Met of zonder n:
- Als telwoorden geen personen aanduiden of niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden, schrijf je ze zonder -n.
- van die honden (geen personen)
Willen alle medewerkers naar buiten komen (niet zelfstandig)
- Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden, eindigen in het enkelvoud op een –e en in het meervoud op een –n.
Waarom kijkt een dove naar het journaal voor slechthorenden?
Heb je beide spelers zien spelen gisteren? Ja, beiden stonden in de basisopstelling
(beide =bijvoeglijk gebruikt en beiden =personen)
- Telwoorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen hebben altijd een n.
- Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die zaken aanduiden, eindigen altijd op een –e. Geeft u mij maar een kistje van die grote.
Leestekens
- Leestekens helpen bij het lezen van een tekst
- Komma geeft een rust in de zin aan.
- voor of na een aanspreking. (Klaasje, wil jij….).
- tussen delen van een opsomming. (blauw, rood, geel en groen….)
- tussen twee persoonsvormen. (zodra ik tijd heb, kom ik langs.)
- tussen hoofdzin en bijzin als de delen lang zijn.(Als jij zin hebt in pannenkoeken, zal ik je niet tegenhouden)
- voor en achter een bijstelling. (De Griekse proefvertaling, die wij vandaag hadden, was voor velen de laatste toets van Grieks.)
- Dubbele punt kondigt iets aan
- Bij een citaat. (Ik zei: ''Dat hoef je niet te doen''.)
- Een gedachte. (Ik dacht: ik heb geen zin om dit te leren.)
- Een opsomming. (Hij moest veel leren: punten, dubbele punten en aanhalingstekens)
- Een uitleg of toelichting. (Ik wil niet naar Texel: het is daar saai.)
- Aanhalingstekens gebruik je vooral bij citaten
- Bij citaten. (Ik zei: ''help je me even?''.)
- Als het woord zelf bedoeld is en niet de betekenis. (met hoeveel e's schrijf je ''amfibieën''?
- Als het woord op een speciale manier (spottend) gebruikt wordt (Er waren veel onvoldoende, we hebben het ''fantastisch'' gedaan)
- Puntkomma scheidt twee sterk samenhangende zinnen.
- Hoofdzinnen die heel erg met elkaar te maken hebben. (De klas wil in maart op vakantie; ik vind dat niet verstandig)
- Als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen. (Wij moesten allerlei opdrachten doen: we moesten een stuk duingebied opmeten; we deden proefjes met slootwater uit diverse slootjes; we zochten naar……….)
Grammatica: De beknopte bijzin
Kenmerken:
* Geen onderwerp
* Geen persoonsvorm
* In plaats van onderwerp en persoonsvorm staat in de beknopte bijzin
* te+infinitief of
* te+infinitief + voltooid deelwoord of
* Een voltooid deelwoord of
* Onvoltooid deelwoord.
Wachtend op zijn vriendin, ijsbeerde de jongen heen en weer.
Van de beknopte bijzin kun je gemakkelijk een gewone bijzin maken door een onderwerp en een persoonsvorm in te vullen.
Het onderwerp dat je in de bijzin invult moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin.
Terwijl hij op zijn vriendin wachtte, ijsbeerde de jongen heen en weer.
De Foutieve beknopte bijzin
Kenmerk: Het onderwerp van de hoofdzin is niet hetzelfde als het denkbeeldige onderwerp van de bijzin
Zwetend en puffend werd de marathon toch door alle deelnemers uitgelopen.
(De marathon is het onderwerp van deze zin en die zweet niet)
Corrigeren:
- Je kunt de foutieve beknopte bijzin in een echte bijzin met een persoonsvorm en logisch onderwerp veranderen.
Terwijl ze zweetten en puften, werd de marathon toch door alle deelnemers uitgelopen.
- Je kunt de hoofdzin veranderen en daarbij het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin invullen.
Zwetend en puffend liepen alle deelnemers de marathon toch uit.
FICTIE hoofdstuk 1 t/m 4
Ruimte, tijd, verteller en perspectief
- De ruimte in het verhaal wordt bepaald door de plaats, het tijdstip en het weer.
- De manier waarop de ruimte beschreven is bepaalt de sfeer van het verhaal.
- De ruimte kan parallel lopen met de gebeurtenissen en de gevoelens van de personen of juist daarmee een contrast vormen.
- Ruimte en tijd kunnen gebruikt worden om het verhaal spannend te maken.
- Tijd wordt bepaald door
- de volgorde van de gebeurtenissen
- de uitgebreidheid of beknoptheid waarmee de gebeurtenissen beschreven zijn.
- Flashback of flash-forward of tijdsprong
- tijdverdichting (samengevat) of tijdvertraging (uitgebreid verteld)
- geen periodes overgeslagen (continu) of als er stukken worden overgeslagen (discontinu)
Vertellers;
- de alwetende ik-verteller die alles van iedereen weet
- of de ik-verteller die een rol speelt in het verhaal en weet niet wat alle personen denken of voelen
- de onzichtbare of afwezige verteller - alle personen worden met hij of zij aangeduid
Perspectief in de tekst wordt bepaald door de personen van wie de verteller weet wat ze denken en/of voelen.
Thema
Onderwerp: kan je samenvatten in 1 woord
Thema: de hoofdgedachte van het verhaal. Eén zin.
Bepalen van het thema:
- onderwerp bepalen
- Welke aspecten komen vaker terug? (motieven)
- Zinnen en stukken van zinnen die letterlijk terugkomen, noemen we leidmotieven.
- Afloop van het verhaal laat de hoofdgedachte zien
- Titel en samenvatting in het boek geven aanwijzingen voor het thema
- Soms is er een motto voorin het boek; spreuk, citaat of dichtregel.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden