Inhoud
Het boek begint met een lijk. Het lijk van Jeanne Thalmann-Siemoens. Het is 11:05 Pm. Ze was al meer dan twintig jaar gescheiden en woonde in een appartement op de achtste verdieping. Op het eerste zicht was ze van haar balkon gevallen, maar zoals in alle zaken moet er een onderzoek gestart worden naar de oorzaak van haar dood.
Na een eerste verklaring van de conciërge en zijn vrouw, weet politiecommissaris Vincke al heel wat over de vrouw: ze was gescheiden van Rudolf Thalmann, de kunstschilder, ze had een dochter, Carla, een lerares, Jeanne zelf werkte niet, ze was een zeer gelovige vrouw, en volgens hem was zelfmoord dus uitgesloten, hij had nooit een andere man in haar gezelschap gezien dan de onderpastoor en ze deed administratief werk voor de parochie. Als Vincke vroeg waarom er nog altijd Thalmann op haar naamplaatje staat, antwoordde hij dat ‘madame Thalmann’ vond dat ze voor het leven met hem getrouwd was.
Na deze verklaring brengt Vincke een bezoekje aan het appartement van mevrouw Thalmann. Raymond Goethals, de technicus vingerafdrukken en fotograaf, adjunct-politiecommissaris Coeymans en inspecteur Verstuyft waren al ter plaatse. Ze ontdekken dat het appartement maniakaal proper is: zeer weinig huisstof, geen vingerafdrukken, zelfs niet op de afscheidsbrief of op de enige fles drank in huis: rode martini. Één ding leek wel van belang te zijn: ze vonden één grijs baardhaar. De deur was op nachtslot toen ze er aankwamen, en er zat geen sleutel op langs de binnenkant, iemand had ze dus langs buiten vastgedraaid. Het begint er meer en meer op te lijken dat de conciërge gelijk had, en het geen zelfmoord was.
De volgende morgen weet de dochter van het slachtoffer, Carla, Vincke te vertellen dat ze er zeker van is dat haar vader haar moeder heeft vermoord. Zijn motief zou ‘geld’ geweest zijn. Nadat haar moeder van haar vader gescheiden was, wegens het overspel van haar vader, moest Rudolf Thalmann immers elke maand een grote som alimentatie betalen, en ‘de mama’ deed alles om die som nog te vergroten. Ook volgens haar is het onmogelijk dat de mama zelfmoord gepleegd had, ze had zo’n hoogtevrees, dat ze zelfs niet op haar eigen balkon durfde te staan.
Wanneer Vincke zijn laatste vragen aan het stellen is, belt Verstuyft hem op: de autopsie is afgelopen. Resultaten: het slachtoffer was dorsaal terechtgekomen, maar er werd ook vastgesteld dat het linkerslaapbeen gebarsten is door een stomp voorwerp, en vlak voor de fatale klap zou ze een alcoholische aperitiefdrank gebruikt hebben. Nu heeft Vincke natuurlijk al meer stof om vragen rond te stellen.
Na enige moeite verklaart Carla dat de mama uitsluitend martini dronk als er iemand op bezoek kwam.
De volgende op Vincke zijn ‘te-ondervragen-lijstje’ is Rudolf Thalmann, de ondertussen rijke kunstschilder. Maar wanneer Vincke samen met Verstuyft aan het huis aankomt, blijkt de heer Thalmann deze ochtend naar Tenerife vertrokken te zijn, nadat hij zijn notaris de avond ervoor, op het tijdstip van de moord, op bezoek gekregen had. Dit is echter geen teleurstelling voor beide inspecteurs, een weekje buitenlandse zon zien ze wel zitten.
Na een beetje aandringen heeft Vincke twee vliegtuigtickets richting Tenerife kunnen loswrikken bij de rechter Santens, en gaat hij samen met zijn collega Verstuyft op bezoek bij meneer Thalmann. De eerste aan de beurt is Laurence Chenier, Thalmanns huidige vrouw. Al wat zij wist te vertellen was dat Carla en haar moeder alleen op geld uit waren, en dat ze op de avond van de moord bezoek hadden. Thalmann verklaarde dat de dood van zijn ex-echtgenote hem onverschillig liet, evenals de zevenendertigduizend frank dat hij nu per maand zal uitsparen. Zijn relatie met Carla was aanvankelijk goed geweest, maar na de scheiding was ze verzuurd door haar moeders invloed.
Terug in België zit de zaak muurvast. Wanneer Vincke zijn bespreking met de hoofdcommissaris over zijn aanslepende moordzaak-zonder-verdachte aan het voorbereiden is, krijgt hij bericht dat Patricia Gillis een nieuwe verklaring wil afleggen. Zij was een onderbuur geweest van Jeanne Siemoens. In haar nieuwe verklaring zegt ze dat ze ‘dien avond dat die madam van’t achtste verongelukt was’ iemand haastig naar beneden had zien lopen. Eerst had ze niet geweten wie het was, maar nu was het tot haar binnengedrongen. Het was de vriend van een vriendin van haar die samen met haar voor kapster studeerde geweest. Ze verklaarde dat ze een paar keren samen met hen was uitgeweest, en ze met haar vriendin, Dominique Peeters, voor zijn ogen ‘vanalles en nog wat’ had moeten doen in zijn boerderijtje in Westmalle. Ze had er telkens 1000 frank voor gekregen.
Na wat speurwerk komen Vincke en Verstuyft erachter wie deze man was: Marc Velthuys. Nu was hij op vakantie in het gezelschap van een jong meisje. Wanneer ze op Velthuys’ vakantieplaats aankomen, blijkt dit jonge meisje Dominique te zijn. Samen verklaren ze dat wat Patricia verteld heeft leugens waren. Ze is gewoon jaloers op hun relatie, ze waren nu al drie jaar bij elkaar. Ze waren Patricia één keer in de discobar tegengekomen, veel te veel gedronken, samen naar Westmalle gereden, daar nog wat gedronken en samen in bed beland. De volgende morgen hadden ze alledrie een kater, en Marc had Dominique gezworen dat Patricia geen voet meer over zijn drempel mocht zetten.
In haar tweede verklaring zet ze deze vals beschuldiging recht, ze had de situatie rond de moord op Jeanne Siemoens een perfect wraakactie gevonden. Maar ze blijft erbij dat ze die avond een man als een dief van de trap heeft zien komen.
Het onderzoek zit dus weer muurvast. Maar wanneer tant’Denies, meer dan een maand na de moord op haar zus, op het politiebureau een bijkomstige verklaring komt afleggen, loopt het onderzoek weer op rolletjes. Ze kwam vertellen dat haar zuster haar ook eens verteld had over de ex-man van Laurence, de tweede vrouw van Rudolf. Hij was aan Jeanne komen vragen naar of zij niet wou afzien van haar alimentatie, want als Rudolf geen alimentatie aan haar moest betalen, mocht hij ook stoppen met alimentatie te betalen aan Laurence.
De volgende stap in het onderzoek is natuurlijk nog een verklaring van Laurence afnemen. Toen ze van hem gescheiden was, waren ze overeengekomen dat Boumans, haar ex-man, haar een alimentatie zou betalen. Maar hij dacht dat die verplichting afgelopen was zodra zij met Rudolf huwde, dus toen stopte hij zijn betaling. Dus zij liet hem door haar notaris weten, dat als hij niet betaalde, de deurwaarder eens zou langskomen. Natuurlijk was hij toen in alle staten. Daarom lieten ze een nieuwe notariële akte opmaken vlak voor hun huwelijk, die vermelde dat vanaf het ogenblik dat Rudolf geen alimentatie meer zou moeten betalen, zij op haar beurt zou afzien van de alimentatie die Boumans aan haar betaalde.
Wanneer ze bij Boumans een aantal bewijsstukken vinden, en het in het appartement van Jeanne Siemoens gevonden baardhaar overeenkwam met die van Boumans, is de zaak opgelost.
De auteur
Jef Geeraerts (Antwerpen 23 febr. 1930, volledige naam: Jozef Adriaan Geeraerts) verbleef van 1954 tot 1960 als assistent-gewestbeheerder in voormalig Belgisch Kongo.
In België teruggekeerd, schreef hij enkele contesterende koloniale romans, waarvan ‘Ik ben maar een neger’ (1962) en ‘Het verhaal van Matsombo’ (1966) reeds de belangrijkste elementen bevatte die zijn profiel weldra bepaalden.
Geeraerts kwam plotseling in de belangstelling met ‘Gangreen I’ (Black Venus, 1968), dat om zijn soms lyrisch tornadoproza imponeerde, maar waaromheen veel beroering ontstond. Terwijl sommigen het boek als misselijkmakend kolonialistisch van de hand wezen en anderen wegens de seksuele geobsedeerdheid, pleitte Geeraerts voor een begrip van de literatuur als individuele creatie, die de schrijver in staat stelt zich van bepaalde trauma's te bevrijden.
In ‘Gangreen II’ (De goede moordenaar, 1972) voltrok zich verder, rondom de thema's geweld en seks, liefde en dood, een totale bevrijding uit de westerse beschaving, die traumatiserend werkte op de auteur, terwijl Kongo voor hem een bewustwording, een uitdaging en een mythe was geworden.
In ‘Gangreen III’ (Het teken van de hond, 1975), meer experimenteel van structuur, keek Geeraerts op zijn jeugd terug.
In ‘Gangreen IV’ (Het zevende zegel, 1977) bracht hij het genadeloze verhaal van zijn mislukte huwelijk. Het ongebreidelde, ikzuchtige vitalisme, met schaduwen van angst om verval en dood en de opstandigheid hiertegen, beheerst grotendeels zijn proza, waaronder ‘Tien brieven over liefde en dood’ (1971) als document van een authentieke zoektocht naar zichzelf bijzondere aandacht verdient. Geeraerts toonde zich ook een vaardig verhalenschrijver in bundels als de ‘De troglodieten’ (1966) en ‘Indian summer’ (1969), waarin avontuur, passie, geweld en een drang naar vrijheid sterk op de voorgrond treden.
In 1979 verscheen zijn eerste misdaadroman, ‘Kodiak .58’, die nog gedeeltelijk in het koloniale verleden werd gesitueerd.
Het zou de start zijn van een lange reeks speurders- en misdaadboeken, met in de hoofdrollen commissaris Vincke en inspecteur Verstuyft, waarvan ‘De coltmoorden’ (1980, een politiethriller), ‘De zaak Alzheimer’ (1985, een politieke thriller over macht, corruptie en geweld) en ‘Het sigmaplan’ (1986, over het internationale terrorisme) hoogtepunten van dit genre in de Nederlandse taal zijn.
Ook in de klassieke roman noir is hij een meester.
Tijd en ruimte, verhaaltechniek,
soort roman… (de aspecten van het verhaal)
Tijd
Het boek is in de tegenwoordige tijd geschreven. Dit maakt het voor de lezer makkelijker om zich in het verhaal in te leven, en wordt het verhaal ook spannender.
De vertelde tijd is groter dan de verteltijd, en het verhaal zit vol gebeurtenissen, dus de schrijver heeft ervoor gezorgd dat het verhaal makkelijk leest en goed vooruit gaat.
Alles wordt mooi chronologisch verteld, er staan zelfs tijdstippen bij, er zijn dus geen problemen om het verhaal te kunnen volgen.
Ruimte
Het verhaal speelt zich bijna de gehele tijd af in Antwerpen. Eerst in het appartement van Jeanne Siemoens, later in het appartement van Carla en het appartement van tant’Denies, in het politiebureau, in het appartement van onderpastoor Van Wesenbeeck…
Maar Vincke en Verstuyft bevinden zich niet het hele verhaal door in Antwerpen. Ze maken een ‘reisje’ naar Tenerife. Verder gaan ze nog op onderzoek uit in Brasschaat (de villa van Rudolf Thalmann) en in Westmalle (het boerderijtje van Marc Velthuys).
Het verhaal is eigenlijk van voor mijn tijd, aangezien het zich afspeelt in 1984. Dit kan je wel merken aan een paar kleine dingen. Vincke moet bijvoorbeeld elke keer als hij bij iemand anders thuis is, en hij een telefoontje moet maken, vragen of hij het toestel van die persoon mag gebruiken. In modernere boeken zou de inspecteur gewoon zijn GSM bovenhalen.
Taal
Het boek is uiteraard in het Nederlands geschreven, maar toch wou ik enkele opmerkingen maken over de taal. Volgens mij zat die in een soort overgangsperiode, want de letter c en de letter k worden af en toe door elkaar gebruikt. Op pagina 82 bijvoorbeeld, wordt het woord advocate met een c geschreven, en amper twee pagina’s later wordt hetzelfde woord met een k geschreven.
Jef Geeraerts geeft Vincke en Verstuyft een intellectuele toets door hen af en toe een Latijnse uitdrukking te laten zeggen zoals ‘Cui prodest?’, maar hij zet er dan wel de verklaring bij, onderaan het blad. Hier betekent het ‘Wie heeft er voordeel bij?’. Alsof ze dan nog niet slim genoeg lijken, laat hij hen ook nog citeren. Op pagina 48 laat hij Vincke bijvoorbeeld opeens Van Rudyard Kipling citeren.
Maar ze blijven toch altijd menselijk, door hun gedrag, maar ook doordat ze soms in hun dialect spreken. Niet alleen de twee inspecteurs doen dit, maar ook zijn andere personages.
