Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De Engelenmaker door Stefan Brijs

Beoordeling 8
Foto van een scholier
Boekcover De Engelenmaker
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas vwo | 4788 woorden
  • 14 juni 2012
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 8
26 keer beoordeeld

Boekcover De Engelenmaker
Shadow

Op 13 oktober 1984 keert na een afwezigheid van bijna twintig jaar Doktor Victor Hoppe terug naar zijn geboortedorp Wolfheim, vlak bij het drielandenpunt in de buurt van Vaals en Aken. De bekrompen dorpelingen reageren argwanend op zijn komst, zeker als blijkt dat hij drie kinderen van een paar weken oud bij zich heeft: een identieke drieling met een schrikwekkende af…

Op 13 oktober 1984 keert na een afwezigheid van bijna twintig jaar Doktor Victor Hoppe terug naar zijn geboortedorp Wolfheim, vlak bij het drielandenpunt in de buurt van Vaals en A…

Op 13 oktober 1984 keert na een afwezigheid van bijna twintig jaar Doktor Victor Hoppe terug naar zijn geboortedorp Wolfheim, vlak bij het drielandenpunt in de buurt van Vaals en Aken. De bekrompen dorpelingen reageren argwanend op zijn komst, zeker als blijkt dat hij drie kinderen van een paar weken oud bij zich heeft: een identieke drieling met een schrikwekkende afwijking. Na enkele bijzondere genezingen wordt de dokter toch aanvaard in het dorp en gestaag groeit zijn populariteit. Zijn kinderen zijn echter zelden te zien en dat voedt de geruchten. Langzaam groeit het besef dat ze alle drie ernstig ziek zijn. Maar er blijkt meer aan de hand, niet alleen met de kinderen, ook met de dokter zelf die, gegijzeld door zijn verleden, een beslissing neemt die hem onsterfelijkheid moet bezorgen. De engelenmaker is een roman vol geruchten en rumoer, gefluister en geroddel. Een verhaal over geloof en wetenschap, werkelijkheid en verbeelding, macht en onmacht, zin en onzin. Een roman waarin iedereen naar de waarheid op zoek is en uiteindelijk alleen zijn eigen waarheid vindt en gelooft.

De Engelenmaker door Stefan Brijs
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

I. Beschrijving

Het boek is geschreven door Stefan Brijs. Het boek wat ik van hem gelezen heb heet “De engelenmaker”. Het is uitgegeven door Atlas te Amsterdam in 2005. De druk staat niet in het boek vermeld. Toen ik in de vierde klas mijn leesautobiografie heb gemaakt, heeft Paula daar als opmerking bijgezet dat ik ook wel de engelenmaker van Stefan Brijs kon lezen. Deze opmerking heb ik nu pas ter harte genomen, omdat ik op de momenten dat ik zelf een boek mocht kiezen, het betreffende boek was uitgeleend. Ik ben wel blij dat Paula deze opmerking erbij heeft geplaatst, want nu heb ik een boek gelezen dat ik zeer leuk vond. Ik vond het ook wel toepasselijk dat de hoofdpersoon van het boek autistisch is, ik ben dat namelijk zelf ook. Verder vond ik het ook wel een redelijk spannend boek. Ik vind psychologische boeken leuk, en dit boek was dat ook. Het onderwerp van het boek, klonen, vond ik aansprekend. Het is namelijk op het randje met goed en kwaad. Ook de hoofdpersoon zit op het randje van goed en kwaad, zowel in zijn gedachten als in zijn daden. Het taalgebruik in het boek vind ik prettig, want het is niet moeilijk, maar toch komen er woorden in voor die je nou wel net even moet kennen om het boek te kunnen begrijpen.

I.

Een verrassend voorval in het Belgische dorp Wolfheim, gelegen vlakbij het Drielandenpunt, op 13 oktober 1984: dokter Victor Hoppe keert na bijna twintig jaar terug in zijn geboortedorp en vestigt zich in het huis waar zijn vader als dorpsarts altijd heeft gewoond. De dokter arriveert niet alleen maar met een grote reiswieg waarin hij een identieke, mismaakte drieling vervoert: drie jongetjes met een waterhoofd, een hazenlip en rood haar. Ze heten Michaël, Gabriël en Rafaël. Tot verbazing van de dorpsbewoners arriveert hij zonder vrouw. Desgevraagd deelt hij mee: 'Ze hebben geen moeder. Nooit gehad' (p. 26).

