Lethe
‘Hoe over ’t brandend blind bazalt
Vind ik de weg naar Lethe? –
O alles te vergeten
Eer de avond valt!
Ik weet dat dood en donker komen
Als dit schel daglicht is geblust,
Maar ik wil diepe klare rust
En zonder dromen.
Voor wie als ik van kind tot knaap,
Van man tot grijsaard derven,
Voor die is dood en sterven
Maar verontruste slaap…
De zoete macht tot lach of traan
Gaf mij en nam mij ’t leven
Alleen mijn ogen bleven
Kijken, mijn voeten gaan.
Hoe vaak sindsdien waar ‘k zat en ging,
Is langs mijn wakende ogen
De lange trein getogen
Van aller lust herinnering.
Wat moet ik aldoor zien wat ‘k weet?
Al ’t reddeloos volbrachte,
Al ’t reddeloos gedachte:
Gelijk is wat ik liet en deed!
O eer de dood mijn leden bind’
En hen voor eeuwig bedde, –
Wat zal mijn ogen redden
Van deze droom die immer nieuw begint?:
O blanke ziel, o rode bloed,
O hart verdwaald daartussen, –
Wie zal in slaap u sussen
Tezamen en voorgoed?
Mijn voet kan vóor de avondval
Nog vele mijlen reizen,
Wil éen de weg mij wijzen
Naar Lethes dal.
Wie over ’t brandend blind bazalt
Brengt mij naar Lethe? –
O alles te vergeten
Eer de avond valt!’
P.C. Boutens 1906
Titelbeschrijving
P.C. Boutens, “Lethe” (1906). Uit: C.J. Aarts en M.C. van Etten, Domweg gelukkig in de Dapperstraat. Uitgeverij Prometheus. Amsterdam 2018.
Parafrase
De ik-personage reflecteerd over zijn leven en de dood die nadert.
Analyse
Het gedicht van Boutens is een traditioneel gedicht. Dit komt zowel door de vorm en het feit dat de ‘vrije vorm’ nog niet bestond. De vorm van het gedicht is verticaal. Het gedicht bestaat uit tien kwatrijnen waarrvan de eerste en de laatste ongeveer hetzelfde zijn. Het metrum van het gedicht is jambe, met meerdere keren gevallen van elisie om het metrum aan te houden, en enjambement om het tegenovergestelde te laten gebeuren. Het enjambement komt telkens voor in de eerste en laatste versregel van de strofes, dit stemt ook in met het eindrijm dat omarmend is.
De meest voorkomende vorm van halfrijm is alliteratie. Hier worden voornamelijk de zachtere medeklinkers voor gebruikt zoals ‘b’, ‘d’, en ‘v’. De ‘k’, de enige harde medeklinker, wordt in een geval gebruikt in de derde strofe. Hier staat er: ‘Voor wie als ik van kind tot knaap’. Een voorbeeld van de zachtere medeklinkers is te vinden in de negende strofe. Hier wordt de medeklinker ‘v’ gebruikt in de reeks ‘voet, vóor, avondval’.
Het gebruik van assonantie is zoals in vele andere gedichten heel weinig. De meest duidelijke gevallen staan in de zevende en negende strofes. In de zevende strofe vs. 34 is er een opeen navolging van assonantie van de voorafgaande alliteratie. De versregel is als volgt: ‘Van deze droom die immers nieuw begint?:’. De assonantie in de volgende strofe is deels ontstaan door het eindrijm. Het gaat hier om de woorden ‘mijlen, reizen, mij en wijzen’, waar ‘reizen’ en ‘wijzen’ deel uitmaken van het omarmde gedeelte van het eindrijm van de strofe.
Beeldspraak en stijlfiguren
Qua stijlfiguren zijn herhaling en parallelisme ook hier gebruikt. Deze stijlfiguren kan men zeggen zijn de populairste onder dichters. Herhaling wordt in dit gedicht gebruikt door de eerste strofe te ook te gebruiken als de laatste. Het enige verschil tussen deze twee strofes is het eerste woord, respectief ‘Hoe’ en ‘Wie’. Dit zorgt tegelijk voor een parallelisme doordat de tweede versregel anders is door de veranderende inhoud van de voorafgaande versregel. De laatste twee versregels zijn hoewel wel identiek.
Personificatie is een beeldspraak dat meerdere keren voorkomt in het gedicht. Boutens gebruikt het bijvoorbeeld in de vierde strofe waar macht zoet wordt. Later in achtste strofe doet hij een hart laten verdwalen.
Andere beeldspraken die voorkomen zijn pleonasme en metaforen. Pleonasme komt zo voor in de achtste strofe. Hier wordt ‘bloed’ beschreven als ‘rood’, dit is vanzelfsprekend wanneer men het over mensen en de meeste dieren heeft. De metaforen worden gebruikt om het ene als het andere voor te laten stellen. In de tweede strofe is het blussen van zonlicht het object dat de dood als beeld heeft.
De zon is hier dus ook een symbool. De zon kun je interpreteren als dat het het leven symboliseert, en het blussen daarvan wordt dus de dood. De ik-persoon omschrijft de zon indirect als daglicht. Dit daglicht wordt gepersonifieerd als scherp. Aangezien scherp daglicht voor de meeste mensen onprettig is, kun je deze uitspraak interpreteren als dat de ik-persoon niet meer van het leven geniet.
Lethe
In het gedicht vraagt de ik-persoon om de weg naar Lethe. Lethe, is een rivier door de onderwereld stroomt in de Griekse mythologie. In de Griekse mythologie is het zo dat iedereen van deze rivier moet drinken voordat ze naar Elysium of Velden van Affodil gaan. Wanneer men van de rivier drinkt, vergeet men alles. De ik-persoon noemt dit ook in het gedicht al in de derde versregel: ‘O alles te vergeten’.
De ik-persoon herhaalt zijn onrust van zijn leven en verleden meerdere keren. Hieruit kan worden geïnterpreteerd dat de ik-persoon een doodswens heeft. Doordat de ik-persoon in de derde strofe zijn leven laat vergelijken met anderen weten we dat de ik-persoon in de tijd van het gedicht een ‘grijsaard’ is. Dit vertelt ons dat de ik-persoon aan het einde van zijn leven is, en dat hij daar zelf het ook mee eens is en loopt de dood tegenmoet. Dit stemt ook in met de titel van het gedicht en het thema ervan.
Eigen mening:
De gedichtbespreking gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden