het leidde tot een onafhankelijkheidsoorlog die bijna dertig jaar duurde, het langstdurende conflict op het Afrikaanse continent. Pas in 1991 bevocht Eritrea onafhankelijkheid. De oorlog met de Eritre-se onafhankelijkheidsbeweging was een voortdurende bron van problemen voor de verschil-lende Ethiopische regeringen en was schadelijk voor de economische ontwikkeling van het land. Bovendien was er een tweede grensconflict waar Ethiopië in verwikkeld raakte, toen het Brit-se en Italiaanse Somaliland in 1960 onafhankelijkheid verworven en het hedendaagse Somalië ontstond. Ethiopië had eind negentiende eeuw een oorspronkelijk Somalisch gebied bezet, Ogaden, en Somalië waagde er verscheidene onsuccesvolle oorlogen aan om deze Ethiopische provincie aan het nieuwe Somalië toe te voegen. Deze grensconflicten, tezamen met de noodzaak interne strubbelingen te onderdrukken, beno-digde een groot leger dat het arme land niet zelf kon bekostigen. Keizer Haile Selassie (1930-1974) moest daarom op zoek naar een externe financier. Entree de Verenigde Staten. De VS zag, zeker nadat Egypte onder Nasser een eigenwijze koers was gaan varen, het nut in van een bondgenootschap met deze regionale grootmacht nabij het Midden-Oosten. Via Se-lassie, die ook een grote rol speelde binnen de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (tegen-woordig Afrikaanse Unie), kon de VS indirect de politieke ontwikkelingen in de jonge staten in Afrika beïnvloeden. Het was de tijd van de Koude Oorlog, waarin de wereld werd opge-splitst in een communistisch en een kapitalistisch deel – en in de derde wereld vol net onaf-hankelijk geworden jonge staten was voor zowel de Russen als de Amerikanen nog veel aan invloed te winnen. Met name in Azië en Afrika vochten de twee supermachten veel indirecte oorlogen uit. Zo ook in de Hoorn van Afrika. Ethiopië kreeg steun van de VS bij hun oorlogen tegen Somalië, die van hun kant weer geholpen werden door de Sovjet-Unie. Maar ook bij de oorlog met Eritrea raakten meer landen betrokken. De grotendeels islamitische onaf-hankelijkheidsbeweging in Eritrea kreeg steun van Irak en Syrië, die graag een bondgenoot van de supermacht die Israël in leven hield een oorlog zagen verliezen. Zo bracht het bondge-nootschap met de VS Ethiopië niet alleen een groter leger, maar ook meer vijandelijkheid. En omdat keizer Haile Selassie niet in staat bleek zijn bevolking tevreden te houden, verloor hij geleidelijk zijn machtspositie aan een oppermachtig leger. § 2.2 Absoluut keizerrijk wordt absolute dictatuur 1973-1977
De stand van zaken voor de val van Selassie was weinig hoopvol. De economie groeide wel, maar zeer langzaam. De industrialisatie stelde niets voor, het overgrote deel van de bevolking hield zich nog altijd bezig met landbouw en Ethiopië bleef één van de armste landen van de wereld. Zodra er een periode van droogte uitbrak, lag een hongersnood op de loer. Zoals ook in 1973-75, toen naar schatting honderdduizend kwetsbare zielen stierven van de honger. Selassies tactiek was om de hongersnood te negeren, wat mislukte zodra de internationale media er lucht van kregen. Het betekende een stevige deuk in het imago van Selassie, die zichzelf graag portretteerde als de zorghebbende vader van de natie en haar onderdanen. Het was ook een belangrijke oorzaak voor de toestanden van 1974. De militaire coup in september 1974 was secuur gepland en kwam niet uit de lucht vallen. De omstandigheden waren geschapen door de grootschalige stakingen en demonstraties georgani-seerd door vakbonden en studentenbewegingen. Deze actievoerders ging het om betere ar-beidsvoorwaarden, bestrijding van corruptie binnen de overheid, meer vrijheden en respect voor mensenrechten. Ook muitte het leger in verschillende gebiedsdelen om de belabberde werkomstandigheden: het loon was laag en er was weinig drinkwater. De chaos die ontstond leidde er in februari 1974 toe dat Selassie zijn oude kabinet ontsloeg, en een jonger, nieuw kabinet aannam. Het mocht niet baten. Een groep jonge officieren, waaronder Mengistu Haile Mariam, zagen mogelijkheden om Selassie af te zetten en de macht te grijpen. In juni organi-seerden zij zich in de ‘Derg’. De Derg was een mysterieuze organisatie die volledig van ach-ter de schermen opereerde, kabinetsleden dienden als hun stromannen. De Derg was boven-dien intern verdeeld. Dit laatste leidde er dan ook toe dat het lange tijd duurde voordat het duidelijk werd wat de militairen met het land van plan waren. Stapsgewijs brak zij de monarchie af, vergrootte haar greep op de regering en besmeurde het imago van Selassie, zodat de keizer zonder veel weerstand van de bevolking terzijde gescho-ven kon worden. De Derg gebruikte de omstandigheden voor hun eigen gewin, maar hadden andere plannen met het land dan de progressieve socialisten uit de vakbondsbeweging en de academische wereld. Nadat op 12 september de keizer gevangen werd genomen en een einde werd gemaakt aan de eeuwenoude monarchie, kondigden de militairen een aantal extreme maatregelen af: de grondwet werd geschorst, het parlement ontbonden en alle stakingen en demonstraties werden verboden. Welkom in de wereld van de Derg. De grote invloed van de Amerikanen op de impopulaire Ethiopische regeringen van Selassie hadden het anti-Amerikanisme gevoed. Mengistu, die in november 1974 op bloederige wijze een coup binnen de coup pleegde en zo de macht greep, begon zich dan ook steeds meer af te zetten tegen de invloed van de VS in en op Ethiopië en flirtte opzichtig met de communisti-sche wereld. Bovendien werden rigoureus en ondoordacht vele socialistische maatregelen doorgevoerd. Binnen een jaar werden banken, verzekeringsmaatschappijen, grote bedrijven en alle landbouwgrond genationaliseerd. Docenten en studenten werden naar het platteland ge-stuurd om de boodschap van het nieuwe regime aan de plattelandsbewoners te verkondigen. In 1976 kondigde Mengistu op radio en tv aan dat het marxisme-leninisme vanaf dan de offi-ciële ideologie van Ethiopië zou zijn. Bepaald niet iedereen juichte de hervormingen toe, integendeel. Grootgrondbezitters, conser-vatieven, royalisten, de studentenbeweging, vakbonden, docenten en natuurlijk ook de op-standelingen in Ogaden en Eritrea boden weerstand. Er werden aanslagen gepleegd op hoge officieren van de Derg, waaronder Mengistu zelf en de militaire regering moest bijeenkomen om te bepalen hoe om te gaan met deze problemen. Op 3 februari 1977 vond een vergadering plaats waarin Mengistu pleitte voor een keiharde aanpak. Maar behalve de havik Mengistu waren er ook veel invloedrijke duiven in de zaal. In plaats van hen te overtuigen, liet hij deze zeven officiers gijzelen en naar de kelders van het gebouw brengen, waar Mengistu zich bij zijn bodyguards aansloot om de dissidente officiers te executeren. Zo kreeg hij absolute con-trole over zijn regering en begon de periode van Rode Terreur. De Amerikanen waren sinds 1953 een trouwe bondgenoot geweest van Haile Selassie, maar de relatie had in 1973 al een deuk opgelopen. Selassie bezocht in mei 1973 de Verenigde Sta-ten met een lange militaire boodschappenlijst, maar keerde onverrichter zaken terug naar huis. De geplande financiële injectie van 500 miljoen dollar werd slechts voor de helft door-gezet. Na de val van Selassie nam de VS een wat meer terughoudende positie aan, in af-wachting van de verdere ontwikkelingen. Wapenleveranties gingen wel door, maar onder minder voordelige financiële voorwaarden, namelijk op basis van leningen in plaats van in de vorm van een gift. De relatie tussen de regeringen in Addis Abeba en Washington was al ver-slechterd toen Jimmy Carter in november 1976 verkozen werd tot nieuwe president. Carter wilde mensenrechten internationaal promoten en wapenverkoop over de grens verminderen. Toen Mengistu in februari 1977 zijn gematigde collega’s liet executeren, besloot Carter de Amerikaanse aanwezigheid uit Ethiopië terug te trekken. De volgende dag liet de Ethiopische regering per direct de Amerikaanse posten sluiten. Aan het Amerikaans-Ethiopische bondge-nootschap was een einde gekomen. Het is moeilijk te bepalen wat uiteindelijk tot deze breuk leidde. Natuurlijk was het incident in februari 1977 de druppel, maar mogelijk ook slechts een stok om de hond mee te slaan. Be-langrijker leek het fiasco in Vietnam en de daaruit voortkomende terughoudendheid in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Daarnaast was het belang van het bondgenootschap met Ethiopië verminderd: Egypte was allang niet meer zo antiwesters als in de tijd dat Nasser daar aan de macht stond en was een strategisch veel interessantere bondgenoot. En door technische ontwikkelingen op het vlak van satellieten was de informatiewinnende functie van de militaire basis in Asmara (Eritrea) ook min of meer komen te vervallen. § 2.3 De afgelopen dertig jaar 1977-2007
Nadat eerst een oorlog met Somalië werd uitgevochten, en daarna de Eritrese opstandelingen in de pan waren gehakt, richtte Mengistu zich op het binnenland. Hij besloot ieder die een kri-tisch geluid liet horen, iedereen die het met hem oneens was, te vermoorden. Niet alleen ste-delijke dissidenten uit de academische wereld en de vakbondsbeweging, maar ook lokale clans uit verder van de hoofdstad gelegen provincies werden met harde hand aangepakt. Mengistus strategie was om doelbewust de bevolking in bepaalde opstandige regio’s uit te hongeren en hij maakte geen onderscheid tussen rebellen of onschuldigen. Toen vervolgens in 1983 en 1984 de regen vrijwel geheel uitbleef, ontstond een hongersnood die in de daarop-volgende jaren rond een miljoen doden tot gevolg had. Er werd een internationale hulpactie op touw gezet, waarvan het internationale concert Live Aid van Bob Geldof het hoogtepunt was. Mengistus keiharde en destructieve beleid leidde ertoe dat er steeds meer weerstand tegen het regime ontstond in de meer afgelegen provincies. Het leger moest zich bezighouden met de situaties rond Ogaden en Eritrea én de bevolking onderdrukken. Toen de Sovjet-Unie op punt van instorten stond en hun steun aan Mengistu stopzette, raakte de dictator in de problemen. In 1991 ontvluchtte hij het land voor de verschillende rebellengroepen die zich gezamenlijk hadden georganiseerd in de Ethiopian People’s Revolutionary Democratic Front (EPRDF) en de handen ineen hadden geslagen met de Eritrean People’s Liberation Front (EPLF). De EPRDF vormde onder leiding van Meles Zenawi een interim-regering, die vrede sloot met Eritrea. In 1993 vond daar een referendum plaats over onafhankelijkheid: negentig procent van de Eritreërs stemde voor. Na de eerste democratische verkiezingen in Ethiopië ooit, in 1995, werd Zenawi beëdigd als premier en dat is hij nog steeds, ook nog in 2007. Onder Zenawi werden een aantal hoopvolle stappen gezet richting democratisering, respect voor de rechten van de mens, persvrijheid en liberale economische hervormingen. Maar de afgelopen jaren was er ook veel kritiek op Zenawi, over de oneerlijke berechting van oppositie en onregelmatigheden bij de verkiezingen. Bovendien groeit de economie wel, maar niet hard genoeg om de eveneens groeiende bevolking bij te benen. Daarnaast raakten Eritrea en Ethiopië in 1998 opnieuw in oorlog, en moest de VN in 2000 tussen beiden komen. Die VN troepenmacht bewaakt momenteel het grensgebied en er is nog altijd geen oplossing voor het conflict. Eind 2006 viel Ethiopië bovendien de gefaalde staat Somalië binnen. Met steun van de VS, inmiddels weer bondgenoot van Ethiopië, werden de Islamitische rechtbanken verjaagd, in de hoop de Westersgezinde interim-regering weer in het zadel te helpen. Maar vooralsnog wordt er vooral veel gevochten in Mogadishu, de hoofdstad van Somalië, en lijkt een vrede ver weg. H3 De bilaterale betrekkingen Er is niet veel bekend over de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Ethiopië, voorna-melijk omdat die vrij summier waren. Dat is begrijpelijk, omdat Ethiopië, zeker voor de ope-ning van het Suezkanaal in 1869, ver van de grote handelsroutes lag waarop handelsnatie Ne-derland zich begaf. Toch komt Ethiopië, dat tot in de twintigste eeuw in Nederland bekend stond als Abessinië, zo nu en dan voor in de Hollandse geschiedenis. Te beginnen in de ze-ventiende eeuw, toen er contacten ontstonden met het Hollandse handelsbedrijf de Verenigde Oostindische Compagnie in Batavia (tegenwoordig Jakarta, Indonesië). Maar de geschiedenis van de contacten tussen Nederland en Ethiopië is een gatenkaas, over grote periodes valt er simpelweg niets te beschrijven. Vandaar dat hieronder ook niet aaneensluitende periodes worden beschreven. Pas na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een vastere relatie tussen de twee landen. Verderop (Deel 2, H1) zal de relatie worden beschreven zoals die was in de jaren voor de beëdiging van het kabinet-Den Uyl, hier volgt een korte schets van de geschiedenis van de eeuwen die daar aan vooraf gingen. § 3.1 Land van Priester Johannes 1616-1696
Het is in de 17e eeuw wanneer Ethiopië, aangeduid als het ‘land van Priester Johannes’ of het ‘land van de Habshis’, voor het eerst in Nederlandse verslagen voorkomt. Pieter van den Bro-ecke hoorde bij een reis in 1616 uit tweede hand het een en ander over het Afrikaanse land. Interesse in het opzetten van een handel met Ethiopië deed zich voor het eerst voor in 1630, toen een van de directeuren van de West-Indische Compagnie, Dirck van Helsdingen, voor-stelde een maatschappij voor handel met dat gebied op te richten. Hetgeen effectief tegenge-werkt werd door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In het laatste kwart van dezelfde eeuw was er verscheidene malen contact tussen een afgezant van de koning van Abessinië genaamd Murad en de VOC in Batavia. In 1675 ontving de Ne-derlandse bevelhebber in Batavia, gouverneur-generaal Joan Maetsuycker verschillende ge-schenken van Murad, waaronder twee zebra’s. Hoewel Maetsuycker liet weten weinig interes-se te hebben in handel met Ethiopië, mocht Murad wel enkele tegengeschenken aan de koning van Abessinië overhandigen. In 1689 bezocht de afgezant Batavia voor een tweede maal en werd toen geconfronteerd met grotere belangstelling van de Heren Zeventien, het centrale be-stuur van de VOC. Ook toen al stond Ethiopië bekend om zijn koffie. Maar van een handels-relatie kwam uiteindelijk weinig terecht door een te grote concurrentie. Ook niet nadat Murad voor een derde en laatste keer Batavia bezocht en ditmaal zelfs twee Nederlandse medewer-kers kreeg meegestuurd, die hun bestemming door onderlinge ruzie echter nooit bereikten. Uit deze tijd stamt ook het tegenwoordig als oudste gift bekend staande Nederlandse geschenk voor Ethiopië, namelijk een paar kerkklokken die in 1689 door de VOC hiervoor speciaal waren gegoten en terecht kwamen in de kerktoren van Debre Birhan. Toen ambassadeur H.C.G. Carsten in 1976 aantrad in Addis Abeba, benoemde hij deze kerkklokken als symbool van de lange en goede betrekkingen tussen Nederland en Ethiopië. De kerkklokken hingen toen nog steeds in diezelfde kerktoren. § 3.2 Begin twintigste eeuw 1916-1941
Over de contacten tussen de twee landen in de 18e en 19e eeuw is weinig bekend, er mag aan-genomen worden dat er zich weinig noemenswaardig afspeelde. Over de relatie in de 20e eeuw is meer bekend. Voor de Tweede Wereldoorlog waren de contacten nog erg oppervlak-kig, er was vooral zijdelings contact. De Nederlandse regering liet zich bijvoorbeeld door een ambassadeur in bijzondere zending vertegenwoordigen, wat zoveel betekent als dat er een vertegenwoordiger uit een naburig land richting Ethiopië werd gestuurd als daar een aanlei-ding voor was. Verder was er enig contact op religieus vlak. De Franse afdeling van de Ka-tholieke Orde van de Lazaristen had zich in deze periode in Noord-Ethiopië gevestigd. In 1916 trok er ook een Nederlandse Lazarist die kant op die er een jaar of tien is gebleven. Maar pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw zouden de Nederlandse Lazaristen zich zelfstandig vestigen in Ethiopië en wel in de in het zuidwesten gelegen provincie Kaffa. Het was Mussolini’s drang naar een koloniaal rijk en zijn verovering van Abessinië die Ethio-pië voor Nederland in de jaren dertig van de twintigste eeuw weer op de kaart zette. De Itali-aans-Ethiopische oorlog van 1936 leidde tot slechtere betrekkingen tussen Italië en Nederland. Binnen de Volkenbond schaarde Nederland zich bij de groep criticasters van Italië. De regering nam ook deel aan de economische sancties die de Volkenbond Italië oplegde. De nieuwe Nederlandse gezant te Rome kon pas na enige vertraging zitting nemen in de Italiaan-se hoofdstad. De gezant moest namelijk in zijn geloofsbrieven de koning van Italië tevens be-titelen als keizer van Ethiopië, wat Nederland in eerste instantie weigerde te doen. De Itali-aanse pers betichtte de Nederlandse regering zelfs van jaloezie. Volgens hen konden de Ne-derlanders het niet hebben dat Italië eveneens in het bezit van koloniën was gekomen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog naderden de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Ethiopië echter het nulpunt, al was het maar omdat er bijna geen economische betrekkingen bestonden en er zeer weinig Nederlanders in Ethiopië woonden. § 3.3 Intiemere contacten 1945-1973
De betrekkingen tussen Ethiopië en Nederland werden pas na 1945 op een hoger plan getrok-ken. Daarbij speelden de ontwikkelingen in Indonesië een centrale rol. Ten eerste trad Ethio-pië in 1945 toe tot de zojuist opgerichte Verenigde Naties (VN, opvolger van de eerder ge-noemde Volkenbond). Daar legde de keizer zijn loyaliteit bij de jonge onafhankelijke staten die door het in stroomversnelling geraakte dekolonisatieproces na de oorlog hun vrijheid ver-kregen. Ethiopië was dus ook voor de onafhankelijkheid van Indonesië en tegen de politionele acties van Nederland ter plaatse. Het standpunt zou het Abessijnse rijk uiteindelijk geen windeieren leggen, al zal dat zeker geen invloed hebben gehad op de houding van keizer Haile Selassie in deze. De Handelsvereniging Amsterdam (HVA) werd door de dekolonisatie van Nederlands-Indië gedwongen haar heil ergens anders te zoeken en zou dat begin jaren vijftig vinden in Ethiopië. Het zou een gevierde onderneming worden, een stimulans voor de Ethio-pische economie en een trots van de natie. Het deskundige personeel uit Nederlands-Indië zou zich in Ethiopië kunnen vestigen en vol-gens het ministerie van Buitenlandse Zaken een bijdrage kunnen leveren aan de opbouw van het arme land. In 1948 accrediteerde de Nederlandse gezant bij het Egyptische hof zich even-eens bij keizer Haile Selassie en in 1949 bezocht de Ethiopische gezant uit Londen koningin Juliana. De eerste contacten waren gelegd en het Nederlandse bedrijfsleven begon zich te ori-enteren op de mogelijkheden. In 1950 vestigde Nederland een gezantschap in Addis Abeba, een soort miniambassade. Opvallend was het dat keizer Selassie drie Nederlandse adviseurs had aangetrokken, waaronder oud vice-voorzitter van de Raad van Indië mr H.J. Spit. Hij was zelfs persoonlijk adviseur van de keizer die de gewoonte had adviseurs uit kleinere landen aan te trekken. In de jaren vijftig vestigde de HVA zich in Ethiopië en zou uiteindelijk drie grote suikerfa-brieken bouwen en uitgroeien tot de grootste buitenlandse onderneming in Ethiopië. Over de HVA later meer (Deel 2, H1, §1.2). Het vestigen van de HVA in Ethiopië was de opmaat naar de promotie van het Nederlandse gezantschap in Addis Abeba tot een ambassade in 1960, om de economische contacten te begeleiden en zo mogelijk te vergrootten. In de jaren zestig wa-ren de cijfers van in- en uitvoer overigens niet opvallend hoog. Eind jaren zestig voerde Ne-derland voor zo’n 6 à 7 miljoen gulden in, voornamelijk veevoeder, en voerde jaarlijks ge-middeld rond de 15 miljoen gulden uit naar Ethiopië. De ontwikkelingshulp was in deze pe-riode ook nog minimaal. Nederland stak vooral veel geld in een selecte groep landen, zoge-naamde concentratielanden en daartoe behoorde Ethiopië niet. Het enige noemenswaardige project betrof de bouw van een streekziekenhuis in de provincie Kaffa voor 2,16 miljoen gul-den. Intussen groeide de interesse van Nederlandse geestelijken voor het afgelegen Afrikaanse oord. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw besloot de Nederlandse afdeling van de Orde van de Lazaristen, een katholieke groep mannelijke priesters en religieuzen die missiewerk over de hele wereld doen, zich te vestigen in Ethiopië. Zoals in bovenstaande paragraaf ver-meld, had de Franse afdeling van de Lazaristen zich in Noord-Ethiopië gevestigd. Zij hadden al eens eerder een Nederlander in dienst gehad. Maar de Nederlandse Lazaristen, van wie de thuisbasis in het Limburgse Panningen ligt, gaven er de voorkeur aan zich zelfstandig te ves-tigen, in plaats van te blijven werken onder het gezag van de Fransen. In 1956 werd uitvoering gegeven aan het besluit en trokken de eerste Nederlandse missionarissen naar de provincie Kaffa, in het zuidwesten van Ethiopië. In 1958, op 29-jarige leeftijd, verhuisde de missionaris W.J. Bos (1929) naar Kaffa. Pas na 23 jaar verliet Bos het land definitief in 1980, waarvan de twee laatste jaren in Addis Abeba. In eerste instantie was de vestiging in Kaffa zeer klein, maar geleidelijk aan groeide deze uit tot 27 missionarissen. Symbool voor deze groeiende contacten op economisch, diplomatiek en zelfs geestelijk vlak, stond het staatsbezoek dat Haile Selassie in 1954 bracht aan Nederland. Vijftien jaar later, in 1969, bracht koningin Juliana samen met prins Bernhard en toenmalig prinses Beatrix zelfs een staatsbezoek aan Ethiopië. Dit bezoek van 1969 leidde tot de nodige media-aandacht. Het beeld dat in de verschillende artikelen van Ethiopië werd geschetst, verschilde van die van een christelijk rijk met eeuwenoude tradities, tot een conservatief of zelfs achterhaald land. De Volkskrant en Het Parool legden de nadruk op de rijke geschiedenis van Ethiopië, het Algemeen Handelsblad (de krant die later samen zou gaan met de Nieuwe Rotterdamse Courant, tot het NRC Handelsblad) sprak van een ‘conservatief Ethiopië’. Geen van de kranten vergat de armoe en ongelijkheid te vermelden en de dubbele rol van de keizer daarin: ‘vredestichter en despoot’ tegelijkertijd. De Volkskrant: “Het probleem is, dat de keizer stellig een voorstander is van hervormingen, maar hij meent, dat hijzelf daarvoor het tempo moet bepalen. Een moeilijk te beantwoorden vraag is wat bij hem zwaarder heeft gewogen: her-vormingen of de consolidering van zijn positie als absoluut heerser.” Het minst evenwichtig en ronduit sensationeel is de Haagsche Courant: “Maar ook in die planloos uitgeduide hoofd-stad, nog bijna zonder straatnamen en nog geheel zonder huisnummers, is het leven voor velen slechts overleven. Nee, de Westerse bezoeker zit niet in vooroordeel verstrikt als hij de feiten verbijsterend vindt. Een student van 18 jaar, die boeken moet kopen en te dien einde z’n zusje van 16 een etmaal te koop aanbiedt.” Minister Luns van Buitenlandse Zaken voegde zich aan de zijde van koningin Juliana tijdens het bezoek en werd aan het begin even aangezien voor een lijfwacht van de koningin. Achter-af noemde hij als concrete uitvloeisels van het bezoek: een basisovereenkomst voor technolo-gische en economische samenwerking, het beschikbaar stellen van 1,5 miljoen gulden voor een door Ethiopië uit te kiezen project, een half miljoen gulden door Juliana persoonlijk ge-schonken aan een gezondheidsproject en Ethiopische interesse in de aanschaf van een aantal Nederlandse schepen. Daaraan zou toegevoegd kunnen worden: een vriendschappelijke band tussen de keizer en de koningin. Prins Bernhard droeg bovendien de titel ´keten van de Orde van de Koningin van Sheba van Ethiopië’. Haile Selassie bezat het Nederlandse groot-kruis van Oranje-Nassau en de Militaire Willemsorde. Selassies val in september 1974 zou dan ook leiden tot de nodige zorgen binnen Paleis Soestdijk. De Ethiopische regering vestigde overigens nooit een ambassade in Nederland, niet alleen economisch maar ook diplomatiek gezien was de relatie vrij eenzijdig. Tot 1985 was de Ethi-opische ambassadeur in Londen medegeaccrediteerd geweest in Den Haag, daarna verliep het contact via de Ethiopische ambassade in Brussel. In de loop van de jaren zeventig deden zich twee elkaar tegenwerkende ontwikkelingen voor. Enerzijds vertoonden verscheidene Neder-landse bedrijven, zoals Philips en Fokker, serieuze interesse in een handelsrelatie met Ethio-pië. Anderzijds werd de neiging tot nationalisering van buitenlandse bedrijven volgens de Nederlandse ambassadeur groter, waardoor de bedrijven op hun hoede bleven. In de Neder-landse pers was er aan het begin van de jaren zeventig verder weinig aandacht voor Ethiopië. Het bleef bij een enkel bericht over gevluchte studenten, de oorlog met Somalië of de blijven-de armoede. De militaire coup van 1974 zou tot een breuk in de handelsrelatie leiden, hoe-wel geen complete verbreking ervan. III - Bevindingen H1 De relatie voor de beëdiging van het kabinet-Den Uyl Hoe waren de betrekkingen tussen Ethiopië en Nederland in de periode voor de beëdiging van het kabinet-Den Uyl? Hieronder volgt een korte beschrijving van het belang van deze betrek-kingen, de mate van affectie die de betrokken diplomaten en koningshuizen aan elkaar toon-den, het belang van de economische handelsrelatie en de omvang van de ontwikkelingssa-menwerking. Hoe was de uitgangssituatie? § 1.1 Diplomatie en imago

Centraal in de betrekkingen die Nederland in deze jaren onderhield met Ethiopië stond de ambassadeur te Addis Abeba, Jonkheer mr. E.O. van Suchtelen (1918-1998). Van Suchtelen was een oud-marinier, reservekapitein der mariniers van 1944 tot 1947, geboren in Stockholm. Hij studeerde Rechten in Leiden en Genève en was chef Directie Westelijk Halfrond bij BZ voordat hij naar Ethiopië trok. In de ogen van zijn opvolger op de ambassade in Addis Abeba, H.C.G. Carsten, was Van Suchtelen een erg strikte man, een militair. Hij behoorde tot de generatie die de na de oorlog bij Buitenlandse Zaken in dienst was getreden, toen BZ snel veel mensen nodig had. In januari 1973 vatte Van Suchtelen zijn werk aan op de ambassade in Addis Abeba. Hij zou deze functie tot de zomer van 1976 bekleden, waardoor hij dus bijna de hele kabinetsperiode de ambassadeur ter plaatse was en de revolte van Ethiopië van dicht-bij zou aanschouwen. Speciaal voor deze post liet hij zich een officieel ambtskostuum aanme-ten, voor speciale gelegenheden. Het ambtskostuum voor ambassadeurs was in de jaren ze-ventig al vrij ongebruikelijk, het werd gezien als een ouderwets fenomeen. Maar Van Suchte-len stond er op dat hij zich behoorlijk kon kleden bij bezoeken aan het keizerlijke hof. Zijn tweede man, eerste ambassadesecretaris W. Sinninghe Damsté (1931), zat toen al bijna een jaar op die post. Sinds februari 1972 werkte hij onder Van Suchtelens voorganger W.P.L.G. de Boer. In de vijf maanden voordat Van Suchtelen arriveerde was Sinninghe Dam-sté tijdelijk zaakgelastigde, omdat De Boer al was vertrokken. Sinninghe Damsté zou tot maart 1975 in Addis Abeba blijven en zo dus de val van Selassie en de eerste daarop volgende maanden meemaken. Het was Sinninghe Damsté’s eerste buitenlandse post en na zijn verblijf in Addis Abeba zou hij vertrekken naar Brasilia, Brazilië, om daar eveneens als tweede man te functioneren. Op 1 februari overhandigde Van Suchtelen, in ambtskostuum, zijn geloofsbrieven aan keizer Haile Selassie. Het overhandigen van geloofsbrieven is een formaliteit waaraan elke nieuwe ambassadeur waar dan ook ter wereld moet voldoen zodra hij zijn werk aanvat. In zijn verslag aan Den Haag beschreef hij uitgebreid de over en weer gaande persoonlijke groeten tussen Nederlandse koningin en keizer. De sfeer was goed dankzij de ‘welwillendheid’ van de kei-zer: “Aan deze welwillendheid werd daarenboven door de indrukwekkende persoonlijkheid van Zijne Keizerlijke Majesteit een bijzonder reliëf verleend, als het ware een kalme intensiteit, die zijn oorsprong en uitdrukking vond in de ogen van de Keizer.” Ook uit het bezoek dat Van Suchtelen aan de Ethiopische minister van Buitenlandse Zaken maakte, Dr. Menasse Haile, bleek een alleszins goede relatie tussen de twee staten. Menasse Haile had een ‘bij uit-stek positieve visie op de betrekkingen tussen Ethiopië en het Koninkrijk.’ Een van de belangrijkste zaken waar de ambassadeur zorg voor moest dragen, is de veiligheid van de Nederlanders die zich in Ethiopië bevonden. De Nederlandse kolonie telde eind 1973 374 personen, waarvan eenderde in hoofdstad Addis Abeba woonde en het grootste deel voor de Handelsvereniging Amsterdam (HVA Ethiopia) werkte. Deze kolonie vertoonde door de geleidelijke ‘Ethiopianisatie’ van de HVA een dalende trend. In 1967 woonden er namelijk nog 547 Nederlanders in Ethiopië. Hoeveel Ethiopiërs er in Nederland woonden in deze tijd, is niet bekend. Wel kwam er regelmatig vlootpersoneel van de Ethiopische marine naar Vlis-singen voor de Zeevaart-school die daar gevestigd was. Zij volgden in Nederland hun oplei-ding, om daarna bij de Ethiopische marine de geleerde theorie in de praktijk te brengen. Hoewel er, zoals eerder beschreven (Deel 1, H3, §3.3), in de jaren vijftig en zestig een vriend-schappelijke relatie was ontstaan tussen koningin Juliana en keizer Selassie, moet er onder de Nederlandse bevolking weinig respect hebben bestaan voor de bejaarde monarch. De media hadden de nodige aandacht besteed aan de hongersnood die in 1973 was uitgebroken in Ethi-opië. De hongersnood in de Sahel trof het hele gebied ten zuiden van de Sahara, inclusief Ethiopië. En die humanitaire ramp werd lange tijd door de keizer genegeerd. Krantenkoppen lieten er geen onduidelijkheid over bestaan: “Ethiopië stak kop in het zand voor droogtege-vaar.” En: “Ethiopië, een pauper onder de paupers.” De beschuldigende vinger wees naar de keizer. Ook in Nederland werd door het Internationale Rode Kruis geld ingezameld voor de hongerlijdende bevolking van Ethiopië. § 1.2 Economische relatie en ontwikkelingssamenwerking
Behalve de al eerder genoemde HVA Ethiopia hadden ook Shell en Philips een vestiging in Ethiopië. Bovendien beschikten KLM, Fokker en Ned Lloyd over een agentschap in de hoofdstad. Shell deed in deze periode (de maanden voor de beëdiging van het kabinet-Den Uyl) overigens pogingen exploratie- en exploitatierechten te verkrijgen voor een segment van de Rode Zee voor de kust van Eritrea. De onderhandelingen verliepen via de Ethiopische regering, omdat Eritrea in deze tijd nog ‘gewoon’ een opstandige provincie binnen het Ethio-pische rijk was. De rechten zouden uiteindelijk in juli 1974 ook daadwerkelijk verkregen worden dankzij persoonlijk ingrijpen van de Ethiopische minister van Mijnwezen, Dejazmatch Tesfa-Yohannes Berhe. Deze had de ministerraad en keizer ervan overtuigd dat Shell grote vaart achter de exploratie en eventuele exploitatie zou zetten, mede omdat Nederland door de olieboycot een nijpende behoefte aan olie had. De ambassadeur tekende hierbij aan: “Het behoeft geen betoog, dat ik geen enkele poging heb ondernomen om deze waanvoorstelling van de bewindsman te corrigeren.” In dit overzicht van de economische relatie van Nederland met Ethiopië is het zondermeer gerechtvaardigd de meeste aandacht te doen uitgaan naar één bedrijf. Dat is de HVA Ethiopia, veruit de grootste buitenlandse investeerder in Ethiopië, met suikerplantages en fabrieken in Wonji, Sjoa en Metahara. Het bedrijf bood 7000 man in Ethiopië werkgelegenheid en kent een bijzondere geschiedenis. De Handels Vereniging Amsterdam (HVA) was ooit een van de grootste koloniale ondernemingen ter wereld met in 1928 36 bedrijven in Nederlands-Indië en 170.000 arbeiders in dienst. De economische crisis van de jaren dertig overleefde het bedrijf nog, maar de Japanse bezetting van Nederlands-Indië betekende het einde voor de onderneming in Indonesië. In 1951 ging het bedrijf aan de slag in Ethiopië, om te beginnen door een moerasgebied langs de Awash-river te cultiveren voor de verbouw van suikerriet. In 1954 werd de fabriek in Wonji geopend, acht jaar later in het nabijgelegen Sjoa een tweede en in 1969 opende de derde fabriek in Metahara. De HVA deed veel goeds voor Ethiopië en was ook onder Ethiopiërs een hooggewaardeerd bedrijf. Voormalig ambassadesecretaris Sinninghe Damsté hierover achteraf: “De HVA was de grootste onderneming in den lande. De trots van het land. Als er buitenlandse bezoekers waren dan ging de keizer altijd met ze op pad naar een van de HVA suikerondernemingen. Dat was een zeer geslaagde onderneming.” Toch had de vestiging niet alleen positieve gevolgen. Oud-ambassadeur Carsten vertelde hierover, eveneens achteraf: “HVA lag heel goed bij de keizer. Maar voordat de HVA naar Ethiopië kwam, kenden de Ethiopiërs het product suiker helemaal niet. En al die Ethiopiërs vonden dat best lekker. Dus die aten er veel van. Dus, wat gebeurde er: tandbederf. Tandartsen moesten aangesteld worden.” De HVA Ethopia leverde een grote bijdrage aan het handelsverkeer tussen de twee landen. De uitvoer van Ethiopië naar Nederland was van 3,4 miljoen Ethiopische dollars in 1970 naar 8,9 miljoen in 1972 flink gestegen, terwijl de invoer in Ethiopië uit Nederland lichtelijk was gedaald van 12,3 miljoen Ethiopische dollar in 1971 naar 10,6 miljoen in 1972. In 1975 werd op 12.000 hectare grond 130.000 ton suiker geproduceerd. Geschat wordt dat 30.000 Ethiopi-sche gezinnen voor hun inkomen afhankelijk waren van het bedrijf. De HVA Ethiopia zou in de aankomende jaren een grote rol spelen in de betrekkingen met de nieuwe Ethiopische militaire regering. Ethiopië was in de jaren zeventig al een van de armste landen op aarde. Toch had Nederland nooit het Afrikaanse land gepromoveerd tot zogenaamd concentratieland. Dit betekende dat er wel degelijk ontwikkelingshulp richting Ethiopië ging, maar enkel op projectbasis. Maar er liepen niet zoveel projecten. Ethiopië was volgens Pronk een land “waaraan Nederland uit hoofde van een aantal specifieke programma’s hulp op een redelijke schaal biedt.” De grootste twee projecten waar Nederland financieel aan bijdroeg waren een wegenbouwproject in Lalibela, in het hooggebergte ten noorden van de hoofdstad, en een medisch programma in Makelle, de hoofdstad van de noordelijke provincie Tigre. Daarnaast waren er verscheidene kleinere projecten die de Nederlandse regering financieel steunde, zoals een landbouwproject onder coördinatie van een groep Nederlandse missionarissen van de Orde van de Lazaristen. H2 Rust en vrede verandert in chaos en wantrouwen Het had er alle schijn van dat ambassadeur Van Suchtelen en zijn tweede man Sinninghe Damsté een betrekkelijk rustige tijd zouden beleven in Addis Abeba. Toen het kabinet-Den Uyl op 11 mei 1973 werd beëdigd was Ethiopië een kalme staat waar Nederland ‘niet zo ver-schrikkelijk veel belangstelling’ voor had. Nadat hierboven een schets is gegeven van de situatie zoals die was begin 1973, kan hier begonnen worden met het beschrijven van de eerste zestien maanden die het ambassadepersoneel diende onder het nieuwe kabinet. Maar het eerste deel van deze periode, tot het einde van het kalenderjaar, werden er geen belangheb-bende zaken besproken in de verslagen die de ambassadeur richting Buitenlandse Zaken (BZ) stuurde. Daar was dan ook geen aanleiding toe. In Den Haag daarentegen gebeurde er wel het een en ander, waar de ambassadeur geen noe-menswaardige rol in speelde. Zoals eerder beschreven had de hongersnood die dit jaar in grote delen van Afrika toe had geslagen de nodige media-aandacht gekregen. En Nederland had in dit kader een imago hoog te houden. Maar het wilde niet opschieten met de hulp van de Ne-derlandse regering aan de hongerlijdende Afrikanen, terwijl andere Westerse regeringen al grootschalig hulp gaven. Eind juni kaartte minister van Sociale Zaken Jaap Boersma in de mi-nisterraad dit trage handelen aan en Pronk verzekerde dat er werk van werd gemaakt. Drie maanden later werden hierover ook in de Tweede Kamer vragen gesteld. En in november was zelfs premier Joop den Uyl ongerust dat de houding van het kabinet naar buiten als terug-houdend over zou komen. Dit keer naar aanleiding van een kritische brief van de Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand (NOVIB, non-gouvernementele organisatie voor ontwikkelingssamenwerking, sinds 2006 bekend onder de naam Oxfam NOVIB). Pronk ver-klaarde dat hij alles deed wat mogelijk was, maar dat de Ethiopische regering traag reageerde op zijn hulpaanbod. In december 1973 kreeg de Nederlandse ambassade in Addis Abeba vrij plotseling bericht van de keizer. Deze was voornemens het terrein waarop de Nederlandse ambassade stond te ver-kopen aan de Nederlandse staat, maar wilde nog een laatste maal het landgoed bezoeken uit nostalgische overwegingen. Hij had een emotionele band met het gebied, mede omdat hij daar voor de Italiaanse invasie in 1935 persoonlijk opdracht gegeven had een aantal bomen op de binnenplaats te laten planten. Tweede man Sinninghe Damsté hierover achteraf: “Nou, dat was natuurlijk werkelijk een enorme commotie voor ons want dat gebeurde nóóit dat de keizer naar een ambassade kwam. De ambassadeur was heel zenuwachtig.” In het verslag van Van Suchtelen wordt gewag gemaakt van de voorzorgsmaatregelen, zoals het ‘zuiveren’ van het ambassadeterrein van honden en paarden om te voorkomen dat de hondjes van de keizer zouden schrikken. ‘God zij dank’ ging alles goed, “de hondjes snuffelden weliswaar slechts benevolent [sic] aan mijn broekspijpen doch nestelden zich nadien comfortabel bij mijn echt-genote. […] Bij het vertrek van de Keizer bleek zich buiten de muur van de compound een grote mensenmenigte te hebben verzameld. De keizer liet zijn auto stoppen en verbleef een vijftal minuten onder zijn onderdanen, aan wie hij muntstukken uitdeelde.” De beschrijving van de ambassadeur is een bevestiging van de bijna goddelijke status die de keizer in het land had, nog wel in ieder geval. Net als bleek uit het verslag van het overhandigen van de geloofsbrieven aan de keizer in fe-bruari 1973, was het Nederlandse ambassadepersoneel ook ditmaal zeer onder de indruk van de keizer. Sinninghe Damsté, achteraf: “Het was een hele kleine man, maar hij was kaarsrecht en hij had een geweldig innemende blik. Je kon niet om die man heen en toen was hij al tach-tig!” Met deze ervaring pas achter de kiezen begon het revolutionaire jaar 1974. De aan de oppervlakte rustige politieke toestand in Ethiopië kwam tot een einde, onvrede stak de kop op. Stakingen van taxichauffeurs en docenten, en rebellie in het leger leidden tot het aftreden van het kabinet eind februari en het aantreden van de progressieve premier Endalkatchew Makonnen. Voor ambassadeur Van Suchtelen braken drukke tijden aan. § 2.1 Vertrouwen in de keizer
Met de politieke toestanden in Addis Abeba was er werk aan de winkel voor de Nederlandse ambassade. Het eerste half jaar van 1974 stuurde de ambassadeur zeer regelmatig verslagen en analyses van de gebeurtenissen richting het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Daarin werd kort stilgestaan bij de situatie van de Nederlandse gemeenschap ter stede (‘nog steeds in welstand’). Ook gaf de koningin blijk van haar betrokkenheid, die minister voor Ontwikkelingssamenwerking Pronk liet weten dat ze graag een tweetal rapporten toegezonden zou krijgen over de droogteproblemen in Ethiopië. Maar verder was het vooral de kunst voor jonkheer Van Suchtelen om te achterhalen wat er gebeurde en waarom. En nog belangrijker: waar dit alles toe zou leiden. Centraal in alle overwegingen stond de positie van de keizer. Zou hij de revolte overleven? Waren de strijdkrachten van plan hem af te zetten? Zouden zij hier tegenover het volk, waar-onder Haile Selassie nog altijd een zeer grote populariteit genoot, mee weg komen? Opvallend is dat de ambassadeur veel vertouwen had in de keizer, “wiens positie als staatshoofd en opperbevelhebber geen seconde in het geding is geweest. Zonder twijfel ook is het dankzij hem geweest dat de rebellie dusverre niet ontaardde in handgemeen op grote schaal.” Deze analyse valt vooral op, omdat niet iedereen er zo over oordeelde. Terwijl Van Suchtelen zelf hoop koesterde voor ‘een tijdperk van liberaler en eerlijker bestuur’, bleek uit zijn eigen ver-slagen in maart 1974 dat er vele anderen waren met aanzienlijk minder hoop op een goede afloop. Er werd ook contact gezocht met, met name, West-Europese collega’s, die er soms blijk van gaven over betere bronnen te beschikken dan de Nederlandse ambassadeur ter plaatse. Dat was niet vreemd, omdat de grotere Europese landen ook grotere ambassades in Addis Abeba hadden en dus veel meer tijd hadden om inlichtingen te winnen. Zij spraken al begin maart van “een door arbeidsonlusten mogelijk geworden militaire coup”. Terwijl bijvoorbeeld zijn Franse collega zelfs al had begrepen dat de militairen al een plan klaar hadden liggen voor het moment dat de keizer zou sterven om op dat moment de overgang van constitutionele monar-chie naar republiek onder militair bewind te bewerkstelligen. Volgens de Fransman werd het plan door de volksopstanden en legerstakingen vervroegd in werking gezet. Deze ideeën gaf Van Suchtelen eveneens door aan Den Haag, maar hij voegde er zelf aan toe nog vertrouwen in de keizers machtige positie te hebben gezien diens enorme populariteit onder de rurale be-volking. De Volkskrant publiceerde ondertussen op 6 april 1974 een op onbevestigde bron-nen gebaseerd verhaal waaruit bleek dat er binnen de militaire top al gesproken was over een ‘regelrechte omverwerping van het keizerlijke bewind en een militaire staatgreep’. Van Suchtelen zag wel dat de militairen machtiger werden. In zijn jaarrapport over 1973, waarin tevens de eerste maanden van 1974 werden meegenomen, concludeerde hij bijvoor-beeld dat de keizer ‘in wezen afhankelijk is geworden van de strijdkrachten.’ Maar later in april gaf de jonkheer te kennen de keizer te zien als een ‘handige manipulator’, zich bewust van zijn greep op ‘negentig procent’ van de Ethiopische bevolking. In zijn ogen zou het kei-zerschap in ieder geval als symbool en sowieso tot Selassies dood blijven bestaan. De ont-wikkelingen rond de keizer moesten gezien worden als een ‘menselijk drama’ enerzijds en een ‘historische afrekening’ anderzijds. “Wellicht hebben beide groepen gelijk.” Van Suchtelen leek gevangen tussen begrip voor de stakingen en de roep om verandering enerzijds en respect voor de persoon Haile Selassie anderzijds. In de Nederlandse pers was het oordeel eenduidiger: de bevolking eiste met recht veranderingen in een land waar onkunde en onwil hadden geleid tot een ongelijke en onrechtvaardige maatschappij. In het eerder genoemde jaarrapport zette ambassadeur Van Suchtelen de ontwikkelingen in Ethiopië in een wat breder perspectief, de vergelijking trekkende met de rest van Afrika. Hij zag deze als een overgang van een ‘merkwaardig stationnaire [sic] Ethiopische samenleving’ naar één die ‘meer in overeenstemming is met de maatstaven van de wereld anno 1974 en in het bijzonder met die van het omringende turbulente Afrika.’ Hier op aansluitend is ook interessant een overweging die hij optekende in een bericht aan Den Haag van 9 april, dat het verdient in zijn geheel geciteerd te worden, omdat het de gedachten van Van Suchtelen goed illustreert over de ontwikkeling van Ethiopië en Afrika en de rol van de kolonisatie door Eu-ropese machten daarin. “Het zo moeizaam ontsluitingsproces van Ethiopië – in feite het optrekken van dit land uit de middeleeuwen naar de twintigste eeuw – is ongetwijfeld een fascinerend schouwspel. De Westerse toeschouwer ontkomt hierbij niet aan een grote dosis van scepsis aanziens [sic] het spoedig welslagen van dit proces. Hoe kan het ook anders: zou hetgeen in het Westen vele eeuwen heeft gevergd hier mogelijk zijn in enkele maanden? Bovendien wordt steeds weer en meer bij vele autochtonen de opvatting beluisterd, dat Ethiopië […] “helaas” nimmer gekolo-nialiseerd is geweest. Ware het anders geweest, aldus deze opvatting, dan zou een infrastruc-turele impuls zijn gegeven aan de bestuurlijke ordening, bundeling van krachten tegen een koloniale mogendheid – met alle voor den lande positieve gevolgen van dien – aan wegen-bouw, fiscale aanpak, mogelijkerwijs landhervorming en rechtspraak.” De ambassadeur lijkt te kunnen worden ingedeeld bij de oude school waarin met dédain over Afrika gesproken wordt en de periode van kolonisatie als iets wat overduidelijk Afrika goed heeft gedaan wordt gezien. Van Suchtelen wekt de indruk een vrij conservatieve denker te zijn geweest die, niet onbegrijpelijk, de val van een eeuwenoud keizerrijk onwaarschijnlijk achtte. Overigens was het idee dat Ethiopië zich in een kort tijdsbestek op moest trekken van-uit ‘de middeleeuwen’ tot de twintigste eeuw gemeengoed. Er werd in Nederlandse kranten regelmatig naar verwezen. Hoewel de rust enigszins leek wedergekeerd na de laatste eruptie van chaos en toestanden eind april, inclusief de arrestatie van een twintigtal voormalige ministers, waren de verschil-lende westerse ambassadeurs er niet helemaal gerust op. De jonkheer rapporteerde eind mei dat niemand er vanuit ging dat er nu een evenwichtstoestand was ontstaan of de illusie koes-terde dat een vredige afronding van de omwenteling in zicht was. Maar een ontmoeting met de keizer, naar aanleiding van een met Nederlandse steun gestichte school, waarvan op 20 juni verslag werd gedaan, leek zijn respect voor Selassie weer aan te wakkeren. Het staatshoofd toonde “zich alert, goed van geheugen.. […] Nog steeds geloof ik dat […] de keizer met on-gemeen flair en pragmatisme, steunend op een diepe kennis van de volkspsyche, zich geplooid heeft naar de ontwikkelingen van politieke zaken”. Toen begin juli de periode van ogenschijnlijke rust nog altijd voortduurde en een compromis tussen radicalen en gematigden binnen de strijdkrachten in zicht leek uit vrees voor de (gewapende) plattelandsbevolking, rapporteerde Van Suchtelen aan Den Haag dat daarom van de afzetting van de keizer leek te worden afgezien. Met die overtuiging ging Van Suchtelen twee maanden met groot verlof naar Nederland. Sinninghe Damsté nam de leiding tijdelijk over in wat later een cruciale peri-ode bleek te zijn. Het standpunt van de Nederlandse ambassadeur werd in het eerste half jaar van 1974 dus ge-kenmerkt door vertrouwen in de keizer en een goede afloop van het proces van politieke ver-anderingen dat was ingegeven door de protesten van het volk en het leger. Was iets meer ach-terdocht in deze maanden niet op zijn plaats geweest? Op zichzelf was de analyse van Van Suchtelen die de populariteit van de keizer onder de bevolking te groot achtte voor een coup, niet onjuist. Alleen zou blijken dat de plannen van de militairen óók in het afbreken van de populariteit van de keizer voorzagen. Bovendien dient de kanttekening te worden geplaatst dat het verloop der gebeurtenissen in maart nog niet vast lag: de geschiedenis had ook een andere weg in kunnen slaan en dan had de ambassadeur wel het gelijk aan zijn zijde gehad. Sinninghe Damsté vond ook achteraf gezien meer achterdocht niet op z’n plaats. “In de maanden maart, april, mei – alles wees erop dat men bezig was.. nou ja, er was wel een revolutie, dat onderkende je wel, maar het waren nog de Girondijnen die aan de macht waren [verwijzing naar het verloop van de Franse revolutie]. Er was toen nog geen sprake van een militaire coup. De keizer zat op de troon. Hij benoemde een nieuwe regering en het was natuurlijk duidelijk dat hem dat was afgedwongen. Dus in zoverre had de keizer natuurlijk al aan macht ingeboet. Maar hij was er nog steeds en dat bleek ook steeds weer. En toen kwam in juli een proces op gang, ik heb het destijds vergeleken met een ui die gepeld wordt. Er gaan steeds stukjes af en men komt steeds dichterbij die keizer. En op een gegeven moment, en toen was Van Suchtelen weg, begon het mij volkomen duidelijk te worden dat de keizer zou verdwijnen. Maar toen Van Suchtelen eind augustus terug kwam, geloofde hij het nog steeds niet.” § 2.2 Erosie van het gezag van de keizer
Terwijl Van Suchtelen met verlof was nam in de loop van juli en augustus het aantal arrestaties van prominente politici en rechters scherp toe en het aantal door Sinninghe Damsté aan-gehaalde ‘waarnemers’ dat een complete militaire machtsovername voorzag, groeide. Op één van de documenten die de eerste ambassadesecretaris naar Den Haag stuurde, werden door een medewerker van het ministerie kritische kanttekeningen gemaakt bij diens analyse. Zoals het oordeel over nieuwe bewindslieden, die in Addis Abeba werden gekenmerkt als progres-sief, maar bij BZ juist bekend stonden als conservatief. Blijkbaar werden er op het ministe-rie van Buitenlandse Zaken enige vraagtekens gezet bij de correctheid van deze analyses. Op de ambassade hield men ondanks de ontwikkelingen lange tijd hetzelfde standpunt aan, namelijk dat de militaire strijdkrachten onderling verdeeld waren en de macht nog te zeer moesten delen met civiele regering, gewapende plattelandsbevolking, kritisch denkende stadsbevolking en zelfs de keizer. Het leek Sinninghe Damsté daarom onwaarschijnlijk dat de militairen een burgeroorlog zouden riskeren door de andere machtsfactoren rigoureus terzijde te schuiven, uit de anonimiteit te treden en het heft in eigen handen te nemen. In een bericht van 12 juli haalde Sinninghe Damsté zelfs de zoete praatjes van de militairen aan (“This mili-tary movement will achieve lasting changes without any bloodshed. The culture and history of Ethiopia are unique and so is the nature and course of this military movement.”) om te con-cluderen: “De in deze laatste woorden naar voren komende trots is, gezien het verloop der ge-beurtenissen tot nu toe, zeker niet geheel misplaatst.” De eerste secretaris leek het onwaar-schijnlijk dat een regiem van ‘ultralinkse signatuur’ of het einde van het keizerschap nabij wa-ren. In deze tijd bestond er overal ter wereld veel respect voor deze geweldloze ‘creeping coup’, die als voorbeeld voor de rest van Afrika aangehaald werd. Deze hoop op een goede afloop bleef doorklinken in de rapportages, zelfs enkele weken voor-dat Haile Selassie daadwerkelijk afgezet zou worden, op 12 september. 16 augustus bijvoor-beeld sprak Sinninghe Damsté de verwachting uit dat de invoering van een parlementaire de-mocratie eraan zat te komen, en dat er een met Turkije vergelijkbare situatie zou ontstaan, waar het leger als waakhond voor die democratie zou dienen. Hierbij haalde hij de BBC aan die de ontwikkelingen in Ethiopië hadden betiteld als “the politest revolution in history.” De tijdelijk zaakgelastigde besloot zijn 8 pagina’s tellende verslag met een verwijzing naar de kroningsfeesten van 1930: “But no catalogue of events can convey any real idea of these astounding days, of an atmosphere utterly unique, elusive, unforgettable.” Intussen werd er in verschillende Nederlandse kranten gespeculeerd over een definitieve mili-taire machtsgreep. NRC Handelsblad op 8 augustus 1975: “Als ook deze regering er niet in slaagt binnen afzienbare tijd de nodige veranderingen tot stand te brengen, komt er misschien toch alsnog een volledig militair bestuur uit de bus.” En de Volkskrant op 17 augustus: “Wel is het zo, dat keizer Haile Selassie nu al zoveel machtsposities en bestuursorganen heeft moeten prijsgeven, dat hij politiek rijp is om door een coup onder de voet te worden gelo-pen.” De stroom onheilspellende berichten was niet te stoppen. In een zoektocht naar verklaringen voor de ‘kruipende revolutie’ publiceerden de Nederlandse kranten uitgebreide verhalen over de wantoestanden onder de keizer en zijn vorige regeringen. Mocht er in Neder-land ondanks de door de Ethiopische regering genegeerde hongersnood van 1973 nog enig respect bestaan voor de manier waarop het land geleid werd en de persoon van de keizer die daaraan de supervisie gaf, dan moest daar na deze laatste reeks berichten toch weinig van over zijn gebleven. Pas in de laatste dagen van augustus, toen steeds openlijker de keizer en zijn aanhang per-soonlijk werden aangevallen, vond ook Sinninghe Damsté het lastig ontkennen dat het afzet-ten van de keizer nabij was. Maar op 30 augustus schreef hij dat er volgens sommigen nog aanzienlijk meer hersenspoeling van de bevolking nodig zou zijn voor de militairen met een gerust hart de ultieme stap zouden kunnen zetten. Sinninghe Damsté zei hierover achteraf dat het voor hem persoonlijk inmiddels al wel volkomen duidelijk was geworden dat de keizer de strijd zou verliezen. Sinds december 1973 was hij in onderhandeling over de aankoop van het ambassadeterrein door de Nederlandse staat, die overigens uiteindelijk geen doorgang zou vinden. Maar in de loop van augustus werden de omstandigheden zo schimmig dat hij besloot in vertrouwen aan de chef protocol van het Ethiopische ministerie van Buitenlandse Zaken te vragen of de onderhandelingen over de ‘compound’ nog wel zin hadden. Sinninghe Damsté achteraf: “En toen zei de chef protocol tegen mij: u kunt onderhandelen zoveel u wilt, u kunt ook een overeenkomst sluiten over de verkoop. Alleen die zou niet meer gehonoreerd wor-den.” Vanaf dat moment wist de tweede man genoeg, maar eind augustus kwam ambassa-deur Van Suchtelen terug in Addis Abeba en die hield een coup nog steeds voor onmogelijk. Sinninghe Damsté beaamde achteraf dat er zeker een verband getrokken kan worden tussen de adoratie van de keizer van hem en zijn baas en hun vertrouwen in zijn positie. H3 De keizer wordt afgezet, de militairen aan de macht Sinninghe Damsté en Van Suchtelen verschilden dus van inzicht. De tweede man vertelde hierover achteraf: “Hij zei tegen mij: ‘ik heb in Den Haag je rapportage gelezen over de afge-lopen weken en’, ik hoor het ‘m nog zeggen, ‘ik vind het een goeie rapportage. Het is ook goed dat je niet hebt gezegd dat de keizer wordt afgezet. Je hebt gezegd: als een rode draad loopt hier doorheen dat het einde van de keizer nabij is, maar je hebt niet gezegd dat ‘ie zal worden afgezet en dat gebeurt ook niet’. En toen zei ik: ‘nou, dat spijt me, je hebt de laatste weken hier niet meer meegemaakt, maar nu, als u gaat praten met uw collega’s morgen en de dagen daarop, dan zult u hetzelfde horen. Het einde is nu absoluut nabij, daar ben ik honderd procent van overtuigd’. ‘Nee, zei die, dat kan niet, in dit land is dat bijna onmogelijk.’” Binnen enkele dagen draaide Van Suchtelen bij en bleek het onmogelijke mogelijk. Via de Ethiopische staatsmedia werd het imago van de keizer besmeurd. Selassie zou onder andere honderden miljoenen van de Ethiopische schatkist naar privérekeningen in het buitenland hebben overgemaakt. Toen die negatieve publiciteitscampagne voldoende effect had gehad, werd op 12 september de keizer afgezet en in de gevangenis gegooid. Het betekende het einde van een tijdperk: eerst 14 jaar als generaal Tafari en daarna 44 jaar als keizer Selassie was de 225e afstammeling van de koningin van Sheba en de koning van Salomo meer dan een halve eeuw aan de macht geweest in Ethiopië. Of zoals Trouw met weinig gevoel voor nuance vlak na zijn val schreef: “Een bebaarde 1,57 meter kleine figuur van nauwelijks 50 kilo heerste 44 jaar met absolute macht over Ethiopië […] Aan die heerschappij van bijna een halve eeuw waarin in Ethiopië niets wezenlijks veranderde is gisteren een einde gekomen.” § 3.1 Geen reden voor grote zorg
Nu de militairen de macht grepen bleef de vraag: wat gaan ze ermee doen? Er was reden te geloven in de goede wil van de nieuwe militaire regering. Het ministerie van Buitenlandse Zaken produceerde een regeringsverklaring waarin gesteld werd dat de val van de keizer niet geheel onverwachts was gekomen. De verklaring sprak van een ‘internationaal grote persoon-lijkheid, wiens wijsheid en bedachtzaamheid alom werd gerespecteerd’, maar benoemde ook de hongersnood en achterblijvende moderniseringen en hervormingen als begrijpelijke oorza-ken van deze gebeurtenis. De minister besloot uiteindelijk echter de verklaring niet uit te geven, ook niet indien daarom gevraagd werd en eventuele vragen af te laten handelen door de woordvoerder. Minister Van der Stoel liet de ambassadeur op 16 september weten dat de betrekkingen met Ethiopië ‘in beginsel stilzwijgend voortgezet’ worden, tenzij de nieuwe regering uitdrukkelijk vraagt om nieuwe geloofsbrieven. Er werd ook informatie verworven bij bevriende naties. De Nederlandse ambassadeur in Washington ging op bezoek bij de ‘desk officer’ op het State Department om de Amerikaanse visie op het gebeuren te peilen. De ver-antwoordelijke ambtenaar gaf er blijk van weinig obstakels te zien voor een voortzetting van de betrekkingen tussen de VS en Ethiopië: “Business as usual.” Het nieuwe regiem ver-klaarde dat op termijn kroonprins Asfa Wossen tot nieuwe keizer zou worden gekroond, de VS zag geen acute problemen en dus had de Nederlandse regering voldoende reden te ver-trouwen dat de betrekkingen met Ethiopië geen deuk op hoefden te lopen door de machtswis-seling. Uit verschillende Nederlandse bronnen bleek dat de Ethiopische bevolking heel anders was gaan denken over de keizer. Niet alleen de ambassadeur maakte melding van enige vreugde onder de bevolking in de stad, maar ook andere Nederlanders in de uithoeken van het revolu-tionaire land maakten hier gewag van. Eén van hen was de heer J.W. Hoekstra, ‘acting medi-cal director’ van een ziekenhuis in Makelle. Hij schreef in een verslag van de recente gebeur-tenissen: “Sprak men enkele weken nog over de keizer als de uitverkorene van God, de leeuw van Judah enz. enz., nu wordt hij nog slechts afgeschilderd als een corrupt despoot, die ten koste van duizenden mensenlevens zich zelf verrijkte.” Trouw schreef op 28 september: “Op de dag van de staatsgreep verliet de Ethiopische keizer Haile Selassie zijn paleis in een kleine, blauwe Volkswagen. De voorbank moest naar voren geklapt worden zodat de monarch achterin kon gaan zitten. ‘Wat, hierin?’, vroeg hij volgens omstanders verbaasd. In snelle vaart ging het daarna naar het hoofdkwartier van de vierde divisie, de militairen achter de ge-ruisloze coup. Argeloos bracht Haile Selassie hen de keizerlijke groet. Maar hij hoorde niet wat ze riepen: ‘Jij Dief!’ en ‘De keizer moet hangen’.” De besmeuringscampagne van de Derg had klaarblijkelijk goed gewerkt. De revolutie had het hele land in z’n greep. Oud-missionaris W.J. Bos, destijds gevestigd in Jimma, provincie Kaffa, zei hier achteraf over: “Je hele leven wordt erdoor bepaald. Je vrijheid wordt geleidelijk aan ingedamd. De mensen die je kende als sommige van de meest succesrijke bestuurders, die werden soms op een schandelijke manier weggeslagen uit hun post. Soms letterlijk eruit geschopt, anderen gevangen genomen en anderen gewoon ontslagen.” “Je zag hoe dat oude gezag uit de markt werd gedrongen. Er zijn er die zijn gemarteld en doodgemarteld. Dat is dan wel niet precies bij mij gebeurd, maar een kilometer of 50, 60 naar het zuiden toe, maar dat zijn allemaal mensen die ik dus zeer intiem van heel dichtbij heb ge-kend. […] Op dat peil van kennissen zijn er nogal wat mensen geweest die zijn verdwenen. Definitief verdwenen. We hadden bijvoorbeeld net een advocaat aangenomen om wat grond-problemen en andere kwesties te regelen. Die werd de dag nadat hij zijn eerste salaris had ge-kregen met kettingen doodgeslagen.” Maar dit soort ‘ongeregeldheden’ konden geschaard worden onder de categorie kinderziektes van een revolutie. Dat gaat nou eenmaal nooit helemaal soepel. Althans, de ambassadeur liet in zijn rapportage doorschemeren dat hij zich geen grote zorgen maakte. Al bleef de Derg een uiterst gesloten organisatie. Naar de innerlijke werkingen en machtsverhoudingen moest de ambassadeur gissen. Hij kreeg de indruk dat de groep militairen intern verdeeld was, maar hoe dan precies bleef onduidelijk. Afwachten geblazen. In een verslag van 11 oktober werd het hervormingsstreven van het nieuwe regiem genoemd: zouden ze inderdaad het beste voor hebben met het land en de bevolking? § 3.2 De militaire regering toont zijn ware aard

Luitenant-Generaal Mikael Andom Aman was op 12 september benoemd tot voorzitter van de Provisional Military Administration Council (PMAC), het bestuursorgaan van de Derg. Aman had in de jaren voor de coup naam gemaakt als criticaster van de overheid, maar was in de zomer van ’74 door Selassie benoemd tot legerleider en niet veel later tot minister van Defen-sie. De Derg hoopte met het aanstellen van de luitenant-generaal na het afzetten van de keizer een gematigde uitstraling te verkrijgen in de buitenwereld, maar had voor hem de rol van stroman in gedachten: een leider zonder werkelijke invloed die als werktuig voor de Derg zou dienen. Nu werd Aman van buiten inderdaad gerespecteerd als gematigd leider, ook binnen de Neder-landse ambassade, maar de rol van stroman paste hem niet. Als voorzitter van de PMAC ver-toonde hij een enorme dadendrang en bleek hij een charismatisch leider. Zijn plannen strook-ten niet met die van de machtige groep haviken binnen de Derg, onder leiding van Mengistu. Op 23 november werkte Aman niet mee bij zijn arrestatie en werd in het daaropvolgende vuurgevecht doodgeschoten, dan wel geplet onder een door een tank omver gereden muur. De directe aanleiding zou een conflict zijn geweest over de wijze van aanpak van de kwestie Eritrea, het heetste hangijzer in de Ethiopische politiek. Aman zou niet bereid zijn 5000 mili-tairen die kant op te zenden. Hij kwam overigens uit die regio. Het huis van Aman bevond zich nabij de Nederlandse ambassade en de ambassadeur had het vuurgevecht horen plaatsvinden. 59 andere, allen geassocieerd met Aman en of zijn gema-tigd liberale ideeën werden dezelfde dag gearresteerd en geëxecuteerd. Hieronder bevonden zich generaals, twee ex-premiers, topambtenaren, aristocraten en leden van de keizerlijke fa-milie. Keizer Haile Selassie was meegevoerd om de executie bij te wonen. Van Suchtelen in een telegram: “Ook hij deed een uiteraard vruchteloze poging clementie te bepleiten en zakte toen bewusteloos ineen. Later teruggebracht in zijn arrestantenverblijf is hij sedertdien onder-hevig geweest aan huilbuien.” In het verdere verslag werden bloederige details gegeven van de moordpartij: “Toen zondagochtend vroeg bulldozers de lichamen in een gedolven massa-graf schoven, leefden enkelen nog zieltogend.” Niet iedereen binnen de Derg was het eens met de abrupte actie, maar niemand had Mengistu durven tegenspreken. The Economist duidde de gebeurtenissen als een coup binnen de coup. NRC Handelsblad: “Ethiopië lijkt nu werkelijk een nieuw tijdperk binnen te gaan.” De executies van 23 november leidden er volgens de ambassadeur toe dat onder de bevolking het vertrouwen in het nieuwe regiem, hun goede bedoelingen en een kalme toekomst flink gedaald was. Van Suchtelen en Sinninghe Damsté waren geschokt. Sinninghe Damsté achteraf: “Ik was er nogal van ondersteboven. Het was duidelijk dat ze voor niets terugschrokken, ze hadden zo-maar eventjes 60 mensen vermoord. Dat was volkomen nieuw, dat was nog niet vertoond in al die revolutiemaanden. Het was een totale kentering.” Zowel de tweede man als de ambas-sadeur kenden vele van de slachtoffers persoonlijk. Van Suchtelen gaf in een telegram blijk van zijn emotionele betrokkenheid: “Mijn echtgenote heeft zojuist ondanks evt. risico’s van dien een condoleancebezoek gebracht aan de weduwe van de ex-premier Endelkatschew Ma-konnen. Zij waren heel goede vriendinnen, zoals ik onder de geëxecuteerden tal van uitne-mende contacten – en enkele vrienden – had op het sociaal en zakelijk vlak. Vele hunner wa-ren geregelde bezoekers van deze Ambassade; bij sommigen heb ik op dienstreizen gelo-geerd.” Het nieuws van de moordpartij ging de hele wereld over en bracht ook de politiek in bewe-ging. Om te beginnen ging Van Suchtelen in spoedoverleg met zijn westerse collegae, namelijk die van Groot-Brittannië, België, Frankrijk, Italië, West-Duitsland, Zweden, Zwitserland, Canada en de VS. Ze besloten de ambassadeurs hun regeringen ‘zeer dringend in overweging te geven’ een rechtstreeks telegram te sturen naar de PMAC met een beroep de executies te doen stoppen. Minister Van der Stoel had 25 november bovendien overleg met alle minis-ters van Buitenlandse Zaken van de negen lidstaten van de Europese Economische Gemeen-schap (EEG, voorloper van de Europese Unie) waarin ook deze kwestie besproken werd. Be-sloten werd dat Frankrijk namens de Negen een beroep op de autoriteiten in Addis Abeba zou doen nooit meer naar het extreme middel van executies te grijpen en de gevangenen humaan te behandelen. Overigens werd er vaker in EEG-verband overlegd, zowel tussen de ambassa-deurs te lande als tussen de ministers van Buitenlandse Zaken in Europa. Dit maandelijks plaatsvindende EPS-overleg (Europese Politieke Samenwerking-overleg) was het gevolg van toen recente besluiten hiertoe binnen de in 1973 uitgebreide EEG. Een ander terugkerend fe-nomeen was het overleg met de Amerikanen. Er was goed contact met de Amerikaanse am-bassade in Addis Abeba, maar de Nederlandse ambassadeur in Washington besprak ook re-gelmatig de ontwikkelingen op het State Department (Amerikaanse ministerie van Buiten-landse Zaken). Voor de complete buitenwereld bleef de samenstelling van de PMAC en de Derg intussen een groot raadsel, de ambassadeur moest afgaan op geruchten zoals dat Men-gistu mogelijk uit zijn functie was gezet en misschien zelfs niet meer in leven was.. Ook het Amerikaanse State Department verkeerde in onzekerheid over de koers die de nieuwe macht-hebbers wilden gaan volgen. De démarche van de Franse ambassadeur werd door de minister van Staat Araya ontvangen met de woorden dat hij de reactie van de EEG ‘wel kon begrijpen’. De Nederlandse ambassa-deur had geen idee of dit beroep ‘en zovele andere’ zouden kunnen bijdragen aan een einde aan de executies, ‘al ware het slechts daar diegenen, op wie thans een beroep wordt gedaan, t.z.t. zelf het slachtoffer van represaille-executies kunnen worden’. Niet alleen de EEG was verontwaardigd, ook uit andere hoeken van de wereld ontving de militaire regering kritiek: van het Ugandese staatshoofd Idi Amin en Secretaris-Generaal van de VN Kurt Waldheim, tot de Paus in Vaticaanstad. Naast de eerdergenoemde EEG en Paleis Soestdijk, drongen de gebeurtenissen eveneens door tot de Tweede Kamer. VVD-kamerlid Dr. C. Berkhouwer diende op 27 november een kamer-breed gesteunde motie in waarin de Nederlandse regering werd opgeroepen alles in het werk te stellen om aan de ‘gelaakte toestand’ een einde te maken. En minister Van der Stoel ver-zekerde daarop de Kamer dat de regering alles deed wat zij kon doen om de executies te doen stoppen. Dat was natuurlijk niet bijster veel. De executies van 23 november waren ook aanleiding voor Van Suchtelen contact te zoeken met de Nederlandse gemeenschap. Die keek echter nuchter tegen de ontwikkelingen aan. Bij een verder escalatie van de gebeurtenissen zagen ze wel graag vrouwen en kinderen het land verlaten. Het contact liep via door de ambassade in de loop van het jaar aangestelde wijk-hoofden, die ieder een deel van de gemeenschap vertegenwoordigden. In geval van nood kon-den ze via hun in korte tijd alle Nederlanders bereiken. Eind november kwamen deze wijk-hoofden nogmaals bijeen op de Nederlandse ambassade om de praktische gang van zaken rond een eventuele noodevacuatie te bespreken. Voor het jaar 1974 ten einde liep kwam de nieuwe voorzitter van de PMAC, generaal Teferi Banti, met twee verklaringen naar buiten. Uit beide bleek een poging de geschrokken buiten-wereld te sussen. Banti zei op 13 december dat er nooit een plan was geweest de keizer te executeren en dat hij een humane behandeling zou blijven ontvangen. Daar voegde hij aan toe dat nationalisaties van buitenlandse bedrijven niet in het verschiet lagen. Alleraardigst is de toevoeging van de ambassadeur die ook de oorspronkelijk tekst van Banti had weten te be-machtigen. Hij citeerde een zin die uit de definitieve verklaring was geschrapt: “There is no doubt that this aim cannot be achieved without peace and tranquillity. That is why emphasis has been put on a bloodless revolution.” Blijkbaar werd het binnen de Derg afgekeurd om te spreken van een bloedeloze revolutie en vredige bedoelingen. 20 december trad Banti naar buiten met een uiteenzetting over de filosofie die ten grondslag lag aan de militaire regering. De ambassadeur vond het verhaal vaag en deed het af als weinigzeggende propaganda. Het vertrouwen was verdwenen. H4 Nederlandse betrokkenheid vergroot In de loop van 1975 raakte Nederland steeds meer betrokken bij de ontwikkelingen in Ethio-pië. Ten eerste werd de HVA Ethiopia genationaliseerd, ook al had de nieuwe voorzitter van de PMAC in december nog beloofd niet over te gaan tot nationalisaties. Het ministerie van Economische Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking moesten in actie komen. Maar doordat de revolutie gewelddadig werd en het vertrouwen in de militairen was verdwenen, begon koningin Juliana zich ook ernstig zorgen te maken over de gesteldheid van de keizer en andere leden van de familie die zich in de gevangenis bevonden. Minister Van der Stoel had naar aanleiding hiervan in november zijn ambassadeur al laten weten het op prijs te stellen als er ‘op enigerlei wijze bijzondere aandacht aan de behandeling van de keizer zou worden gegeven’. In Addis Abeba baarde de betrokkenheid van de koningin opzien. Sinninghe Damsté, die overigens in maart de ambassade zou verlaten, achteraf: “Heel opmer-kelijk, dat vonden wij een eye-opener. Dat ging veel verder dan wij hadden gedacht. Dat er zulke intense betrokkenheid en belangstelling was van de zijde van de koningin voor het lot van de keizer.” § 4.1 Het lot van de keizerlijke familie
Die belangstelling van Juliana voor het lot van de Ethiopische keizerlijke familie liet zich in Den Haag in januari 1975 wederom duidelijk blijken. Niet alleen communiceerde de directeur van het Kabinet der Koningin aan BZ de dringende wens van de koningin dat alles in het werk gesteld zou worden de keizer en zijn familie behulpzaam te zijn, ook werd de koningin zelf benaderd door een deel van de familie dat zich in Genève bevond. Minister Van der Stoel handelde de kwestie af door, via de Nederlandse ambassadeur in Bern, de familie te laten we-ten dat er druk uit werd geoefend op de militaire regering in Ethiopië. Niet alleen door de Ne-derlandse regering, maar ook in EEG-verband. De zorgen bleken gerechtvaardigd. Van Suchtelen rapporteerde dat een prinses (kleindochter van Selassie) zelfmoord had gepleegd door haar polsslagader door te snijden. Zij stond toen niet onder arrest, maar vier van haar halfzusters wel en hun situatie zou intussen verslechteren. Een bijzondere plek in deze geschiedenis had een Nederlandse vrouw die als één van de wei-nigen regelmatig contact had met de gevangengenomen vrouwen en kinderen van de keizer-lijke familie. Het was Mariëtte van de Loo, in dienst van de Ethiopian Women’s Welfare As-sociation (EWWA). Al voor de militaire coup onderhield zij goede contacten met de keizer-lijke familie, die zij na de gevangenneming van de familieleden voort mocht zetten. In een verslag van 12 juli meldde ze onder meer dat contact met de familie moeizaam verliep en dat soldaten het bezorgen van fruit niet toestonden, terwijl zij de indruk had dat er een tekort aan eten was onder deze gevangenen. Een van de prinsessen had Van de Loo stiekem een brief laten bezorgen waarin ze haar zorgen uitte over de in gevangenschap levende kinderen en om hulp vroeg deze legaal of illegaal het land uit te krijgen. Het verslag van het staflid van de EWWA schepte een zorgelijk beeld van de levensomstandigheden van de keizerlijke familie en vertelde over de vele praktische problemen waarmee de organisatie te kampen had: “I have absolutely no time to find other possibilities as getting fuel from embassies. One member of the dergue promised me extra fuel but then he also wanted some thing else from me and how can I reach the children of Princess Seble and Aida if they really want me??? [sic]” Mariëtte van de Loo zat op een cruciale plek en haar verslagen, bedoeld voor de instellingen die hun werk financieel ondersteunden, werden voortaan met een zekere regelmaat doorgestuurd naar koningin Juliana. Hoofdpersoon in het contact tussen de keizerlijke familie en de Nederlandse koningin was de al eerder genoemde (Deel 2, Hoofdstuk 3, §3.2) kroonprins Zera-Yacob Asfa Wossen. Hij deed met enige regelmaat een beroep op de koningin, in de hoop dat zij haar contacten en macht zou kunnen aanwenden ten bate van de keizer. Eind maart had kroonprins Asfa Wossen zelfs een gesprek met de Nederlandse ambassadeur te Londen, Mr. W.J.G. Baron Gevers, en deze prins. Asfa Wossen verzocht de Nederlandse regering in Washington te pleiten voor voortdurende druk van Amerikaanse zijde op het huidige bewind van Ethiopië om de keizer en andere vastzittende familieleden veilig te stellen. Een ander verzoek betrof een ontmoeting met koningin Juliana, of als alternatief een minder opvallende vertegenwoordiger van haar. Gevers wimpelde dit verzoek af als onmogelijk, zo liet hij de minister in Den Haag weten. In 1978 zou de koningin de kroonprins overigens alsnog ontmoeten. Halverwege april sprak Van Suchtelen met de nieuw benoemde Ethiopische permanente se-cretaris van Buitenlandse Zaken, Getachew Kibrat, waarbij de ambassadeur de betrokkenheid van de Nederlandse regering bij het lot van de keizer en zijn familieleden onderstreepte. Geta-chew Kibrat reageerde volgens de ambassadeur op lichtelijk geïrriteerde toon met de volgende woorden: “Wij kennen deze gevoelens aan Nederlandse zijde. U kunt rustig rapporteren in de door u bedoelde zin”, namelijk dat er geen grond was voor ernstige bezorgdheid. Van Suchtelen beklemtoonde tegenover BZ dat te veel aandringen averechts kon werken: “De grenslijn tussen doelmatige druk en averechtse uitwerking kan deze dagen in Addis makkelijk worden benaderd, of overschreden.” Begin mei bracht de ambassadeur positief nieuws, namelijk dat de behandeling van de keizerlijke gevangenen was verbeterd dankzij de ‘menig-vuldige interventies’ van organisaties als de VN en het Internationale Rode Kruis, van rege-ringshoofden en diplomatieke vertegenwoordigers in Addis Abeba. Voorzichtigheid bleef volgens hem echter geboden. Aan het Kabinet der Koningin werd door BZ doorgegeven dat de EEG-landen voorlopig af zouden zien van verdere démarches. § 4.2 Economische belangen in het geding
Begin februari werd zonder waarschuwing vooraf het Nederlandse bedrijf HVA Ethiopia door de Ethiopische regering genationaliseerd zonder enige vorm van financiële compensatie. Dat was geen geringe operatie. Reden voor NRC Handelsblad om op 3 februari 1975 met dit nieuws de krant te openen. De HVA hoopte op bemiddeling van het ministerie van Buiten-landse Zaken. Om te beginnen om de bescherming van werknemers en hun familie in Ethiopië veilig te stellen. De toekomst van het Nederlandse HVA-personeel, dat het overgrote deel van de Nederlandse kolonie in Ethiopië vormde, werd door de nationalisatie namelijk onge-wis. In juni aanleiding genoeg voor de ambassadeur om een gedetailleerd evacuatieplan op te stellen. Van Suchtelen zag sowieso in de nabije toekomst eerder een escalatie van het bin-nen- en buitenlands geweld dan een geleidelijke stabilisatie van de toestand. Maar het ging de HVA natuurlijk niet alleen om het welzijn van het Nederlands personeel, ze hoopten ook dat er politieke druk uitgeoefend zou worden op de Ethiopische regering. De HVA was niet het enige (maar wel het grootste) buitenlandse bedrijf dat werd genationali-seerd. Op 27 februari ondernamen zes EEG-landen, die één of meerdere van hun bedrijven in Ethiopië genationaliseerd hadden zien worden, een gezamenlijke démarche. Deze werd bo-vendien voorafgegaan door een individuele démarche van Van Suchtelen, omdat het Neder-landse HVA Ethiopia veruit de grootste buitenlandse investeerder in Ethiopië was. In beide démarches werd de hoop en het vertrouwen uitgesproken dat er een ‘goede regeling’ getroffen zou worden, waarbij een beroep werd gedaan op het internationale recht. Dat is een diplomatieke manier van zeggen: we willen geld zien. Zie hier een concreet voorbeeld waarom het een van de buitenlandspolitieke uitgangspunten van de kleine handelsnatie Nederland was om zich hard te maken voor internationaal recht. Hoewel de Ethiopische regering zich weinig coöperatief opstelde en HVA niet van tevoren had geconsulteerd, werd er in maart de belofte gedaan dat de opgerichte Ethiopische compen-satiecommissie zich over de kwestie zou buigen. Maar er werd niks gezegd over wanneer dan. Het oordeel zou jaren op zich kunnen laten wachten. Van de zijde van HVA Ethiopia stond men hier dan ook zeer sceptisch tegenover, en het ministerie van Economische Zaken (EZ) zag eveneens weinig reden tot optimisme. Omdat in HVA Ethiopia vooralsnog ‘slechts’ een meerderheidsparticipatie was genomen, kon een regeling lange tijd op zich laten wachten. Eerst zou deze commissie zich namelijk bezig gaan houden met 88 buitenlandse bedrijven, 3 banken en 12 verzekeringsmaatschappijen die geheel genationaliseerd waren. Een memo-randum op BZ gaf een aardige indruk van de gang van zaken. Onlangs was een Nederlandse onderhandelaar teruggekeerd uit Addis Abeba: “Hem was gebleken, dat de autoriteiten in grote deviezennood zaten en thans een aanzienlijk deel van de suikerproductie wilden exporteren om aan deviezen te komen. Zij hadden de Heer Prakken medegedeeld dat met alle kracht doorgegaan moest worden met de productie van suiker, onder management van de HVA. Men zou later wel uitmaken welk percentage van de ondernemingen genationaliseerd zou worden en tegen welke prijs.” Het ministerie van Economische Zaken onder leiding van Ruud Lubbers hoopte dat er door BZ de nodige stappen zouden worden gezet, om de Ethiopische regering te paaien. In een brief aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking (OS) benadrukte EZ de belangrijke bijdrage die de HVA aan de Ethiopische economie had geleverd in de vorm van ondermeer werkgelegenheid, kennisoverdracht en belastingen. Mede omdat er juist enorme groeimoge-lijkheden waren en de nationalisatie desastreus zou zijn voor de toekomst van het bedrijf en dus uiteindelijk ook de ontwikkeling van het straatarme land, zou het voor alle betrokken par-tijen een slechte zaak zijn als de HVA ineen zou storten. De argumentatie was een opmars naar een verzoek aan OS het idee in overweging te nemen Ethiopië te promoveren tot de groep van zogenaamde concentratielanden, waarmee Nederland een intensieve ontwikkelings-relatie onderhield. “De hiermede verkregen verdere versterking van de Nederlandse goodwill zou onze reputatie in Ethiopië en wellicht in geheel Afrika zeer ten goede kunnen komen en eventueel indirect kunnen bijdragen tot een oplossing van het compensatieprobleem van de HVA.” Aan Pronk dus de vraag: is Nederland bereid extra geld te pompen in de ontwikkeling van Ethiopië om zo de economische belangen in dat land te beschermen? Pronk zwichtte niet voor de druk van EZ. Maar hij toonde zich niet geheel onbereidwillig. De HVA deed in deze maanden een zogenaamde ‘pre-feasibility study’ naar de mogelijkheid om een vierde suiker-fabriek in Ethiopië te bouwen, een verkapte manier om invloed te winnen. De studie conclu-deerde dat dit met name in het gebied Bolhamo/Angelele een succesvolle onderneming zou kunnen worden. Nu vroeg de HVA om een feasibility study, kosten 500.000 gulden, op reke-ning van OS. “Verwacht wordt dat dit een gunstige invloed zal hebben op het onderhande-lingsklimaat, hetgeen het bereiken van een acceptabele compensatie-regeling zal bevorderen.” Hoewel Pronk niet bereid was Ethiopië tot concentratieland te promoveren omdat ‘steun aan Ethiopië teneinde voor de moeilijkheden van de HVA een oplossing te vinden niet in ons be-leid past’, gaf de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor het bekostigen van deze studie wel zijn akkoord. Echter wel onder voorwaarde dat ‘expliciet en overduidelijk’ werd vastgelegd dat Nederlandse steun voor de bouw van de fabriek niet verwacht hoefde te wor-den. § 4.3 Problemen bij ontwikkelingsproject in Tigre
De afdeling Ontwikkelingssamenwerking op het ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg steeds meer te kampen met Ethiopië. Niet alleen door het beroep dat EZ op Pronk deed inzake de HVA, maar ook doordat sommige ontwikkelingsprojecten problemen ondervonden door de toenemende chaos en instabiliteit in het land. J.W. Hoekstra van het al eerder genoemde (Deel 2, H3, §3.1) Dutch Medical Team, dat medische zorg gaf aan de lokale bevolking van de Noordelijke provincie Tigre, deed vlak na zijn terugkomst in april uit dat gebied verslag van zijn bevindingen. Het oorspronkelijke plan was om het project te vergroten, onder andere door een uitbreiding van een ziekenhuis in Makelle te financieren. Hoekstra vroeg zich echter af of het verstandig was de plannen door te zetten. De provincie Tigre grensde aan Eritrea en de oorlog tussen het leger van de centrale regering van Ethiopië en de onafhankelijkheidsbeweging in Eritrea werd een steeds groter gevaar. De toevoer van goederen was bemoeilijkt omdat de handel met het nabijgelegen Eritrea door de oorlog was stilgelegd, waardoor de verschillende bouwprojecten moeilijk doorgang konden vinden. Verdere problemen waren het vinden van personeel voor het ziekenhuis nadat het uitgebreid was, omdat de opleidingsinstituten voor dokters en verplegers gesloten waren. En bouwvakkers zouden eveneens lastig te vinden zijn. Bovendien betekende de politieke instabiliteit die de regiemwisseling met zich mee bracht weinig goeds voor het ontwikkelingsproject. De oude gouverneur van de provincie was uiterst coöperatief en ‘energiek’, maar inmiddels hadden de militaire autoriteiten deze gouverneur weggezonden en indirect het bestuur overgenomen. Ten slotte, zo meldde Hoekstra, stond de gegarandeerde overname van het ziekenhuis na uitbreiding door de overheid op losse schroeven. Toch had het hoofd van het Bureau Uitvoering Afrika Technische Hulpverlening, J.M.A. Hasselman, goede hoop de oorspronkelijk hiervoor vrijgemaakt twee miljoen gulden te kunnen besteden. In een brief aan de ambassade in Addis Abeba: “Anderzijds vraag ik me af of er wellicht alsnog reële mogelijkheden zijn aan te wijzen, die een besteding van de vrijgekomen middelen verantwoord maken binnen het raam van het medisch project en die aan de gestelde criteria t.a.v. de integratie zou beantwoorden.” H5 De keizer sterft De zomer van 1975 verliep voor Van Suchtelen vrij kalm. Dat wil zeggen, natuurlijk was er bij lange na nog geen stabiele situatie ontstaan in het postrevolutionaire, arme en door oorlog geteisterde land. Maar naast de al eerder ingezette processen (onderhandelingen over de HVA; regelmatig contact met de koningin over de keizerlijke familie; en heroverweging van ontwikkelingsprojecten) deden er zich geen nieuwe ontwikkelingen voor. Althans, tot 27 au-gustus 1975, de dag waarop keizer Haile Selassie, de voormalige Alles Overwinnende Leeuw van de stam van Juda, onder mysterieuze omstandigheden stierf. Volgens de man die Van Suchtelen als ambassadeur opvolgde, H.C.G. Carsten, was de keizer vermoord. Het meest be-trouwbare verhaal van verscheidene Ethiopische bronnen van dichtbij de keizer was dat Haile Selassie ziek op bed lag, al stervende was en in zijn slaap een kussen op z’n hoofd gelegd had gekregen. Genoeg om de 83-jarige man het laatste zetje te geven. § 5.1 Gelukwensen en onbedoelde felicitaties
Het sterven van de keizer maakte de nodige reacties los. Een dag na het overlijden van de kei-zer, bereikte een telegram Paleis Soestdijk. Koningin Juliana werd door kroonprins Asfa Wossen op de hoogte gebracht van het overlijden van het bevriende staatshoofd. De prins maakte melding van de prostaatoperatie die Haile Selassie had ondergaan enkele maanden tevoren, maar waarna de gezondheid van de keizer snel vooruit was gegaan. Op de dag van zijn overlijden was de Derg volgens de officiële Ethiopische verklaring niet in staat geweest een dokter te vinden die de plotseling zieke Selassie te hulp had moeten staan. Asfa Wossen beschouwde dit als een compleet onacceptabel excuus. Hij verzocht Juliana zich aan te sluiten bij zij die riepen om een onafhankelijke autopsie op het lichaam van de keizer om de doods-oorzaak vast te stellen. BZ adviseerde de koningin haar medeleven uit te spreken en te melden de oproep ‘ter kennis van de regering te brengen’. Een dag later echter werd haar alsnog geadviseerd het telegram onbeantwoord te laten, omdat een verzoek aan de militaire regering volgens BZ toch niet het beoogde effect zou hebben. Het verslag van de gebeurtenissen vanuit Addis Abeba, ditmaal van de hand van tijdelijk zaakgelastigde H.G.A. Elink Schuurman, meldde: “Het heengaan van de keizer valt samen – volgens sommigen te goed samen – met de periode van intense voorbereidingen ter viering van de eerste verjaardag van de afzetting van de Keizer op 12 september 1974 en de afkondi-ging van een nieuwe staatsvorm.” Elink Schuurman, het moment aangrijpende voor een eva-luatie van het eerste jaar onder leiding van de Derg, voegde daaraan toe dat van een democra-tisering van het gezag zelfs aan de horizon nog niet te bespeuren viel. Er waren nog veel teke-nen waaruit bleek ‘dat het nog enige tijd zal duren voordat het nieuwe bewind het gehele land, zoals de ex-Keizer, in zijn greep kan brengen’. De Britse nieuwsbrief Africa Confidential evalueerde eveneens de stand van zaken na het eerste jaar onder de Derg. De analyse was een grote opsomming van problemen: het geld raakte op; er waren weinig ervaren bestuurders meer beschikbaar; de militaire regering was intern verdeeld; de radicale studenten, vakbondslieden en stedelijke arbeiders bleven protesteren; de toevoer van producten als brandstof nam af; en de oorlog met Eritrea laaide op. Toch zou op 12 september ‘de bevrijding van Ethiopië’ gevierd worden door de Derg. Am-bassadeur Van Suchtelen wilde het moment aangrijpen om andermaal te pleiten voor een be-eindiging van de detentie van de ex-keizerlijke familie. Minister Van der Stoel gaf zijn ak-koord, maar wilde dat daar een gelukswens aan toegevoegd werd in de trant van: “Please ac-cept on behalf of the Netherlands gouvernment as well as on my own behalf, best wishes for the prosperity of Ethiopia and the welfare of its people’. De Italiaanse ambassadeur in Ad-dis Abeba ondernam bovendien een démarche in naam van de negen EEG-landen om op-nieuw de humane behandeling van de gevangen familieleden van Selassie aan de orde te stel-len. Tezamen met de verschillende gesprekken die er met de Ethiopische regeringsleden waren gevoerd, had dit volgens Van Suchtelen een positief effect. Tegelijkertijd kon volgens hem een executie van (leden van) de familie niet uitgesloten worden. Zelfs in de Nederlandse ministerraad werd er even over gesproken. Voor het eerst sinds bijna twee jaar kwam in het kabinetsoverleg Ethiopië weer eens aan de orde. Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Pieter Kooijmans maakte in de ministerraad melding van de bovengenoemde démarche. Opvallend is de situatie die ontstond nadat de Ethiopische regering in de krant een lijst met staats- en regeringshoofden publiceerde waarvan felicitaties waren ontvangen. Hierin stond namelijk abusievelijk de Nederlandse koningin vermeld. Van Suchtelen vroeg zich hierop af of het nodig was dit recht te zetten. Van der Stoel liet de ambassadeur weten dat hij het zo kon laten. Op 14 oktober 1975 vond overigens in Londen een herdenkingsdienst voor de gestorven keizer plaats. Koningin Juliana en prins Bernhard waren tot hun spijt verhinderd wegens de doop van prins Floris. De ambassadeur te Londen werd gevraagd hen te vertegen-woordigen. § 5.2 ‘Centrifugale krachten’ Op 2 oktober 1975 bleek de revolutie in Ethiopië ook tot rumoer te leiden in Nederland zelf. Het Ethiopische consulaat-generaal in Rotterdam werd door Ethiopische studenten uit Am-sterdam tijdelijk bezet. BZ: “Ik teken hierbij aan, dat het nog steeds niet geheel duidelijk lijkt, waartegen de Ethiopische studenten uit Amsterdam wilden protesteren. […] Tot nu toe zijn acties van Ethiopische studenten, ook elders, vreedzaam verlopen. De vrees bestaat echter dat demonstraties of harde acties van het Erythreese bevrijdingsfront tot veel scherpere conflicten aanleiding zullen geven.” In april 1976 verschenen de elf Ethiopiërs die achter de actie za-ten voor de rechter. Uit een artikel in de Volkskrant bleek dat de elf wilden protesteren tegen de wantoestanden in Ethiopië. Bijna alle leden van de groep studeerden in Amsterdam en wa-ren lid van de Ethiopische Studenten Unie. Ze waren ontevreden met Selassies regime, maar ook absoluut niet te spreken over de militaire regering. Met name het ontbreken van democra-tische grondrechten als vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, stak hen. De studenten hadden de secretaresse gedwongen contact op te nemen met honorair consul-generaal A. van Ginkel. Hem verzocht de groep een protesttelegram naar de regering te sturen, maar Van Gin-kel weigerde en belde de politie. Niet veel later werden de jongemannen hardhandig gearres-teerd en drie dagen vastgehouden. Het had een publiciteitsstunt ter wille van het Ethiopische volk moeten zijn, maar nu werden ze aangeklaagd voor lokaalvredebreuk en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Er werd een geldboete geëist. Intussen was het aan Van Suchtelen grip te krijgen op de ontwikkelingen. Dat was geen mak-kelijke opgave in een groot land, geregeerd door een gesloten regime en zonder onafhankelijke media om op terug te vallen. Toch kwam de ambassadeur tot een analyse, mede op basis van bij de Amerikanen en West-Europese ambassades losgeweekte informatie. De jonkheer sprak in deze maanden, eind 1975 – begin 1976, regelmatig de zorg uit dat de Derg de ‘centrifugale krachten’ niet meer meester was. Oftewel, dat het land uiteen zou vallen in chaos en burgeroorlog. Ook toen er zich in februari 1976 weer een golf van arrestaties tegen zoge-naamde samenzweerders voordeed, verstuurde de ambassade in Addis Abeba een cynisch en weinig hoopvol bericht naar BZ: “Het oprollen van het complot – zo dit zou hebben bestaan – betekent niet dat de militaire regering thans van ordeverstoorders is bevrijd. Integendeel, het gezagspatroon van de Dergue kenmerkt zich door steeds grotere krampachtigheid. Grote de-len van het land onttrekken zich aan het centralistisch gezag van Addis Abeba, terwijl de on-tevredenheid bij de stadsbevolking na deze arrestaties waarschijnlijk zal toenemen. Tenslotte heeft de interne verdeeldheid onder de militaire bestuurders, waarvan steeds meer sprake is, een verlammend effect op de dagelijkse gestie van de overheid.” Sinds Van Suchtelen het vertrouwen in de militairen op 23 november 1974 was verloren, was er geen moment meer geweest dat de ambassadeur weer enig respect kreeg voor de Derg en de manier waarop zij het land leidden. Eind februari 1976 werden verschillende ministers wegens ‘besluiteloosheid’ uit hun ambt gezet. In de rapportage aan Den Haag werd dit optreden van de PMAC, het bestuursorgaan van de Derg, als krampachtig, driftig en ongeduldig gekwalificeerd. De bij de ambassade toch als integer en vakkundig bekend staande bestuurders werden vervangen door mensen die zich als ‘deugdelijke marxisten’ hadden bewezen. Al deze toestanden en de gewelddadige ont-wikkelingen die daarmee gepaard gingen, waren nog geen reden om zakelijke relaties met de-ze regering uit de weg te gaan. Hoewel enkele jaren later, in 1980, de toenmalige ambassadeur W. Hellema liet blijken in dergelijke zaken een terughoudend standpunt te hebben aan-genomen uit angst voor ‘eventuele politieke consequenties’, was er in 1976 nog geen sprake van enige geremdheid in dit opzicht. De ambassade seinde BZ dat Nederlandse aannemers zich konden inschrijven voor de ontwerp en constructie van nieuwe havens te Assab en Mas-sawa, in Eritrea. § 5.3 Nederlandse dokters in oorlogsgebied

Het onderzoek naar de mogelijkheden van het gezondheidszorgproject in Tigre, de noordelijke provincie direct onder Eritrea, had sinds april 1975 niet stilgestaan. In maart 1976 stuurde het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), dat een adviserende rol had bij het vaktechnisch beoordelen van de plannen, aan BZ een verslag van de ontwikkelingen rond dit project. Al sinds december 1973 was een kleine groep artsen in Tigre aan het werk en er waren, zoals eerder vermeld (Deel 2, H4, §4.3), plannen voor een grote investering voor de uitbreiding van een lokaal ziekenhuis. Nog altijd was het probleem het lange termijn onderhoud van het zie-kenhuis, waarvoor de Ethiopische regering garant zou staan. Door de revolutie die in februari 1974 in gang was gezet en bij de onttroning van Selassie in september 1974 werkelijkheid was geworden, was deze garantstelling onzeker geworden. Een grote investering zou dan op de lange termijn weinig teweeg brengen, of zoals het KIT stelde: “[wij vrezen dan dat na het eerste jaar] het ziekenhuis een aanzienlijke stap terug zal moeten doen en de werksituatie voor het personeel uitermate frustrerend wordt.” De rapportage van het KIT werd ingehaald door de actualiteit. De Derg begon in mei een nieuwe oorlog tegen de opstandelingen in Eritrea. De onafhankelijkheidsstrijders waren het afgelopen jaar erg succesvol geweest en hadden vrijwel alle militair-strategisch belangrijke locaties in handen gekregen. Daar moest in de ogen van de Derg snel iets aan gebeuren. De militaire campagne werd de ‘Rode Mars’ gedoopt en behelsde in wezen het de oorlog in stu-ren van belabberd bewapende en slecht getrainde boertjes. Hen was land beloofd voor hun strijd, maar de campagne werd een ramp. De boeren werden met behulp van de moderne wa-pens van de Eritreërs op grote schaal over de klink gejaagd. Rond de 6000 boeren zouden op het slagveld gestorven zijn, rapporteerde de ambassadeur later. Eind april 1976 stelde Van Suchtelen Den Haag op de hoogte van de aanstaande campagne, die toen ‘niet voor onmogelijk werd gehouden’. De dokters van het Dutch Medical Team werkten in de aangrenzende provincie Tigre en de kans was groot dat zij hiermee in aanraking zouden komen. Op 12 mei 1976, vlak voor aanvang van deze campagne stuurde Van Suchte-len een spoedbericht aan BZ. Het in de hoofdstad van Tigre, Makelle, verblijvende artsenteam zou, zo bleek, ‘zonder twijfel zeer direct betrokken raken bij deze oorlogshandelingen’. Tele-fonisch hadden de artsen hem gemeld dat inmiddels zelfs ernstig zieke patiënten het zieken-huis uit waren gejaagd om ruimte te maken voor de spoedig te verwachten grote massa’s ge-wonde soldaten. Een eventuele evacuatie in samenwerking met Britse hulpverleners zou niet zonder meer succesvol zijn. De Britten, werkzaam op het gebied van landbouw, wegaanleg en watervoorziening, zouden wel mogen vertrekken, maar ambassadeur Van Suchtelen sprak de angst uit dat het Ethiopische leger de Nederlandse dokters niet zouden laten vertrekken. Zij zouden dan moeten functioneren als legerarts en zo dus in feite bijdragen aan de oorlog van een regering die zich in Nederland de afgelopen anderhalf jaar weinig populair had gemaakt. Wat te doen, vroeg Van Suchtelen aan BZ. Twee dagen later al, op 14 mei, berichtte Van Suchtelen nader dat de dokters nog niet het gevoel hadden in levensgevaar te verkeren en met name buiten de muren van het ziekenhuis (‘extramuraal’) nog goed werk te kunnen doen voor de zieken onder de bevolking. De Nederlandse dokters hebben geen soldaten hoeven be-handelen. De situatie werd echter te gevaarlijk, de ambulance dreigde het doelwit van aansla-gen te worden, en daarom besloten ze op 8 juni toch tijdelijk de provincie Tigre te verlaten voor een verblijf in Addis Abeba. Ondanks de toenemende instabiliteit en de waargenomen problemen bij het ontwikkelingspro-ject in de provincie Tigre, overwoog minister Pronk een extra 10 miljoen gulden in het land te pompen. Hiermee hoopten ze de economische belangen van de HVA in Ethiopië te dienen. Pronk aan Van Suchtelen: “Ik denk hierbij aan een uitvoeringsvorm die het mogelijk maakt dat er deviezen worden vrijgemaakt die door de Ethiopische regering worden gebruikt bij het voldoen van haar compensatieverplichtingen aan de HVA.” Maar omdat de inhoud van de compensatieregeling omtrent HVA nog niet duidelijk was: “Moge ik u dan ook verzoeken om voorshands te volstaan met de Ethiopische autoriteiten te doen weten dat ik overweeg een nieuw hulpaanbod te doen en dat ik mij voorstel om spoedig een kleine missie naar Addis te zenden om te spreken over de besteding van de Nederlandse hulpgelden voor 1976 die zoals u weet bedoeld zijn om snel besteed te worden. Wel kunt u laten doorschemeren, dat ik mij kan voorstellen dat deze hulpgelden indirect worden gebruikt om de HVA te compenseren.” Binnen BZ werd er zelfs opnieuw gesproken over de mogelijkheden Ethiopië te promoveren tot concentratieland. Overigens zou Ethiopië nooit een concentratieland worden voor Nederlandse ontwikkelings-samenwerking, vermoedelijk omdat het land eerst gezien werd als instabiel postrevolutionair land met de potentie uit te groeien tot moderne democratie, maar zich ontwikkelde tot een dictatoriale staat die middels staatsterreur de bevolking onderdrukte. Ambassadeur Van Suchtelen zou de laatste stappen van dit escaleren van de revolutie echter niet meer van dichtbij meemaken. H6 Wisseling van de wacht In de zomer van 1976 vertrok jonkheer E.O. van Suchtelen uit Addis Abeba, om plaats te ne-men op de ambassade in Algiers, Algerije. De jonkheer en oud-marinier had andere ver-wachtingen gehad toen hij in januari 1973 verhuisde naar Ethiopië. Dat was toen een wonder-lijk historisch keizerrijk met een ogenschijnlijk stabiele samenleving, dat zich ondanks de ar-moede op unieke wijze leek te onttrekken aan de tragische geschiedenis van de rest van Afri-ka. De Nederlandse post in Addis Abeba, dat was bepaald geen Washington, Brussel of Lon-den. Het was een buitenpost in een exotisch land, stabiel en voor Nederland betrekkelijk on-belangrijk. Maar de ambtsperiode van Van Suchtelen was niet uitgedraaid op een kalme tijd. De ambas-sadeur was geconfronteerd met de val van de keizer en een bloederige interne machtsstrijd, een coup binnen de coup, die uit de hand liep. Nationalisaties van buitenlandse bedrijven, slechte behandeling van de met Juliana bevriende keizerlijke familie en ontwikkelingsprojecten die in de problemen raakten. Goede contacten, vrienden zelfs, van Van Suchtelen waren vermoord. Het ambtskostuum dat Van Suchtelen speciaal voor deze post had laten aanmeten, had hij slechts eenmaal aan kunnen doen: bij het overhandigen van de geloofsbrieven aan kei-zer Haile Selassie. Sinninghe Damsté, achteraf: “Ik kan u verzekeren dat de post voor Van Suchtelen heel anders is uitgepakt dan hij had verwacht.” Vanaf juli 1976 werden de berichten aan BZ ondertekend door de nieuwe man ter plaatse, H.C.G. Carsten. Hugo Carsten werkte van 1971 tot 1976 als ‘defence counsellor’ van de Ne-derlandse delegatie bij de NAVO in Brussel, het grootste deel onder PvdA minister van De-fensie Henk Vredeling. Na zijn ambassadeursperiode in Addis Abeba, tot januari 1980, werd Carsten achtereenvolgens ambassadeur in Turkije, Zuid-Afrika en Finland. § 6.1 Vriendschappelijke betrekkingen verder uitbreiden
Op 31 juli vond de overhandiging van de geloofsbrieven plaats, het vaste ritueel waar elke nieuwe ambassadeur zijn medewerking aan moet verlenen. In zijn verslag gaf Carsten een aantal interessante impressies. Bovenal was de ceremonie soberder en minder goed geregeld. De ambassadeur werd ’s ochtends opgehaald in een bruine, ‘nogal modderige’ Mercedes. De Nederlandse wimpel die hierop gemonteerd diende te worden, moest uiteindelijk van Neder-landse huize komen. De Ethiopiërs hadden deze niet meegebracht, zoals normaal de gang van zaken is. Verder zouden de toespraken niet uitgesproken maar slechts in papieren versie uit-gewisseld worden. Eenmaal aangekomen bij het National Palace vond al snel de ontmoeting met het staatshoofd plaats. De protocollen tijdens de ontmoeting waren dezelfde als die toen Van Suchtelen zijn geloofsbrieven aan de keizer overhandigde, alleen de persoon was veranderd: “Zelfs de leeuw van Haile Selassie was er nog. Die lag voor de deur als een hond.” Deze nieuwe persoon was generaal Teferi Bante, die in november 1974 de toen vermoordde generaal Aman Michael Andom was opgevolgd. Teferi Bante zou overigens binnen zes maanden na de overhandiging van de geloofsbrieven door de nieuwe Nederlandse ambassa-deur net als zijn voorganger een interne machtsstrijd niet overleven. In het korte onderhoud tussen Carsten en Teferi Bante benadrukte de Nederlandse vertegenwoordiger alles te pogen de vriendschappelijke betrekkingen te ‘verstevigen en verder uit te breiden’. De generaal rea-geerde hierop ‘met voor een militair opvallend zachte stem’ positief. “Hij zag er meer intel-lectueel dan militair uit”, en was met name blij met de ‘aanzienlijke Nederlandse hulpverle-ning’. Noch over de HVA, noch over de keizerlijke familie werd met een woord gesproken. Terwijl met name de onderhandelingen over de HVA en de rol die de ontwikkelingssamen-werking daarin zou kunnen spelen een hoofdthema zouden worden in de eerste maanden van Carstens verblijf in Addis Abeba. § 6.2 Ontwikkelingshulp als wisselgeld
Gedurende het eerste half jaar was de Nederlandse ambassade onder leiding van Carsten dus druk doende de Ethiopische regering zo te beïnvloeden dat een compensatieregeling rond de HVA getroffen zou kunnen worden. Vanuit Den Haag en in overleg met Pronk kreeg hij daar-toe de nodige instrumenten, maar Carsten zou na verloop van tijd duidelijk te kennen geven dit onderhandelingsspel buitengewoon lastig te vinden. Uit een intern memorandum van 6 augustus 1976 waarin de politieke situatie van Ethiopië werd geanalyseerd, blijkt dat BZ het onverstandig vond als westerse landen hun ‘aanwezig-heid’ in de vorm van ontwikkelingsprojecten zouden verminderen. Bovendien zou directe hulpverlening een goed middel zijn om deze aanwezigheid, of misschien beter: invloed, te realiseren. Oftewel, ontwikkelingshulp kon een goed middel zijn om invloed te blijven uitoe-fenen op de instabiele situatie in Ethiopië en goodwill te creëren bij de militaire regering. In het memorandum werd geconcludeerd dat voorlopig de presentie gelijk moest blijven, maar dat verdere uitbreiding van de ontwikkelingshulp bij het ontstaan van politieke rust overwo-gen moest worden. Tegelijkertijd waren er nogal wat problemen bij het vinden van geschik-te projecten waar Nederland geld in kon steken. Gebieden die nu veilig waren, zouden dat in de nabije toekomst misschien niet meer zijn. En veilige werkomstandigheden voor vrijwilligers konden ook niet gegarandeerd worden. Mede daarom werd besloten de ontwikkelingen ‘nog even aan te zien’ en meer ‘uitzendingen van vrijwilligers via particuliere organisaties mogelijk te maken, incidenteel’. De ambassadeur bevond zich in een lastige positie. De ambassadeur werd de ingewikkelde opdracht gegeven de Ethiopische regering er met behulp van de toegezegde ontwikkelings-hulp toe te bewegen vaart te zetten achter een compensatieregeling voor de HVA, zonder daar expliciet om te vragen. Op het eerste gezicht een wat vreemde gang van zaken: terwijl er door betrokkenen werd geconcludeerd dat de omstandigheden voor het succesvol doen verlo-pen van ontwikkelingsprojecten er met de dag slechter op werden, schermde de politiek naar buiten toe met het idee meer ontwikkelingsgeld in het land te steken. Intussen was bovendien de situatie in september in Tigre opnieuw verslechterd. Daar waren Nederlandse dokters nog altijd aan het werk om de bevolking van gezondheidszorg te voorzien. Eritrese opstandelingen hadden twee Engelse ontwikkelingswerkers ontvoerd en daarop besloot de ambassadeur de Nederlanders vervroegd terug te roepen uit het oorlogsgebied, namelijk per 5 oktober 1976. Eén van de Nederlandse dokters schreef in zijn verslag aan BZ dat het Tigre Health project ‘voorlopig onmogelijk uitvoerbaar’ was geworden. Vanuit het Ethiopische ministerie van Gezondheid werd de hoop uitgesproken dat dit niet een einde van de Nederlandse hulp zou betekenen, maar slechts een verplaatsing naar een veiliger gebied. Over de verschillende mo-gelijkheden deed de ambassadeur verslag aan BZ. Maar de kwestie HVA speelde nog altijd. De besprekingen over compensatie tussen de HVA en de Ethiopische commissie die daarover ging, verliepen traag. Begin november werd er daarom door BZ en Carsten tot een nieuwe tactiek besloten. Het ontwikkelingshulpaanbod moest gedaan worden, maar er moest geen haast gemaakt worden met de daadwerkelijke be-steding ervan. Zo zou de Nederlandse regering de druk op kunnen voeren om het treffen van een compensatieregeling te bespoedigen. Carsten vond dit lastig, zo liet hij 24 januari 1977 weten: “Op zich geen gek idee, de moeilijkheid is alleen, dat de tegenpartij zo achterdochtig is als maar kan. Zij kunnen gewoon niet geloven dat wij zo filantropisch zijn dat wij f. 25 mil-joen weggeven zonder aan onze HVA claim te denken en dat zijn wij toch ook eigenlijk ook niet? Op een gegeven moment zullen wij dus toch over de brug moeten komen en dan beves-tigen wij alleen maar dat hun achterdocht gerechtvaardigd was. […] .. het is wel moeilijk om enerzijds formeel op alle punten tegemoetkomend te zijn en anderzijds informeel eisen te stel-len. Ik heb op die manier immers geen enkele onderhandelingspositie, maar ben geheel over-geleverd aan de goedigheid (en dat is geen nationale eigenschap in dit land) van mijn tegen-partij.” Vanuit BZ werd met begrip gereageerd, maar Carsten moest zich volgens hen wel aan de bepaalde strategie houden. “Het openlijk voor de dag komen met de koppeling zou bij de Ethiopiërs wel eens contra-productief kunnen werken.” § 6.3 Machinepistolen onder colbertjassen
De pogingen de weinig coöperatieve Ethiopiërs tot actie te bewegen vonden plaats tegen een achtergrond van toenemende onrust, volgens Carsten ‘krampachtige zuiveringsacties van de Dergue’. De ambassadeur nam waar dat in toenemende mate niet alleen de ‘reactionaire ele-menten’ maar ook de mildere critici getroffen werden door de repressieve maatregelen van de militaire regering. Dat wil zeggen gevangenschap, meestal spoedig opgevolgd door executie. De greep van de ‘minder genuanceerde leiders’ op de Derg werd groter. De van oorsprong 120 man tellende groep werd door de interne machtsstrijd kleiner en kleiner. Met een zekere regelmaat bracht de Ethiopische regering berichten naar buiten over executies van collega’s. Zoals bijvoorbeeld bij de terechtstelling van twee voorname militairen, Majoor Sissay Habte en Brigade Generaal Getachew Nadew eind juli 1976. Er leek een waar standaard procédé te zijn ontwikkeld voor dit soort situaties. Achteraf wer-den de geëxecuteerden via de staatsgecontroleerde media zwart gemaakt van of corruptie, of samenzwering, of allebei. Een heet hangijzer bleek veelal, evenals bij de moord op generaal Andom 23 november 1974, de aanpak van de opstand in Eritrea. Majoor Mengistu, wiens naam steeds vaker genoemd werd in de telegrammen aan BZ, leidde de groep haviken binnen de Derg die pleitten voor de methode van de ijzeren vuist. Andersdenkenden werden betiteld als samenzweerders of ‘vijanden van de revolutie’, met de executies moesten verdere criticas-ters geïntimideerd worden. Ambassadeur Carsten aan het slot van zijn analyse: “De op elkaar volgende openlijke onthullingen van complotten hebben de indruk bevestigd dat de Dergue minder sterk in het zadel zit dan de prijzende perscommentaren van de lokale kranten willen doen geloven en thans krampachtig poogt haar afbrokkelende machtspositie te herstellen.” Er konden meer executierondes verwacht worden. Maar het was voor Carsten vaak onmogelijk om de waarheid boven tafel te krijgen. De ge-welddadige gebeurtenissen werden gesluierd in geruchten, zoals bij de mislukte aanslag op Mengistu. Was dit werkelijk een poging de toenmalig 1e vice-president te vermoorden, of was de aanslag slechts geënsceneerd om sympathie voor Mengistu te wekken? Met een zekere regelmaat werden hoogstaande politici op straat vermoord, waarna de daders spoorloos ver-dwenen en de staatsgerunde media vijandige organisaties beschuldigden, zoals de Eritrese on-afhankelijkheidsbeweging. Wie er werkelijk achter deze moorden zat, was vaak onduidelijk. De executierondes werden voortgezet onder het motto van de ‘ongoing revolution’ en dus neergezet als een stap voorwaarts. Overigens was het regime opvallend laconiek over de executies. Carsten vroeg zijn Ethiopische medewerkers die buiten het ambassadeterrein woonden om elke ochtend op weg naar werk de lijken te tellen die elke nacht standaard bij de bushaltes werden gedumpt. Carsten: “Meestal lagen ze er met een kartonnen bord om de nek gehangen, waarop stond wat ze gedaan hadden. Althans, waarvan ze beschuldigd werden. En het gekke was dat die Ethiopiërs dat zo openlijk deden. Want niet alleen kon ik vragen of mijn medewerkers even telden als ze naar werk kwamen - want tegen lunchtijd werden ze opge-ruimd – maar ik weet nog, er was een Amerikaanse bezoeker van het State Department. Die ging dan, op z’n Amerikaans met zo’n beveiligingsauto erachter, een rondje rijden om alles te noteren. Maar die Ethiopiërs stopten dat niet, die verboden dat niet. Ze gingen gewoon door met het doodschieten op die manier.” Het geweld in Ethiopië sprak ook tot de verbeelding in Nederland, blijkens onderstaande car-toon uit Trouw/Kwartet, 16 oktober 1976. De profetische waarde van de tekening had de politiek cartoonist nooit kunnen voorzien. Februari 1977 zou de tekening werkelijkheid wor-den. In Nederland vond intussen een hongerstaking van Ethiopische studenten plaats tegen het mi-litair bewind en voor een volksregering, blijkens een artikel in NRC Handelsblad van 8 okto-ber. Deze studenten, van dezelfde groep die een jaar eerder het Ethiopische consulaat-generaal in Rotterdam bezet hadden, boden later ook een petitie aan de buitenlandcommissie van de Tweede Kamer aan, en meldden bovendien dat ze zelfs in Nederland gevaar liepen: “Onlangs is al een Ethiopische student omgekomen in West-Duitsland bij wat een auto-ongeluk moest lijken.” In Ethiopië was het, zoals hierboven beschreven, een grote bende. Het mag duidelijk zijn dat onder al deze omstandigheden de militaire regering zijn prioriteiten niet had liggen bij het treffen van compensatieregelingen met genationaliseerde buitenlandse bedrijven zoals de HVA. Op 28 december 1976 bezocht ambassadeur Carsten een receptie van zijn Cubaanse collega ter viering van de 19e verjaardag van de Cubaanse revolutie. De beoogde feestelijke stemming ging verloren door de opvallend zware veiligheidsmaatregelen die waren getroffen om te voorkomen dat het ‘gezellig samenzijn’ door terroristen zou worden verstoord. Carsten: “In een wijde kring om het hotel stonden zwaar bewapende veiligheidstroepen opgesteld, die elke benadering van de tuinzijde onmogelijk maakte. En in de lange marmorgang, welke naar de ontvangstzaal leidt, telde ik niet minder dan acht in burger geklede lieden die ijverig poog-den hun machinepistolen zo goed mogelijk onder hun colbertjassen weg te moffelen, hetgeen echter een fysische onmogelijkheid was, gezien de omvang van deze wapens. […] Vermeld zij nog dat de vrouw van de Cubaanse Ambassadeur, naar zij een keer zelf liet zien, de gewoonte heeft een zwaar kaliber pistool in haar avondtas bij zich te hebben!” H7 Mengistu ontpopt zich als totalitair dictator In het jaar 1977 kwam in Nederland een einde aan de regeerperiode van het kabinet-Den Uyl. Op 22 maart viel het kabinet, met minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel en mi-nister voor Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk, uiteen. Zes dagen later kreeg het kabinet een demissionaire status. De formatieperiode na de verkiezingen van 25 mei duurde lang, pas op 19 december werd het demissionaire kabinet-Den Uyl vervangen door het kabinet-Van Agt I. Hierdoor viel ook de naderende complete escalatie van de revolutie in Ethiopië en de defini-tieve machtsgreep van Mengistu nog net binnen de regeerperiode van de ministers Van der Stoel en Pronk. Met de machtsgreep van Mengistu op 3 februari 1977 bestond er geen twijfel meer over de richting van de revolutie: absoluut-dictatoriaal en links-radicaal. De hoop was vervlogen dat westerse invloed Ethiopië nog enigszins kon behoeden voor een rampzalig bewind dat de banden aan zou halen met het communistische blok. Voor de Nederlandse kolonie, de econo-mische belangen van Nederland en het lot van de ex-keizerlijke familie betekende dit weinig goeds. § 7.1 De laatste en definitieve coup binnen de coup
Carsten, 3 februari 1977: “Heden c.a. 11.30 uur werden verschillende geweersalvo’s uit grand palace – hoofdkwartier dergue – vernomen die waarnemers indruk van executies geven. Te-vens werd paleis omringd door tanks met vuurmonden naar buiten gericht, hekken gesloten, omringende straten vergrendeld, terwijl meerdere ambulances zijn waargenomen.” De voorzitter van de Derg, staatshoofd generaal Teferi Bante, die afgelopen zomer nog de ge-loofsbrieven van de ambassadeur in ontvangst nam, was vermoord. En zes andere leden van de militaire raad werden met hem de dood in gejaagd. Carsten over deze door Mengistu be-kokstoofde actie, achteraf: “Hij is gewoon gaan schieten in de raadskamer en knalde zijn col-lega’s neer. Ik bedoel, dat zijn hele slechte manieren in mijn ogen.” Carsten rapporteerde spoedig verder aan Den Haag. Hij had uit redelijk betrouwbare bron mogen vernemen dat de VS de Derg al voor 3 februari voor de keuze had gesteld: “Of streven naar behoud eenheid van Ethiopië door conciliatie met oppositie en voortzetting VS steun of voortzetting revolutie tot iedere prijs, maar zonder VS wapens.” Teferi Bante wilde hierover overleg voeren met de Amerikanen, maar Mengistu besloot dit overleg op brute wijze te verhinderen. Het zou de directe aanleiding zijn geweest voor de moordpartij. De Cubaanse president Fidel Castro, toch al in Afrika, bracht vlak erna een bezoek aan Mengistu om hem te feliciteren. Het bericht van de moordpartij bracht net zo’n grote schok te weeg als de executies van 23 november 1974, toen het de buitenwereld voor het eerst duidelijk werd dat de militairen die de macht hadden gegrepen toch niet zo vreedzaam waren als dat ze in de voorgaande maan-den hadden doen lijken. Het drong zelfs door tot de Nederlandse ministerraad. Met argusogen werden Castros stappen in Afrika gevolgd door minister Van de Stoel die een regionale oorlog vreesde waar in ieder geval Zaïre (sinds 1997 Democratische Republiek Congo) en Angola bij betrokken zouden zijn. ‘3 februari’ werd in de ministerraad betiteld als een ‘gruwelijke regeringswissel’. Ook Amnesty International Nederland kwam in actie. Ze schreven een brief aan Van der Stoel, waarin ze meldden dat de moordpartij voor de mensenrechtenorganisatie de druppel was geweest, terwijl ze zich al sinds 1974 zorgen maakten om de toenemende schending van de rechten van de mens. Amnesty verzocht de minister zijn bezorgdheid uit te spreken, de Ethiopische autoriteiten te verzoeken respect voor de mensenrechten te tonen en er tevens bij de Amerikaanse regering op aan te dringen de geplande verkoop van wapens, ter waarde van 200 miljoen dollar, te heroverwegen. Dat de revolutie na de staatsgreep van Mengistu weer een nieuw fase was ingegaan, bleek uit de verslagen van de ambassadeur. De nieuwe slagzin van Mengistu luidde dat de revolutie tot de aanval was overgegaan. Middelbare scholen bleven open maar vele scholieren bleven thuis uit angst door betaalde verklikkers in de klas als ‘reactionairen’ te worden aangewezen. “Het nieuwe bewind heeft zich zelfs genoodzaakt gezien een lange verklaring te publiceren waarin de “fascistische” elementen onder de jeugd scherp aan de kaak worden gesteld en waarin tot terugkeer naar de schoolbanken wordt opgeroepen. Dat het met de vervolging van de scholie-ren ernst is, hebben in elk geval meerder getuigen kunnen constateren toen een groep jongelui op de weg naar het vliegveld midden op de dag door een jeep met scherpschietende veilig-heidstroepen werd achtervolgd en neergemaaid.” De kinderen van het Ethiopische ambas-sadepersoneel van Carsten zouden ook te maken krijgen met deze aanval op de kritische jeugd. En het moet ook in deze periode geweest zijn dat Carsten besloot zijn dochter naar een kostschool in Nederland te sturen. Bij haar in de klas waren namelijk bewapende soldaten het lokaal ingelopen om een klasgenote mee te nemen. Dit incident had het geweld te dichtbij ge-bracht, Carsten durfde het niet meer aan zijn dochter die opleiding af te laten maken in Ethio-pië en stuurde haar naar een Nederlandse kostschool. Toch vond hij het onnodig om de Ne-derlanders in Addis Abeba aan te raden het land te verlaten. § 7.2 De Nederlandse kolonie in gevaar? De grote vraag was, nu ‘de revolutie tot de aanval was overgegaan’: konden de Nederlanders in Ethiopië blijven of moesten zij aangemoedigd worden te vertrekken? Carsten voerde over-leg met de wijkhoofden en nam ook in dit geval deel aan een overleg in EEG-verband. De conclusie daarvan was dat het vooralsnog door de negen Europese ambassadeurs onnodig ge-acht werd hun onderdanen te adviseren het land te verlaten. Een paniekstemming moest vermeden worden, maar gezinnen die het voornemen hadden het land te verlaten moesten niet ontmoedigd worden. Doorslaggevend was het voor de nog altijd afwachtende houding van de ambassadeurs dat het geweld zich nog niet expliciet op buitenlanders richtte. Toch ging er wel eens wat mis. Een Indiase adviseur en zijn vrouw werden dodelijk getroffen door een molotovcocktail en de auto van de secretaris van de Belgische ambassade werd beschoten. Het waren nog incidenten, het ging per ongeluk. Maar voor verschillende Nederlanders kwam het geweld erg dichtbij. De Nederlandse Apostolische administrateur, hoofd van de groep Lazaristen die al twintig jaar in zuidwest Ethiopië zaten, monseigneur Teuben, vond bijvoorbeeld na een onrustige nacht drie lichamen op 200 meter afstand van de Nederlandse parochie in Jimma, provincie Kaffa. Eind maart werd het huis van een Nederlandse Wereldbankvertegenwoordiger door verdwaalde kogels getroffen. Hoe lang zou het nog duren voordat een Nederlander het slachtoffer zou worden? Carsten had wel een extra veiligheidsmaatregel getroffen, door een geheime radioverbinding met Nederland aan te leggen via de zendmast van de ambassade van de Engelsen. Carsten kon geen vergunning krijgen voor een eigen zendmast, maar het lukte wel een kleine radio met accu aan te schaffen waarmee een korte verbinding van de slaapkamer van Carsten en zijn vrouw rechtstreeks naar de Britten kon worden aangelegd. De kleine antenne die hij hiervoor nodig had van ongeveer een meter, had hij zo gemaakt dat ‘ie er als een wandelstok uitzag. De Ethiopiërs hebben dit dan ook nooit geweten. Mocht het serieus gevaarlijk worden dan was er nu een directe verbinding met Den Haag om een vliegtuig te bestellen waarmee de Nederlan-ders naar huis gevlogen zouden kunnen worden. Voor deze situatie was ook een telefoonket-ting opgesteld, zodat razendsnel iedereen op de hoogte gesteld kon worden. Waar het geweld de eerste weken van april leek af te nemen, laaide het eind april weer op. Het eerste weekend van mei werden naar schatting 800-1300 ‘veelal jeugdigen’ geëxecuteerd. Carsten was op de hoogte van 3 Nederlandse families die onderworpen waren aan een huis-zoeking, waarbij de militairen en agenten zich correct hadden gedragen. In het geval van de huiszoeking bij de afwezige heer Mulder, manager Philips Ethiopia, deed zich echter wel een vervelend incident voor. Bij hem werden in huis een ‘voorraad levensmiddelen, waspoeder en drank’ gevonden. Aanleiding voor het ‘search-team’ om de Ethiopische televisie erbij te willen halen en zo het volk te kunnen laten zien hoe ‘een westerse kapitalist gehamsterd had’. Mede na overleg met BZ en door ingrijpen van de ambassadeur kon dit voorkomen worden. Later dat weekend ging het echter toch mis: zondag 7 mei werden de acties minder gedisciplineerd voortgezet en werd er zonder waarschuwing meteen gericht geschoten. Een Nederlander werd hierbij ernstig in zijn voet gewond. Carsten in zijn verslag: “Heb Nederlandse gemeenschap heden dringend geadviseerd slechts bij uiterste noodzaak woning na invallen duisternis nog te verlaten.” Ook in de voormalige HVA-suikerfabrieken in de verder van de hoofdstad afgelegen provin-cies werden de werkomstandigheden er met de dag slechter op. Er heerste veel wantrouwen en als de Nederlanders niet op eigen initiatief vertrokken, dan werd hun contract niet verlengd of zelfs opgezegd. Van de in mei 1977 nog 26 bij deze suikerfabrieken werkzame Nederlan-ders zouden er in oktober nog 7 overblijven, die op den duur ook het land zouden verlaten. Op het vlak van de onderhandelingen over een compensatieregeling werd nog steeds geen enkele vooruitgang geboekt. Bovendien werd eind juni overeengekomen met de betrokken Ethiopische instanties dat een aantal projecten waarvan uitzending van Nederlandse deskundigen onderdeel was, op te schorten en te wachten op betere tijden. § 7.3 Red Campaign, een bloedbad in aankomst

In de zomer werd de beruchte ‘Red Campaign’ gestart, waarbij Mengistu eerst met grootscha-lige steun van Cuba en de Sovjet-Unie de Somaliërs versloeg en daarna op volle kracht, in februari 1978, de Eritrese opstand verpletterde. Het waren militaire successen die Mengistu gebruikte om zijn bijna-keizerlijke imago te vergroten en zijn machtsgreep te versterken. 25 juni 1977 maakte de ambassadeur de parade van het volksleger die deze campagne zou inlui-den van dichtbij mee. “Reeds de avond tevoren was het transport van de militia van het kamp buiten Addis Abeba naar de Old Airport begonnen. Dit vervoer vond plaats in honderden au-tobussen en vrachtwegens, die de gehele nacht af en aan reden langs de Nederlandse com-pound, welke op enkele steenworpen afstand van de verzamelplaats is gelegen. Opvallend was dat de vervoerde eenheden vaak zingend langskwamen in een stemming die aan die van de toeschouwers van een Holland-België voetbal ontmoeting deed denken.” Carsten had echter goede redenen om aan te nemen dat het naderende inzetten van dit slecht getrainde volksleger tot een bloedbad zou leiden, waarbij de burgerbevolking niet gespaard zou blij-ven. In deze tijd waarin Ethiopië niet eens de schijn van rechtvaardigheid hoog hield, verscheen op 22 juni 1977 een artikel in NRC Handelsblad over de gruwelijke gang van zaken rond de exe-cuties die nog altijd op grote schaal plaats vonden in Addis Abeba en de rest van het land. NRC had gesproken met een Zweedse ontwikkelingswerker die wist te vertellen dat de machthebbers zo weinig munitie hadden dat zij voor terechtstellingen dynamiet en messen waren gaan gebruiken. Door het hele land nam het aantal verzetshaarden intussen toe. Tus-sen de twee in het noordoosten gelegen steden Harrar en Dire Dawa werd een brug opgebla-zen, waar twee Nederlandse deskundigen nog op het laatste moment wisten weg te komen. Maar ook in het zuidwesten, in de provincie Kaffa zou de bevolking zich gewapenderhand tegen het nieuwe regime verzetten en in deze streek bevonden zich acht Nederlandse missio-narissen van de Orde van de Lazaristen. In Den Haag begon men zich, ondanks de ontspannen houding van de ambassadeur, nu wel erg zorgen te maken. BZ besloot een belronde te maken langs alle organisaties die Nederlan-ders in Ethiopië hadden zitten, om te overleggen over de veiligheidssituatie en wat te doen als de nood aan de man was. Ook werd er contact gezocht met het Centraal Missiecommissari-aat over de in Ethiopië aanwezige missionarissen, de Lazaristen. In juli besloot minister Van der Stoel zich er persoonlijk mee te bemoeien. Werd het toch niet tijd de Nederlanders in overweging te geven te vertrekken ‘zolang mogelijkheden tot uitreis nog bestaan’? Niet alleen de Nederlandse ambassadeur hield zijn hoofd koeler dan de mensen in Den Haag, ook de andere West-Europese ambassadeurs vonden het nog niet nodig hun onderdanen te advise-ren het land te verlaten. Om weer op dezelfde golflengte te komen had BZ telefonisch over-leg met ambassadeur Carsten en zijn eerste secretaris Elink Schuurman. Carsten bleef bij het standpunt dat het terugroepen van Nederlanders, zeker diegenen die in het relatief veilige Ad-dis Abeba verbleven, voorbarig was. De Ethiopische regering zou het bovendien als een on-vriendelijke daad kunnen zien, omdat andere landen en organisaties nog bleven waar ze zaten. Daarom werd besloten voorlopig geen pleidooi te houden voor repatriëring en het geheel aan het eigen initiatief van de mensen zelf te laten. Carsten vond dat zolang je je maatregelen nam en ruim voor de ‘curfew’ van straat was, je geen gevaar liep. Oud-missionaris Bos was het, achteraf, eens met Carsten: “Er was een incident met een Zweedse dokter die zich niet aan de avondklok had gehouden. Die dokter wilde niet stoppen. Ik denk dat ze op z’n auto wilden schieten en hem toen per ongeluk hebben neergeschoten. Nou, die vier soldaten hebben ze publiekelijk opgehangen. Dus dat wist de regering, de politie en alles, ze wisten het allemaal heel goed: kom niet aan een buitenlander. Want wij waren de-genen die de projecten betaalden, de buitenlanders deden dat allemaal. Want wat Ethiopiërs zelf betaalden, dat stelde geen ene rode moer voor.” § 7.4 De laatste maanden onder het kabinet-Den Uyl
Tijdens de laatste maanden van Van der Stoels ambtsperiode werd er niet meer afgeweken van het beleid ten aanzien van de Nederlandse kolonie of de ex-keizerlijke familie. De onder-handelingen over de HVA stonden stil. Wel hield Carsten BZ onder andere op de hoogte van de oorlog met Somalië, de executie van vice-voorzitter van de Derg luitenant-kolonel Atnafu Abate op 10 november en de zich regelmatig voordoende ‘zuiveringsacties’. In juli deed Ma-riëtte van de Loo, van de EWWA, opnieuw verslag van haar ervaringen. Nog steeds hield zij regelmatig contact met de gevangengenomen leden van de ex-keizerlijke familie en haar ver-halen werden met veel interesse gelezen, onder andere door koningin Juliana. Op 9 juli 1977 schreef ze over haar mislukte poging enkele prinsessen te bezoeken samen met hun kinderen. De gevangenisdirecteur stond het niet toe, omdat hij niet wilde dat de kinderen geïndoctri-neerd zouden worden door het ‘imperialistische gedachtegoed’ dat de prinsessen zouden aan-hangen. Het was hem tegengevallen dat de prinsessen zo standvastig waren in hun verwerping van het socialisme en de niet bijster intelligente gevangenisdirecteur voelde zich volgens Van de Loo bedreigd door het intellect van de prinsessen. Van de Loo was de mening toegedaan dat buitenlandse overheden absoluut geen druk moesten uitoefenen op de Derg omtrent de gevangengenomen ex-keizerlijke familieleden, dit zou het absoluut onmogelijk maken nog iets voor de gevangenen te doen. Diplomatieke druk is niet altijd effectief en kan zelfs ave-rechts werken. Op de dag dat het kabinet-Den Uyl plaatsmaakte voor het kabinet-Van Agt I, 19 december, verzond Carsten het volgende bericht richting BZ. Er deed zich weer een bijzonder geweldda-dige periode voor: “De laatste tijd lijkt het er echter steeds meer op dat de opsporingspatrouil-les – gesterkt door de herhaalde oproepen van hogerhand om de rode terreur te intensifiëren – ook indien geen verzet wordt gepleegd meteen overgaan tot standrechtelijke executie van de verdachte. Dit lot trof afgelopen week o.a. de 25-jarige pleegzoon van de dienstchauffeur van deze post. ’s Nachts om 1 uur van bed gelicht, werd hem, zonder dat zijn vrouw en kinderen enige uitleg werd gegeven, op enkele tientallen meters van zijn woning een kogel door het hoofd gejaagd. Smeekbeden van de familie om het aanvankelijk op straat achtergelaten li-chaam vrijgegeven te krijgen voor begrafenis, werden vervolgens niet verhoord. Een wreed-heid die in de Ethiopische religieuze traditie nog harder aankomt dan in Europa.” H8 De relatie na het aftreden van het kabinet-Den Uyl Het aantreden van het eerste kabinet onder leiding van Dries van Agt, had natuurlijk geen en-kele invloed op de bloederige ontwikkelingen in Ethiopië die ongestoord doorzetten. Ambas-sadeur Carsten bleef op zijn plaats en zou daar tot januari 1980 blijven zitten. Mengistu had inmiddels luid en duidelijk laten blijken geen enkel middel te schuwen op de weg naar alles-overheersende macht. Niet alleen het geweld binnenslands, maar meer nog de oorlogen met de provincie Eritrea en het buurland Somalië kregen veel aandacht in de pers en leidden zelfs tot kamervragen. Op 26 januari 1978 was het PvdA-lid P. Dankert het eerste kamerlid sinds de motie van de VVD-er Berkhouwer van november 1974 (toentertijd naar aanleiding van de executie van staatshoofd Mikael Andom Aman) die het in de Tweede Kamer over Ethiopië wilde hebben. Dankerts vragen werden op 17 februari 1978 door de nieuwe minister van Bui-tenlandse Zaken, Chris van der Klaauw, beantwoord. Het betrof vooral een overleg dat plaats had gevonden tussen de VS, Engeland, de BRD, Frankrijk en Italië over Ethiopië en Somalië - en waarom Nederland daar niet bij betrokken was geweest. De vragen zijn in dat opzicht minder interessant binnen het kader van dit onderzoek, al toont het wel aan dat de Tweede Kamer nog altijd enige interesse toonde in de Ethiopische problematiek. Maar het bleef niet bij deze vragen. Op 24 mei van hetzelfde jaar was kamerlid R.E.F.M. Nijhof voor DS’70 de tweede in 1978 die de situatie in Ethiopië in het parlement ter sprake bracht. Bij DS’70, een sociaaldemocrati-sche afsplitsing van de PvdA, vroeg men zich af of het naar aanleiding van een rapport van Amnesty International verstandig zou zijn ambassadeur Carsten voor nader overleg naar Den Haag te roepen. De schendingen van de mensenrechten waren volgens dat rapport groot-scheeps, was het daarom bovendien niet verstandig eventuele maatregelen van de Commissie voor de Rechten van de Mens van de VN te steunen? Van der Klaauw was van mening, zo blijkt uit zijn antwoord van 12 juni 1978, dat veelvuldig overleg met de ambassadeur prima mogelijk was terwijl deze zich in Addis Abeba bevond. Terugroepen was dus zinloos. De be-sluiten van de Mensenrechtencommissie van de VN waren in een besloten vergadering geno-men en daar kon Nederland dus niet tussen komen als niet-lid. In de Tweede Kamer heerste het gevoel dat iemand op moest treden tegen de gewelddadige Ethiopische regering, het pro-bleem in deze was dat er niemand was die er iets aan kon doen. De Nederlandse regering kon een boel stampij maken, maar met welk effect? De betrekkingen tussen Nederland en Ethiopië waren in de tussentijd al afgekoeld, maar kregen in 1978 te kampen met een aantal nieuwe, storende incidenten. § 8.1 Angst, verraad, bedrog en zelfzucht
Zondagochtend 22 januari om half vijf ’s ochtends deed zich een incident voor bij het Neder-landse ambassadeterrein. Een groep agenten in uniform, vergezeld door een jongeman in bur-gerkleding wilden de Nederlandse ambassade doorzoeken op ‘antirevolutionaire krachten’. Natuurlijk gaf de wacht hiertoe geen toestemming. Het gezelschap leek te vertrekken maar liep in werkelijkheid richting de achterzijde van het terrein, om daar een gat in het hekwerk te knippen en over de muur rond het ambassadeterrein heen te klimmen. Een regelrechte schen-ding van de immuniteit van de Nederlandse ambassade. De jongeman die de agenten verge-zelde werd al snel door het ambassadepersoneel herkend. Hij was een vriend van de Ethiopi-sche familie die het doelwit bleek te zijn en leidde de agenten naar het huis van die familie. De familie woonde op het ambassadeterrein omdat de vader werkte als chauffeur van de am-bassadeur. Binnen geen tijd was het doel gevonden: twee van de dochters van de chauffeur, van 17 en 18 jaar oud. Eén van hen was getrouwd met de man die onlangs uit zijn woning was gehaald en was geëxecuteerd (Deel 2, H7, §7.4). De dochters werden zonder aarzeling gekid-napt. Carsten achteraf: “Wij hadden een nachtwachtdienst en elke nacht werden zes patronen uitge-reikt aan onze wacht. Scherpe patronen. Dus ze hadden geladen wapens op hun schouder en het was de bedoeling die dingen te gebruiken als er van buiten werd ingebroken of zo. Maar in dit geval hebben die wachten dat niet gedaan, ze hebben niet geschoten. Ze durfden niet, want het waren er te veel. Gelukkig maar, want anders was het gewoon een bloedbad gewor-den. Die Ethiopiërs hadden gewoon onze hele wachtmanschap neergeknald.” Natuurlijk ging Carsten direct tot actie over: het incident werd aan BZ gemeld en er werd een verklaring gevraagd aan de Ethiopische minister van Buitenlandse Zaken. Die verklaring liet echter op zich wachten, zoals de Ethiopische regering zelden spoed zette achter de afhande-ling van dit soort kwesties. Op 2 februari vond een gesprek plaats met de protocolchef van het Ethiopische ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij beloofde aan te kloppen bij de juiste per-sonen binnen het ministerie voor een verklaring. De ontmoeting eindigde met een veelzeg-gende uitspraak van de diplomaat. De chef, een ervaren diplomaat, begeleidde Carsten naar zijn auto en zei buiten het gehoor van zijn collega’s BZ spoedig te zullen verlaten: “I cannot work under these conditions anymore”, en vroeg de ambassadeur of hij misschien een baan voor hem wist bij een internationale organisatie. Uiteindelijk, op 7 maart, moest Carsten het doen met de mondelinge verzekering dat het incident zich niet zou herhalen. Een verklaring liet op zich wachten, tot in de eeuwigheid. De schending van de immuniteit van de Neder-landse ambassade was een teken aan de wand voor de ‘sfeer van angst, verraad, bedrog en zelfzucht’ die er in de woorden van Carsten in Addis Abeba heerste. Ofwel, de orgie van ge-weld en de daarmee gepaard gaande chaos hadden er ook toe geleid dat het ambassadeperso-neel op zijn qui-vive moest zijn. De centrale regering beheerste de Ethiopische terreurdiensten niet altijd even goed. Voor de twee jonge meiden betekende de kidnapping een breekpunt in hun persoonlijke ont-wikkeling. Het 17-jarige meisje werd na drie dagen alweer vrijgelaten met de opmerking dat er sprake was geweest van ‘een vergissing’. De oudste dochter, vermoedelijk de vrouw van de geëxecuteerde schoonzoon van de dienstchauffeur, werd maanden vastgehouden en moest een indoctrinatiecursus ondergaan. De chauffeur van de ambassadeur, vader van de twee jongedames, had kunnen zien dat de oudste dochter niet werd mishandeld. Dat gebeurde veel, dus dat op zich was al een meevaller. Op 9 mei pas zou het tweede meisje vrijgelaten worden. Carsten vertelde achteraf dat de een tot grote teleurstelling van haar vader lid was geworden van een revolutionaire beweging, waarvoor ze zelfs in uniform liep. De ander werd een meisje van plezier voor de soldaten. § 8.2 Juliana naar Londen
Zoals in de inleiding gesteld was er van de voor dit onderzoek 85 aangevraagde dossiers bij BZ, één dossier waarvoor geen toestemming tot inzage werd verkregen. Het betrof een dossier uit de Geheime Stukken, 1975-1984 dat betrekking had op de ex-keizerlijke familie. De opge-geven reden was de betrokkenheid van de Nederlandse Koninklijke familie. Dit deel van de hier beschreven geschiedenis zal dan ook om die reden onvolledig zijn. Des te opvallender is het daarom dat er zich in een ander dossier een document bevond waaruit de actieve betrok-kenheid van koningin Juliana blijkt. Het document is een verslag van een ontmoeting in Londen tussen kroonprins Zara-Yakob Asfa Wossen, zijne Koninklijke hoogheid de koningin Juliana, de directeur van het Kabinet der Koningin en de Nederlandse ambassadeur te Londen. Bij de ontmoeting werd gesproken over de benarde financiële situatie waarin de keizerlijke familie zich bevond en over de moge-lijkheden die er waren om de 25 nog vastzittende leden van de familie vrij te krijgen. Zo kon er ‘gepaste druk’ uitgeoefend worden via Joegoslavië, Roemenië, Cuba en vriendschappelijke westerse regeringen, maar er kon ook overwogen worden de familieleden vrij te kopen. De schatting was dat 100.000 dollar hiervoor afdoende zou zijn, in ieder geval voor alle 15 dames die nog vast zaten. Juliana dacht dat een missionaris mogelijk gebruikt zou kunnen worden bij een poging tot bemiddeling. Verder moest er geld vrijgemaakt worden om de humanitaire hulp die de keizerlijke familie poogde aan de Ethiopische bevolking te brengen op grotere schaal te kunnen doen plaatsvin-den. Niet alleen geld daarvoor, maar ook was het politiek gewenst een systeem van con-trapropaganda op te zetten om de communistische indoctrinatie het hoofd te bieden. Het ver-slag, verzonden aan de minister van BZ persoonlijk, sloot af met de opmerking dat hare ma-jesteit de koningin op de eerstvolgende gelegenheid hierover met de minister van Buitenland-se Zaken wilde spreken. Over het verdere verloop van de gebeurtenissen waren bij dit onderzoek nog geen documen-ten beschikbaar. Carsten kende de inhoud van dit verslag toentertijd niet, maar zijn zienswijze achteraf is ontnuchterend: “Koningin Juliana was natuurlijk erg begaan met het lot van mensen die ze kende en nu was Juliana altijd iemand, al van lang geleden, die begaan was met allerlei leed in de wereld. Ze wilde daar graag wat aan doen en natuurlijk iemand in haar positie kon mensen ertoe krijgen om dingen te doen. Zoals Fack [ambassadeur in Londen in 1978] die nu zo’n telegram stuurt en dan moet de minister maar weer gaan praten met de koningin: het is toch een zoethoudertje.. Hij wist ook niet wat hij ermee moest. De koningin zegt: ‘ik wil dat er wat gebeurt’ en niemand kán wat doen. Dan begint dat praatcircus. Daar komt niks van. Juliana bedoelde het heel goed, maar zij was wel een beetje wat de Duitsers noemen ‘welt-fremd’. Ze was natuurlijk ook iemand die opgevoed was in een tijd dat als een staatshoofd, een koning, een keizer, iets zei, dan.. ik bedoel, je moest zulke dingen uit haar hoofd praten. Dat was niet zo makkelijk want ze was aardig eigenwijs. Fack ken ik een beetje, en Fack was dus ook iemand die op een zeer soepele manier zei: ‘ja, majesteit’. Snap je? Dan heeft de ko-ningin het gevoel dat ze d’r best heeft gedaan.” § 8.3 Uitwijzing missionarissen
Een groot deel van de Nederlandse kolonie had in 1978 Ethiopië verlaten. Van de nog aanwe-zige Nederlanders bevonden de meesten zich in het door ambassadeur Carsten als veilig ge-noeg gekenmerkte Addis Abeba. In het westen en zuidwesten bevond zich echter nog een groep missionarissen die daar konden blijven omdat die regio eveneens beschouwd werd als veilig, ver van de door oorlog geteisterde grensregio’s bij Somalië en Eritrea. Monseigneur Herman Teuben gaf sinds 1972 leiding aan de groep vanuit Jimma, hoofdstad van de in het zuidwesten gelegen provincie Kaffa. Zijn assistent in deze tijd was de al eerder genoemde Bos. Het gebied waarover hij toezicht moest houden was ongeveer zes keer zo groot als Ne-derland en kende vrijwel geen degelijke infrastructuur. Het jaarbudget van de Lazaristen be-droeg om en nabij de 200.000 Ethiopische dollars (toentertijd 260.000 Nederlandse guldens). Buitenlandredacteur van de Volkskrant Cees Gloudemans bezocht begin 1975 de Lazaristen en deed van zijn bevindingen verslag. De Lazaristen zaten al een jaar of twintig in de provin-cie en beschouwden zichzelf boven alles als ontwikkelingswerkers en geenszins als ‘zieltjes-winners’. Gloudemans beaamde dat: “Al kan het beeld van een blanke priester in een primitief oerwoudkerkje volgepakt met enthousiaste Ethiopische gelovigen lichtelijk traumatisch wer-ken.” De verslaggever van de Volkskrant schreef dat de Lazaristen slechts voor een klein deel door de Nederlandse overheid werden gefinancierd en schetst een prachtig beeld van het werk dat de missionarissen doen: “De immer te krappe geldbuidel wordt aangevuld met een grote dosis inventiviteit. De Lazaristen sloopten een voor een habbekrats opgekochte Italiaanse houtzagerij, die door het oerwoud was overwoekerd, en haalden er nog zeer bruikbare machines uit. Ze maakten gebruik van de talrijke riviertjes in hun gebied en bouwden twee mini-waterkrachtcentrales. Ze schermden bronnen af om vervuiling van het water tegen te gaan en klinieken beter bereikbaar te maken. Dit bracht een enorme tijdsbesparing met zich mee, omdat thans alleen nog maar in het regenseizoen de landrover moet worden ingeruild tegen de muilezel.” Hij citeerde Teuben: “Het grote voordeel van ons werk is dat wij blijverdjes zijn. We komen niet vanuit Nederland gedurende twee of drie jaar een project opzetten om vervolgens weer te verdwijnen.” Die langdurige aanwezigheid kwam in gevaar op 28 maart 1978, toen de Nederlandse Laza-ristenbisschop Teuben onderworpen werd aan een huiszoeking. Kerkelijke correspondentie werd in beslag genomen, evenals het door de bisschop opgezette evacuatieplan. Archief en brandkast werden verzegeld, bankrekening werd geblokkeerd en de bisschop mocht niet direct de stad verlaten. Behalve Teuben waren 11 Nederlandse missionarissen betrokken bij het incident, evenals andere geestelijken uit Frankrijk, Amerika, Australië, Ierland en het Verenigd Koninkrijk – allen gevestigd in verschillende dorpjes in de provincie Kaffa. Pater Ger Reintjes, gevestigd in de Godjeb-vlakte, in het tijdschrift Elsevier, september 1978: “Toen doken ze in de safe en vonden onze portefeuilles met wat buitenlands geld. In die van mij zaten 135 Nederlandse guldens en 350 dollar. Nou, dat was heel erg; dat zouden ze als belastend materiaal meenemen. Ik zei: ‘Dat is best, want dat kreeg ik dan wel weer terug; het is geld van de Nederlandse regering die dit project financiert en ik geef dit wel door en dan betaalt de Nederlandse ambassade mij het wel weer terug.’ Dat kwam nogal hard bij ze aan, want Nederland is immers een bevriende natie. Ja, zei ik, dat was zo, maar als ze zo optraden als nu zou dat waarschijnlijk niet lang meer duren.” De missionarissen was ruim een week na de eerste huiszoeking duidelijk verteld dat ze uitge-wezen werden uit de provincie Kaffa, nog niet uit het hele land. Bisschop Teuben had de in-druk gekregen dat het de Ethiopiërs vooral te doen was om het confisqueren van de eigen-dommen, niet zozeer om de angst dat de buitenlandse missionarissen zich schuldig maakten aan het verspreiden van antirevolutionair gedachtegoed. Al werd daarmee natuurlijk wel ge-schermd om de actie te rechtvaardigen. Privé-eigendommen als camera’s en radio werden niet als zodanig beschouwd en direct ingenomen. Volgens Teuben was het buitenlands personeel nooit in gevaar geweest, maar had de hele actie wel een angstaanjagend karakter: er werd bij-voorbeeld uitgebreid met wapens gezwaaid om de paters te imponeren. Oud-missionaris Bos: “Zelf ben ik nooit in levensgevaar geweest. Wel een dag of zes, zeven huisarrest gehad, dat was op het einde. Daar lopen van die burgerwachten rond en daar zijn erbij waarvan je weet, die gek die daar loopt heeft vorige week iemand in koele bloeden doodgeschoten. Waarom die dat deed? Omdat ‘ie van de communistische wacht is, kan ‘ie doen wat ‘ie wil. Er kraait geen haan naar. Dat was een totale wetteloosheid. Dat wil zeggen in naam van het communisme kon je doen en laten wat je wilde.” Ger Reintjes in Elsevier over het moment nadat ze verteld was binnen 24 uur te moeten ver-trekken en ze hun spullen hadden gepakt: “Toen gingen we maar weer op de veranda zitten. En iedereen kwam afscheid nemen: de een na de ander kuste huilend onze knieën. Ik had het erg moeilijk, toen. Maar daar kwam de gouverneur met zijn stoet en ze probeerden de mensen weg te jagen, maar ze bleven stokstijf staan. Ze konden niets doen, omdat de anderen geweren hadden. We vertrokken tussen huilende mensen. De soldaten hieven revolutionaire kreten aan maar de mensen zwegen.” Het lukte om alle Nederlanders begin april veilig naar de hoofdstad te halen, maar persoonlijke bezittingen moesten deels achter gelaten worden – evenals alle gemeenschapseigendommen, zoals de gebouwen, gebruiksvoorwerpen en liquide middelen, welke zonder ontvangstbewijs werden geconfisqueerd. Net als bij het ambassade-incident eerder dit jaar, probeerde Carsten een verklaring los te krijgen bij de Ethiopische regering. Op 14 april ondernam hij daartoe een démarche bij het Ethiopische BZ, hoofd afdeling Economische Zaken. Carsten werd verteld dat het een inci-dent was, in strijd met het centrale beleid. Tenzij er zou blijken dat er tóch antirevolutionair gedachtegoed was gevonden, moest een terugkeer mogelijk zijn in de nabije toekomst. De Zweden kregen hetzelfde te horen. Carsten: “Algemene indruk collegae is dat Ethiop. autori-teiten door e.e.a. ernstig in verlegenheid gebracht.” Was opnieuw gebleken dat, evenals bij de schending van de immuniteit van het Nederlandse ambassadeterrein, de centrale regering de verschillende overheidsapparaten niet onder de duim kon houden? Ook pater Bos beves-tigd dat de lokale autoriteiten door de hogere overheid op de vingers waren getikt. Op 15 juni liet de ambassade BZ weten dat het onderzoek naar het incident was afgerond: er waren geen belastende feiten gevonden. De Derg bleek echter verdeeld, het Derg-lid verant-woordelijk voor de provincie Kaffa bleef voor uitwijzing van de missionarissen. In verschil-lende communistische landen was het gewoonte de kerk en religie te beschouwen als volks-mennerij en werden deze zaken in het geheel uit de maatschappij verbannen, dit leek hier nu ook te gebeuren. Of de regionale overheid in Kaffa werkelijk gedreven werd door ideologi-sche overwegingen of eerder financiële, blijft onduidelijk. De impasse die was ontstaan zou doorbroken worden: aan voorzitter Mengistu zou een salomonsoordeel gevraagd worden. Maar voor de missionarissen, in de tussentijd al ruim twee maanden in Addis Abeba de situa-tie afwachtend, hadden de indruk dat er teveel verloren zou zijn om terug te gaan. Teuben was plotseling naar huis vertrokken, uit vrees voor zijn eigen veiligheid. De overblijvende paters stonden eveneens op het punt te vertrekken. Bovendien was de kans miniem dat de Ethiopiërs excuses zouden maken. Op 11 augustus ontving de Nederlandse ambassade bericht van het Ethiopische BZ: de missi-onarissen mochten niet terugkeren, ook niet naar een andere regio. Ze mochten nog wel in de hoofdstad blijven om de laatste persoonlijke eigendommen te verkrijgen. In de Ethiopian Herald stond die week een belastend artikel, waarin de Nederlandse missionarissen zwart werden gemaakt. Zij zouden Ethiopiërs gedwongen hebben te kiezen tussen het kruis of de hamer en sikkel en antirevolutionaire slogans hebben geroepen. Pater Ger Reintjes voelde zich ontheemd en onterecht beschuldigd. De keuze tussen kruis of hamer en sikkel had op een pamflet gestaan waar de Nederlandse missionarissen niks mee te maken hadden, het was iets van Engels-protestantse missionarissen geweest in een heel ander gebied. In een lange brief die ondermeer terecht kwam bij de ambassade en waar de teleurstel-ling en frustratie vanaf druipt, verdedigde Reintjes zijn werk en concludeerde: “Poor farmers – Ethiopian farmers – who have learned to become self-reliant farm-owners, enjoying the benefits of more expert knowledge and better farming techniques – these same farmers will once more be reduced to the level of farm-workers – a condition which surely the Rural Land Reform Act was intended to eliminate forever.” Na vijf maanden wachten in Addis Abeba volgde ook Reintjes de anderen naar zijn thuisland, naar Panningen, Limburg. De missieposten werden vernield. Oud-missionaris Bos, die als een van de laatsten nog tot 1980 in de hoofdstad is gebleven: “Ik heb een grenzeloze minach-ting gekregen voor het communisme, in die tijd. Want je ziet, je krijgt een heel scala aan be-loften en in feite, waar het op neer komt: aan alle kanten van Ethiopië is het zakkenvullerij geweest, een wreedheid en mensen het bestaan niet gunnen. Het over lijken gaan om er zelf beter van te worden. […] Het was een excuus om uitgesproken snel rijk te worden, daar was het communisme voor.” § 8.4 Betrekkingen naderen het nulpunt