Soort roman
‘De Trap’ is een thriller. De nadruk ligt opeen vrij ingewikkeld plot, een vlug actieverloop en ingenieus opgebouwde spanning. Het verschil met een detectiveroman is dat in een thriller alles tijdens de feiten gebeurt, en niet erna. De personages Vincke en Verstuyft worden doorheen een hele reeks boeken van Jef Geeraerts gebruikt.
Verteller
Alles wordt verteld vanuit het vertelstandpunt van commissaris Vincke, maar dan in de hij-vorm. Alleen zijn gedachten worden weergegeven, dus het is een personele hij-verteller.
De verteller geeft ons informatie door dialogen tussen personages of door de feiten en zijn gedachten gewoon te vertellen.
Persoonlijke appreciatie
Van alle achterflappen die ik gelezen heb van de boeken van Jef Geeraerts, sprak deze me het meest aan:
“Een 58-jarige alleenstaande vrouw valt te pletter van de achtste verdieping van een sociaal flatgebouw in Antwerpen. Vincke & Verstuyft constateren dat de dood niet te wijten is aan een ongeval of aan zelfmoord en bijten zich vast in de zaak Jeanne Siemoens. Geld lijkt op een bepaald moment het meest voor de hand liggende motief: de vrouw ontving maandelijks een riante alimentatie. De ex-echtgenoot blijkt echter onschuldig, zodat het onderzoek op en dood spoor terechtkomt. Tot de zaak een onverwachte wending krijgt.”
Dit is natuurlijk de achterflap van ‘De Trap’. Het boek gaat inderdaad over een moeilijk op te lossen politiezaak, die ongeveer op de laatste vijfentwintig pagina’s door de onverwachte wending in het verhaal wordt opgelost. Dit vond ik wel een beetje overdreven, van mij mocht het verhaal al een paar pagina’s eerder op gang komen.
Ik vond het onderwerp best wel interessant, daarom heb ik het boek dan ook gekozen.
De nadruk ligt in dit boek meer op de gebeurtenissen dan op de gedachten. Dit is natuurlijk niet meer dan normaal bij een thriller. Deze gebeurtenissen volgen elkaar altijd goed op, en ze hangen allemaal samen. Er is bijna niets van het verhaal weggelaten, alhoewel je je wel kan afvragen wat Vincke en Verstuyft een week lang in Tenerife gedaan hebben. Al wat over hun dagen in Tenerife staat geschreven duurt maar één dag.
Dit is misschien juist goed, dan kan je toch één deel van het verhaal aan de verbeelding overlaten. Ook het uiterlijk van Vincke en Verstuyft zijn al ingevuld voor de meeste mensen door de verfilming van ‘De zaak Alzheimer’. Hierdoor lijkt Vincke voor velen verdacht veel op acteur Koen de Bouw, en Verstuyft doet denken aan Werner de Smedt.
Het vertelperspectief vind ik goed gekozen, je bekijkt de moordzaak door de ogen van de inspecteur. Zo kan je je beter in het onderzoek inleven.
Wat ik ook interessant vond, was het feit dat er soms informatie gegeven werd onder de vorm van politieverslagen, of onder de vorm van een brief. Bijvoorbeeld Jeannes ‘afscheidsbrief’ werd in een ander lettertype getypt, één dat lijkt op dat van een typmachine.
De drie korte zinnetjes in het begin van het boek vind ik ook wel passend bij het verhaal:
"Elke onnatuurlijke dood is moord totdat het tegendeel bewezen wordt."
Dr. Milton Helpern
In het begin van het verhaal wordt er door de inspecteurs ook gedacht dat het zelfmoord geweest was, maar toch moet dit onderzocht worden. En maar goed ook, want later lijkt het om moord te gaan. Ga er dus nooit vanuit dat het zelfmoord was, zonder het eerst onderzocht te hebben.
"Iedereen zou het verstand moeten hebben zich te beperken tot dingen waarin hij competent is."
Lawrence J Peter
Dit kan slagen op meneer Boumans. Hij is niet competent om een moord te plegen. Op het moment dat hij de moord pleegde leed hij aan een zenuwinzinking, en op het eerste zicht leek het amateuristisch gedaan, doordat alle vingerafdrukken waren verwijderd, maar dit bleek toch effectief te zijn. Ook tot schilderen is hij niet bekwaam, zo vond Jeanne Siemoens en de rest van Antwerpen.
"Alle zwijnen gillen als men er één bij de oren pakt."
Pools spreekwoord
Dit kan wijzen op de kettingreactie van telefoontjes die Vincke en Verstuyft hun bezoekje aan Thalmanns villa in Brasschaat veroorzaakt had: het dienstmeisje belt naar Tenerife, vanwaar Laurence op haar beurt naar haar notaris belt.
REACTIES
1 seconde geleden