Aanvankelijk neemt het dorp een afwachtende houding aan jegens de dokter. Maar nadat hij enkele wonderbaarlijke staaltjes van zijn medisch kunnen heeft getoond, stromen de patiënten toe. Aantrekkelijk is ook dat de dokter iedereen gratis helpt. 'Het is mijn plicht om goed te doen' luidt zijn verklaring (p. 29). Charlotte Maenhout, een gepensioneerde onderwijzeres, wordt ingeschakeld om op de drieling te passen. Na verloop van tijd gaat ze hen ook lesgeven. De jongetjes blijken uitzonderlijk intelligent; ze praten al heel jong (zowel Frans als Duits), maar gedragen zich verder heel ontoegankelijk en emotieloos. Mentaal zijn ze enorm voorlijk, fysiek zijn het kasplantjes. Ze mogen dan ook nooit naar buiten.

Als de jongetjes twee zijn worden ze in één nacht plotseling kaal. Ook verder vertonen ze ongewoon vroeg allerlei verouderingsverschijnselen. Tot grote woede van Charlotte neemt de dokter voortdurend foto's van de drieling en voert hij medische experimenten op hen uit. Ze probeert van haar kant het leven van haar pupillen zoveel mogelijk te veraangenamen. Voor hun vierde verjaardag organiseert ze bijvoorbeeld een verjaarspartijtje. Het wordt een fiasco. Ook haar plan om met het drietal naar het Drielandenpunt te gaan als de dokter een dag naar een beurs in Frankfurt is, loopt uit op een grote mislukking.

Tijdens de afwezigheid van de dokter doorzoekt Charlotte zijn spreekkamer. Zij vindt albums met talloze foto's van alle lichaamsdelen van de jongetjes in close-up. Ook stuit ze op vakbladen met foto's van en artikelen over dokter Hoppe. Het gaat over zijn roem (1982), maar ook over fraude en ontslag (1984). Ze is geschokt en zodra de dokter uit Frankfurt terugkomt, gaat ze de confrontatie aan. Op haar beschuldigingen reageert de dokter ontkennend: 'Ik wilde goed doen. Ik heb altijd goed willen doen' (p. 142). Maar hij komt zo dreigend op haar af dat ze terugdeinst. Ze smakt achterover van de trap en blijft dood liggen.

II.

Het tweede deel vertelt over de eerste veertig levensjaren van Victor Hoppe. Bij zijn geboorte (4 juni 1945) wordt Victor door zijn moeder verstoten: hij heeft rood haar en een hazenlip en is dus 'door de duivel gebeten' (p. 155). Met tegenzin brengt zijn vader hem naar een klooster waar men mentaal gehandicapte kinderen verzorgt. Victor heet namelijk debiel te zijn. In die mening wordt de abdis versterkt omdat hij zich volledig in zichzelf opsluit, niet reageert, niet praat en geen enkele emotie toont. De hazenlip wordt geopereerd; verder brengt Victor zijn dagen in ledigheid door. Wel moet hij elke dag naar de kapel; de liederen en gebeden kent hij onmiddellijk van buiten.

Om de duivel te verjagen moeten de zusters hem bij toerbeurt twee uur per dag uit de Bijbel voorlezen. Met een van hen, zuster Marthe, ontstaat contact. Ze ontdekt hoe intelligent hij is en leert hem lezen. Hij vordert spectaculair maar weigert aan anderen zijn vaardigheid te tonen. Tijdens een verblijf buiten het klooster raakt zuster Marthe zwanger. Victors vader weigert te voldoen aan het verzoek van de abdis om haar te aborteren. Marthe maakt van de gelegenheid gebruik om Victors vader te verzekeren dat zijn zoon beslist niet debiel is.

Wanneer de dokter hoort dat Marthe vervolgens is vastgebonden en onder dwang door een dorpelinge met een breinaald is geaborteerd, is voor hem de maat vol. Hij haalt zijn zoon weg uit het klooster, houdt hem eerst een poos thuis - verborgen voor zijn vrouw - en stuurt hem vervolgens naar het pensionaat van de 'Brüder der Christlichen Schulen' in Eupen. Ook daar is Victor een uitblinker. Op zijn tiende heeft hij de basisschool, op zijn zestiende het gymnasium doorlopen.