Na het aftreden van het kabinet-Den Uyl en de daar snel op volgende uitwijzing van de Ne-derlandse missionarissen, hadden de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Ethiopië het nulpunt genaderd. De belangrijkste economische band werd gevormd door de HVA Ethiopia en die band was nu verbroken. Het bedrijf was genationaliseerd, een compensatieregeling lag niet in het verschiet en zou ook nooit getroffen worden. De hoop was dat een toename in de ontwikkelingshulp deze economische belangen zou beschermen. In een memorandum van no-vember 1978 werd gesteld: “De politieke ontwikkeling sinds 1975 heeft het onmogelijk ge-maakt de HVA effectief te steunen, wel heeft het geleid tot een “relatief gunstig” klimaat al-daar v.w.b. onze belangen.” Maar hierbij staat in de kanttekening genoteerd: “Daarvan blijkt in de praktijk uiterst weinig. Nederlandse belangen worden niet anders behandeld dan die van andere westerse landen. Zelfs zijn onze missionarissen verwijderd uit de provincie Kaffa!” De Nederlandse kolonie was enorm geslonken. Het grootste deel van deze kolonie bestond uit medewerkers van de HVA Ethiopia en deze waren begrijpelijkerwijs vrijwel allemaal ver-trokken. Aan de Nederlandse missieposten in Kaffa was ook al een einde gekomen. Op een enkele dokter en een aantal voor internationale organisaties werkende Nederlanders in Addis Abeba na, waren alle Nederlanders vertrokken. Precieze cijfers zijn niet voorhanden, maar de Nederlandse kolonie moet tussen ’73 en ’78 gedaald zijn van bijna vier honderd, tot onder de honderd. Daar komt bij dat enkele ontwikkelingsprojecten tot stilstand moesten komen door oorlogshandelingen en er besloten was de initiatie van nieuwe plannen waarbij Nederlandse deskundigen betrokken waren tijdelijk op te schorten, tot er weer sprake was van enige stabili-teit. In oktober besloot de minister voor Ontwikkelingssamenwerking J. de Koning wel 9,5 miljoen gulden beschikbaar te stellen voor voedselhulp en diverse noodhulpprojecten onder coördinatie van de Ethiopische Relief and Rehabilitation Commission. Voor zover de economische relatie, de ontwikkelingshulp en de Nederlandse kolonie. Hoe stond het met de wederzijdse affectie? Keizer Haile Selassie had een vriendschappelijke band met koningin Juliana, maar was inmiddels overleden. Juliana hield zich persoonlijk bezig met het vrij krijgen van de gevangengenomen familieleden van Selassie. Het mag voor zich spre-ken dat de relatie tussen Juliana en het nieuwe staatshoofd Mengistu, die verantwoordelijk was voor de gevangenneming, koeltjes was. Er was in de jaren na de revolutie van september 1974 het een en ander te doen geweest over de gelukswensen van de koningin aan het nieuwe regime. In september 1975 en 1976 werd in de Ethiopische kranten abusievelijk melding ge-maakt van een gelukwens van Juliana, ter gelegenheid van de verjaardag van de revolutie. Ju-liana had deze nooit verzonden. In 1977 werd Juliana niet meer in de lijst met regeringsleiders en staatshoofden opgenomen waarvan felicitaties waren ontvangen. Vreemd genoeg bleek juist dat de koningin ditmaal wél een gelukwens had verzonden, om de in Ethiopië verblij-vende Nederlanders niet in gevaar te brengen. Al met al een onduidelijke gang van zaken, kenmerkend voor de chaos die binnen het Ethiopische bestuur heerste. Eind december 1978 had de ambassadeur een gerucht opgevangen dat Mengistu een bezoek aan Nederland zou willen brengen. Voor minister van Buitenlandse Zaken Van der Klaauw was dit nog niet geheel uit de orde. Mogelijk was het wel opportuun wegens controversiële zaken als de mensenrechtenschendingen, behandeling keizerlijke familie en compensatierege-ling HVA. Maar aan de andere kant zou een bezoek een perfect moment zijn om Mengistu hierover te bevragen. Van een bezoek zou uiteindelijk niets komen, het bleek toch niet meer dan een gerucht. IV - Conclusie De betrekkingen met Ethiopië waren bij de aanvang van het kabinet-Den Uyl goed geweest. De relatie was vrij eenzijdig: Nederland had meer belangen in Ethiopië dan andersom. In Ad-dis Abeba was bijvoorbeeld wel een Nederlandse ambassade gevestigd, terwijl Ethiopië nooit een ambassadeur in Den Haag zou plaatsen. Hoewel de Nederlandse kolonie in het Afrikaanse land de jaren voor 1973 was geslonken, was de Nederlands-Ethiopische band sinds de Twee-de Wereldoorlog geleidelijk aan verstevigd en vriendschappelijker geworden. De vestiging van de HVA in Ethiopië speelde hierbij een grote rol, maar er waren ook andere Nederlandse bedrijven die groeiende interesse toonden in de Ethiopische afzetmarkt. De wederzijdse staatsbezoeken van keizer Haile Selassie en koningin Juliana gaven een bijzondere lading aan de vriendschappelijke betrekkingen. Overigens werd er weinig ontwikkelingshulp gegeven aan Ethiopië. In mei 1973 leek niets een verdere versteviging van de (economische) betrekkingen in de weg te staan. Ambassadeur E.O. van Suchtelen bevond zich op een kalme en betrekkelijk onbe-langrijke post. Hij was zeer onder de indruk van de persoonlijkheid van de keizer. Hij kon het zich dan ook moeilijk voorstellen dat dit eeuwenoude keizerrijk het jaar 1974 niet zou overle-ven. De coup ging dermate geleidelijk dat er tot de bewuste dag dat de keizer afgezet werd, 12 september 1974, voor hem genoeg reden was om te blijven geloven in het behoud van de monarchie. Signalen dat het wel eens anders af zou kunnen lopen nam Van Suchtelen niet seri-eus. In de zomermaanden juli en augustus was de ambassadeur op groot verlof. Toen hij terug kwam kon hij zijn tweede man Sinninghe Damsté, die betoogde dat de val van de keizer nu onvermijdelijk was geworden, niet geloven. Van Suchtelen was aangedaan op de dag dat het toch zover kwam en was geschokt twee maanden later toen op 23 november een groot aantal van zijn persoonlijke contacten uit de Ethiopische diplomatieke kringen werden geëxecuteerd. 23 november was ook de dag waarop niet alleen de ambassadeur en zijn tweede man, maar de gehele buitenwereld het vertrouwen verloor in de vreedzame bedoelingen van de Derg. Zelfs de Tweede Kamerleden maakten zich er zorgen over. Na het gewelddadig slot van 1974, raakten in 1975 voor het eerst de Nederlandse belangen in het geding. Ten eerste werd de HVA Ethiopia genationaliseerd, waarna de Nederlandse rege-ring (de ambassadeur, BZ, EZ en OS) betrokken raakte bij de onderhandelingen over een compensatieregeling. Hierbij werd zelfs gepoogd de Ethiopische regering te paaien door extra ontwikkelingsgeld in het land te steken. EZ voerde, tevergeefs, druk uit op OS om Ethiopië te promoveren tot concentratieland. De extra uitgaven op het gebied van ontwikkelingshulp lij-ken in contrast te staan met een gelijktijdige ontwikkeling. Verschillende projecten waren door de politieke instabiliteit en de oorlogen met Eritrea en Somalië op losse schroeven komen te staan. Bovendien kon de veiligheid van de ontwikkelingswerkers niet meer gegarandeerd worden. In deze tijd bleek ook de betrokkenheid van koningin Juliana bij het lot van de keizerlijke familie veel groter dan het ambassadepersoneel had verwacht. Vanuit Paleis Soestdijk deed ze alles wat ze kon om de familieleden uit de gevangenis en in veiligheid te krijgen, al was dat niet veel. Mede door de druk van de koningin bleef de ambassadeur met regelmaat tegenover de militairen zijn zorgen uitspreken. Hoewel Van Suchtelen de indruk had dat de démarches hun vruchten afwierpen, kon niet voorkomen worden dat eind augustus 1975 de keizer stierf. Hij was waarschijnlijk vermoord. Niet alleen als het ging om de keizerlijke familie, maar bijvoorbeeld ook als de veiligheid van de buitenlanders in Ethiopië in het geding dreigde te raken, werd er in EEG-verband overleg gevoerd. Een aantal keren ondernam bijvoorbeeld de Franse of Italiaanse ambassadeur een démarche in naam van de negen EEG-landen. Om inlichtingen te winnen werd ook regelmatig ruggespraak gehouden met de Verenigde Staten. Niet alleen in Addis Abeba, maar ook in Washington. De Ethiopische revolutie werd steeds grimmiger, moordpartijen kwamen op alsmaar grotere schaal voor. In de zomer van 1976 kon Van Suchtelen, een illusie armer, het land verlaten. Hij werd vervangen door H.C.G. Carsten, die vlak voor de bloederige ‘Red Campaign’ zijn aantreden maakte. Een van de lopende zaken die hij van Van Suchtelen overnam was de onderhandeling over een compensatieregeling voor de nationalisatie van de HVA. Maar meer nog kreeg hij te kampen met een complete escalatie van de revolutie. Op 3 februari greep Mengistu op bloede-rige wijze definitief de macht binnen de Derg. Het bericht drong zelfs door tot de Nederlandse ministerraad, waarin Van der Stoel zich zorgen maakte om een door communisten aangewakkerde oorlog waarbij verscheidene landen betrokken zouden kunnen raken. Doordat de hoeveelheid berichten over bloederige toestanden in Ethiopië bleef oplopen, begon men zich in Den Haag zorgen te maken over de veiligheid van de Nederlandse kolonie. Al sinds begin 1974 werd via de aangestelde wijkhoofden regelmatig overleg gevoerd met de Nederlanders. Bij BZ vroeg men zich af of het misschien toch tijd werd de Nederlanders naar huis te sturen nu zij nog zonder problemen het land konden verlaten. Carsten vond dit absoluut overdreven en kon BZ van dit standpunt overtuigen. In 1978, vlak na het aantreden van het kabinet-Van Agt, deden zich nog enkele noemens-waardige incidenten voor die de betrekkingen tussen Nederland en Ethiopië verder deden ver-slechteren. De immuniteit van het ambassadeterrein werd geschonden toen de twee dochters van de chauffeur van Carsten werden gekidnapt. En de Nederlandse missionarissen van de Orde van de Lazaristen, die zich in het betrekkelijk kalme Zuidwesten van het land bevonden, werden de provincie uitgejaagd. In beide gevallen werd duidelijk dat de centrale regering de zaken niet goed meer onder controle had. Sluitende verklaringen werden nooit gegeven. Vanaf begin 1974, toen de ‘creeping coup’ in gang werd gezet, veranderde de Nederlandse post in Addis Abeba van een oase van rust in een drukte van jewelste. De ambassadeur be-leefde sindsdien nog weinig kalme periodes. Gedurende deze jaren kwam Ethiopië een aantal keer aan bod in de Tweede Kamer en de ministerraad, meestal als berichten in de media daar aanleiding toe gaven. In 1973 bijvoorbeeld leidde de grote hoeveelheid publiciteit over de hongersnood tot de nodige vragen aan Pronk van kabinets- en kamerleden waarom de Neder-landse hulp zo lang op zich liet wachten. Er waren geen noemenswaardige conflicten tussen Den Haag en de post in Addis Abeba, behalve het verschil van inzicht over de veiligheid van de Nederlandse kolonie in de zomer van 1977. Blijkbaar was BZ zich zorgen gaan maken na het ontvangen van verontrustende berichten, mogelijk de gruwelijke verhalen over de gang van zaken onder het nieuwe Ethiopische regime die met een zekere regelmaat in de media op-duikelden. Er zijn verschillende ontwikkelingen te onderscheiden die zich in de jaren na 1973 voordeden en die elkaar beïnvloedden. Ten eerste werd de revolutie steeds gewelddadiger. In de loop van 1974 leek Ethiopië geweldloos een complete gezichtsverandering te ondergaan, zonder dat zelfs de kop van de keizer hoefde te rollen. Maar in 1977 was Ethiopië een grimmig land geworden, met een uiterst gewelddadige regering die iedere mogelijke vijand over de klink joeg. Hiermee samen hangt het tweede proces: de geleidelijke afname van het vertrouwen van de Nederlandse regering in de goede bedoelingen van de Derg naarmate het geweld toenam, waarbij de gebeurtenissen op 23 november 1974 en 3 februari 1977 breekpunten vormden. In 1978 had minister Van der Stoel nog weinig vertrouwen in Mengistu, maar wilde hij nog wel overwegen de dictator te ontvangen om hem aan te spreken op de negatieve ontwikkelingen. Pas later zou ook dat laatste beetje vertrouwen nog verdwijnen. Ten derde werden de Neder-landse belangen meer en meer geschaad: de nationalisatie van de HVA en de daaropvolgende onbereidwillige houding een regeling te treffen; de slechte behandeling van de keizerlijke fa-milie; ontwikkelingsprojecten die in de problemen raken; de veiligheid van de Nederlandse kolonie die in het geding dreigde te raken; de schending van de immuniteit van het ambassa-deterrein; het uitwijzen van de Lazaristen. De betrekkingen verslechterden, naderden het nul-punt. De vraag die overblijft, is: hoe moet omgegaan worden met het dilemma dat in deze situatie ontstond? Moord en brand schreeuwen over het onrecht, of stille diplomatie bedrijven? Alle banden verbreken of juist via de bestaande contacten proberen het regime te beïnvloedden? Hoe gaat de Nederlandse regering hiermee om en hoe stelt de ambassadeur zich op? In de ge-schiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek zijn, alleen al in de jaren zeventig, vele landen aan te wijzen waarin Nederland te kampen kreeg met de opkomst van een dictatoriaal regime (bijvoorbeeld Pinochet in Chili 1973, Pol Pot in Cambodja 1975, Videla in Argentinië 1976). Deze scriptie beschrijft een casus waarin Nederland keer op keer geconfronteerd werd met dit notoire dilemma. Het staat buiten kijf dat Nederland ook in Ethiopië de middelen en de invloed niet had om Mengistu de wil op te leggen. Beïnvloeding kon enigszins door een blok te vormen in EEG-verband en werd gepoogd door de Ethiopische regering te paaien met ontwikkelingshulp. Door middel van verschillende démarches werden zorgen geuit. Nooit werden de diplomatie-ke betrekkingen met het moorddadige regime verbroken. Dat kwam niet alleen omdat de ge-welddadige uitkomst van de revolutie niet voorzien was en er dus nog altijd enig vertrouwen was in een goede afloop, maar vooral ook omdat een verbreking van de diplomatieke betrek-kingen waarschijnlijk niet het gewenste effect zou hebben. Nederland zal ook het laatste beetje invloed verliezen en de verbreking zou een averechtse uitwerking op de Derg kunnen hebben, zoals bleek uit de oproep van Mariëtte van de Loo om vooral níet de druk op te voe-ren. Stampij maken was niet effectief. De Nederlandse regering koos ervoor vriendschappelijk te blijven omgaan met Ethiopië, in de hoop hiermee op de langere termijn nog iets te kunnen bereiken op het gebied van de econo-mische belangen, de veiligheid van de Nederlandse kolonie, de gevangengenomen keizerlijke familieleden en de bevolking van het straatarme land. Maar ze stonden net als de gehele EEG en zelfs de Verenigde Staten machteloos tegenover het Ethiopische regime, dat steun zocht en vond in het communistische kamp van de Sovjet-Unie en Cuba.
V - Bronnenlijst Primaire bronnen Handelingen van de Staten-Generaal, 1973-1974, 1974-1975, 1977-1978
Het archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken: Archief DAF, periode 1975-1984
Archief Code 6, periode 1965-1974, 1975-1984
Archief Code 9, periode 1965-1974, 1975-1984
Geheime Stukken, periode 1965-1974, 1975-1984
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerraad, 1823-1977, toegangsnummer 2.02.05.02
Persoverzicht Katholieke Radio Omroep: Ethiopië 1966 – 1976
Ethiopië 1977 - 1979
Vraaggesprek met H.C.G. Carsten, ambassadeur in Addis Abeba 1976-1980, gehouden op
26 juni 2007
Vraaggesprek met W.J. Bos, missionaris in Jimma, Kaffa, Ethiopië 1958-1980, gehouden op 28 juni 2007
Vraaggesprek met W. Sinninghe Damsté, eerste ambassadesecretaris in Addis Abeba
1972-1975, gehouden op 17 juli 2007
Secundaire literatuur Baffour Agyeman-Duah, The United States and Ethiopia, Military Assistance and the Quest for Security, 1953-1993 (Lanham 1994) M.L.J. Dierikx e.a., Nederlandse ontwikkelingssamenwerking: bronnenuitgave, deel 4, 1973-1977 (Den Haag, 2005) Duco Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland, De Nederlandse rol in de wereldpolitiek (Utrecht 2006) Christopher Hibbert, Benito Mussolini, The Rise and Fall of Il Duce (Middlesex 1986) W. Klinkert en G Teitler, ‘Nederland van neutraliteit naar bondgenootschap, Het veiligheids- en defensiebeleid in de twintigste eeuw’ in: Bob de Graaff, Duco Hellema en Bert van der Zwan, De Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw (Amsterdam 2003) Jeffrey A. Lefebvre, Arms for the Horn, US Security Policy in Ethiopia and Somalia
1953-1991 (Pittsburgh 1991) P.A.M. Malcontent, Op kruistocht in de Derde Wereld, De reacties van de Nederlandse rege-ring op ernstige en stelselmatige schendingen van fundamentele mensenrechten in ontwikke-lingslanden, 1973-1981 (Hilversum 1998) Peter Malcontent en Floribert Baudet, ‘The Dutchman’s burden? Nederland en de internatio-nale rechtsorde in de twintigste eeuw’ in: Bob de Graaff, Duco Hellema en Bert van der Zwan, De Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw (Amsterdam 2003) Harold G. Marcus, A History of Ethiopia (Los Angeles 1994) Martin Meredith, The State of Africa, A history of fifty years of independence (Jeppestown 2006) David H. Shinn, Thomas P. Ofcansky, Historical Dictionary of Ethiopia (Oxford 2004) Roel van der Veen, Afrika. Van de Koude Oorlog naar de 21e eeuw (Amsterdam 2004) Alex de Waal, Evil Days, 30 years of war and famine in Ethiopia (New York 1991) Alex de Waal, Famine Crimes, Politics & The disaster relief industry in Africa (Londen 1997) H. L. Wesseling, Verdeel en Heers, De deling van Afrika 1880-1914 (Amsterdam 2005) Bahru Zewde, A History of Modern Ethiopia 1855-1991 (Addis Ababa 2001) Artikelen ‘Absolute monarchie tussen middeleeuwen en 20e eeuw’, Haagsche Courant, januari 1969 ‘Haile Selassies rijk weerstond zwaarste schokken’, de Volkskrant, 18 januari 1969 ‘Op bezoek in conservatief Ethiopië’, Algemeen Handelsblad, 20 januari 1969 ‘Ethiopië nog arm maar er is hoop’, Het Vaderland, 22 januari 1969 ‘Haile Selassie, bejubeld en verguisd’, Het Parool, 24 januari 1969 ‘Ethiopië wil schepen kopen in Nederland’, Algemeen Dagblad, 4 februari 1969 ‘In Rotterdam van schip geslopen, Ethiopische vluchtelingen hopen op Nederland, twee stu-denten vertellen verhaal over terreur’, De Gooi- en Eemlander, 2 mei 1970 ‘Bemideling OAE in grensconflict Ethiopië-Somalia’, De Tijd, 18 juni 1973 ‘Mythe van Haile Selassie mooier dan de werkelijkheid’, Trouw/Kwartet, 7 juli 1973 ‘Studenten vragen om internationale hulp, ‘Ethiopië zwijgt over ernstige hongersnood’’, Trouw/Kwartet, 9 augustus 1973 ‘Nomaden wachten uitgeput op het hulp, Ethiopië stak kop in het zand voor droogtegevaar’, Trouw, 14 september 1973 ‘Ethiopië, een pauper onder de paupers’, Vara Gids, 1 december 1973 ‘Boeren voortdurend uitgebuit, Feodaal stelsel belemmert vooruitgang in Ethiopië’, de Volkskrant, 28 februari 1974 ‘Ethiopische boer leidt slavenbestaan’, de Volkskrant, 15 maart 1974 ‘Ethiopië net ontsnapt aan burgeroorlog’, de Volkskrant, 6 april 1974 ‘Revolutie in Ethiopië’, NRC Handelsblad, 8 augustus 1974 ‘Alarm in Addis Abeba, Leger maakt Ethiopië rijp voor coup’, de Volkskrant, 17 augustus 1974 ‘Verzet tegen Ethiopische grondwet, Koptische kerk wil staatskerk inlijven’, De Tijd, 22 augustus 1974 ‘Ethiopische commissie: Habte verzweeg nood, Premier schuldig aan dood van 100.000 men-sen’, Trouw/Kwartet, 28 augustus 1974 ‘De keizer heeft geen kleren meer aan’, De Gooi- en Eemlander, 31 augustus 1974 ‘Ethiopië verlaat de middeleeuwen’, Trouw, 13 september 1974 ‘Ethiopië wacht nog op een leider’, Trouw/Kwartet, 28 september 1974 ‘Ethiopië: van kalme revolutie naar tragedie’, NRC Handelsblad, 26 november 1974 ‘The bloody end of Ethiopia’s Spinola’, Foreign Report van The Economist, 27 november 1974 ‘Ethiopië: armoede en oorlog’, de Volkskrant, 21 december 1974 ‘Lazaristen ontwikkelen Ethiopië’, de Volkskrant, 29 januari 1975 ‘Grote strop voor HVA-concern, Regering Ethiopië naast industrie’, NRC Handelsblad, 3 februari 1975 ‘Ethiopia: After the Emperor’, Africa Confidential, 12 september 1975 ‘Elf studenten voor rechter: Wantoestand in Ethiopië moest publiek worden, Eis geldboete voor bezetting van consulaat’, de Volkskrant, 1 april 1976
Geen titel, NRC Handelsblad, 8 oktober 1976 ‘Wie profiteren van de revolutie? Niet de Ethiopiërs en Soedanezen’, Trouw/Kwartet, 16 oktober 1976 ‘Studentenleiders klagen militairen aan: Staatsgreep bracht geen verandering in Ethiopië’, Trouw, 7 januari 1977 ‘“Bewind in Ethiopië executeert met dynamiet en messen”’, NRC Handelsblad, 22 juni 1977 ‘Rode terreur in Ethiopië: “Toen huilden de mensen allemaal”, Elsevier, 23 september 1978 ‘Hulp voor Ethiopië’, persbericht van DGIS, no. 24, 2 oktober 1978 ‘Nederland – Etiopie, Geschiedenis van de betrekkingen’ H. Steenhard Sluyter, Dienst Do-cumentaire Informatievoorziening, Eenheid Onderzoek (DDI/ON), ministerie van Buitenland-se Zaken, juni 1995 ‘Bloedbroeders, Hoe een Friese fietsenmaker zijn Ethiopische halfbroer vond’, M-magazine, 5 mei 2007 Internet CIA World Factbook – Ethiopia, laatst bijgewerkt: 15 maart 2007, https://www.cia.gov/cia/publications/factbook/geos/et.html
Parlement & Politiek – H. M. Beatrix, bezocht: 8 mei 2007, http://www.parlement.com/9291000/bio/1000
Wikipedia - Lijst van onderscheidingen van prins Bernhard […], bezocht: 8 mei 2007, http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_onderscheidingen_van_prins_Bernhard_der_Nederlanden

REACTIES

J.

J.

had je tijd over?

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Simon