Op de universiteit blijkt Victor een superintelligente en gedreven student. Maar hij valt ook op door zijn onvermogen tot communicatie en empathie. Nadat hij cum laude zijn studie medicijnen heeft afgerond specialiseert hij zich als embryoloog. Vanwege zijn baanbrekend onderzoek wordt hij benoemd aan de universiteit van Aken. Zijn aanstaande collega Rex Cremer feliciteert hem en voegt daaraan toe: 'U hebt God het nakijken gegeven' (p. 211). Die schertsende opmerking wordt voor Victor een serieuze levensopdracht.

Victor boekt aanvankelijk groot succes. Hij slaagt erin drie muizen te klonen: voor het eerst in de geschiedenis is het gelukt een zoogdier te klonen. Maar hij weigert te voldoen aan de eis van zijn vakbroeders om het experiment te herhalen. Hij wil namelijk verder: niet herhalen maar mensen klonen, bezig zijn met menselijke embryo's en met lichaamscellen van zichzelf. Hij wil 'levens maken'. 'Levens geven. Zoals God' (p. 307). Dat is de uitdaging.

Zijn eigenzinnige werkwijze leidt tot een conflict met de universiteit. Bovendien mislukken er verschillende experimenten. Dan besluit Victor de eer aan zichzelf te houden en neemt ontslag. Maar bij één vrouw die dolgraag een dochtertje wil, heeft zijn methode van implantatie van gereconstrueerde embryo's succes: zij is zwanger van een drieling. Victor verzwijgt dat voor haar. Als op 29 september 1984 drie jongetjes met een hazenlip en rood haar geboren worden, schreeuwt ze het uit dat ze die drie kinderen absoluut niet wil. Ze wil ze zelfs niet meer zien.

III.

Op een beurs in Frankfurt heeft Victor Hoppe zijn vroegere collega Rex Cremer ontmoet. Ze spreken af dat Rex de drieling zal komen bekijken. Rex ziet meteen dat de jongetjes er slecht aan toe zijn. Victor erkent: 'de telomeren van sommige chromosomen waren veel korter dan normaal' (p. 321). Dat was een fout. Daardoor veroudert de drieling snel. Maar bij volgende experimenten zal hij het beter doen!

Kort na de dood van Charlotte Maenhout treurt het dorp opnieuw om een dodelijk ongeluk. Bij het voetballen op straat wordt Gunther Weber door een bus overreden. Dokter Hoppe gaat meteen condoleren en snijdt even snel als stiekem bij de jongen zijn testikels af: die zou hij nog wel eens kunnen gebruiken. En hij schept de gelegenheid. Hij spoort de ouders, die treuren om het verlies van hun enig kind, aan om vooral niet te berusten in Gods wil, zoals ze op de rouwcirculaire hebben geschreven. Hij wil hen helpen en langs kunstmatige weg voor een nieuwe zoon zorgen. Na lang aarzelen besluiten ze op zijn aanbod in te gaan. De implantatie zal op 21 mei 1989 plaatsvinden.

Intussen staat Victor voor een nieuwe complicatie. De vrouw die de drieling heeft gebaard heeft na jaren toch spijt: ze wil de kinderen graag zien en zo mogelijk verzorgen. Maar Michaël is al gestorven en de andere twee zullen spoedig volgen. Ze treft hen aan in een vreselijk verwaarloosde toestand. Als Gabriël ook overlijdt, merkt ze dat de dokter de jongetjes in grote glazen potten op sterk water bewaart. Ze wordt zo woedend dat ze hem met een scalpel een diepe wond in zijn zij toebrengt. Op zijn beurt steekt Victor de vrouw dood.

Na een gesprek met de pastoor ziet Victor steeds duidelijker een parallel tussen zijn eigen leven en streven en Jezus' leven en werk. Waanvoorstellingen gaan een steeds grotere rol spelen. Wanneer Rex Cremer nog eens bij Victor langsgaat, wordt hij ontvangen als een Judas, Jezus' verrader. Hij concludeert dat Victor gek geworden is en gaat snel weg. Als hij even later terugkomt is Victor verdwenen. In het huis ziet hij de dode vrouw liggen en de glazen potten met drie kinderlijkjes. Hij voelt zich medeverantwoordelijk voor al die rampspoed, giet de potten leeg op de vrouw, verspreidt brandbare vloeistof en steekt de boel in brand. Wanhopig racet hij met zijn auto de Vaalserberg op, ontwijkt ternauwernood een autobus en stort in een diepe bouwput. Dood.

Op 21 mei 1989 verzorgt Victor Hoppe eerst de implantatie bij Vera Weber. Daarna gaat hij snel naar de calvarieberg waar een processie ter ere van de heilige Rita zal plaatsvinden. Hij is nog net op tijd en heeft alles goed voorbereid. Bij de laatste statie, Jezus aan het kruis, ontbreekt het beeld van Jezus omdat het vervangen zal worden door een bronzen beeld. Victor slaagt erin zichzelf te kruisigen. Eerst merken de gelovigen niets. Dan zien ze echt bloed; het hoofd beweegt. Verbijsterd kijken ze toe hoe Victor Hoppe uitroept: 'Het is volbracht!' (p. 422), vooroverbuigt, van het kruis losscheurt en dood op de grond blijft liggen.

II. Verdieping

1. Tijd
Het boek als geheel is niet-chronologisch, maar dit verandert als je kijkt naar de verschillende delen apart. Deel I en III zijn namelijk wel chronologisch, ook tov elkaar, maar deel II is niet-chronologisch. Deel II bestaat namelijk uit twee in elkaar gevlochten flashbacks over Viktor Hoppes leven. De ene flashback gaat over zijn jeugd in het gesticht en op school, het andere deel gaat over zijn loopbaan als embryoloog. Het verschil tussen fabel en sujet: in het sujet zou deel II als eerste komen. Je zou dan als eerste alles over de jeugd van Viktor Hoppe lezen. Daarna over diens studie en carrière. Daarna komen deel I en III achter elkaar. Het verhaal is dus ook niet continu, want er wordt constant heen en weer gesprongen in de tijd in deel II. De belangrijkste flashbacks in het boek zijn dus ook de twee flashbacks in deel II. Ik werd door deze flashbacks wel meer aan het denken gezet, want ze hadden allerlei open kanten, die je dan wel graag wil weten. Het boek speelt zich af in de 20e eeuw. Er worden namelijk een aantal keer concrete data genoemd, zie samenvatting. De vertelde tijd van het boek is dus nogal groot, met name door die twee flashbacks. De vertelde tijd is van 4 juni 1945 tot 21 mei 1989. De verteltijd is 429 bladzijden.

2. Personages
Er treden in de roman veel personages op, maar alles draait toch uiteindelijk om het doen en laten van Victor Hoppe. Naar de huidige stand van zaken zou hij gediagnosticeerd zijn als lijdend aan het syndroom van Asperger, een milde vorm van autisme. Hij heeft rood haar en een hazenlip. Algauw blijkt hij niet alleen hoogbegaafd maar ook behept met bepaalde ontwikkelingsstoornissen. Dat verklaart later zijn monomane werkkracht, zijn fanatieke volharding en zijn compromisloze rechtlijnigheid. Maar het is ook de oorzaak van zijn geslotenheid, zijn gevoelsarmoede, zijn onvermogen tot empathie, zijn meedogenloosheid. De drieling bijvoorbeeld is voor hem louter object van wetenschappelijk onderzoek; liefde en begrip ontbreken volledig.

In Victor heeft zich een merkwaardig vervormd christelijk geloof ontwikkeld. Jezus is zijn identificatiemodel: op die manier wil ook hij louter goeddoen. Daartegenover is God voor hem, zoals gezegd, de personificatie van het kwaad. Maar als zijn vader, die zichzelf verhangt, in een afscheidsbrief aan hem schrijft: 'Goed doen alleen is niet genoeg. Het kwaad moet ook bestreden worden' (p. 301), is dat voor hem een schokkend inzicht. Vanaf dat moment moet hij God niet alleen willen overtreffen, hij moet God (het kwaad) ook bestrijden. Uiteindelijk breekt in hem het inzicht door dat het kwaad ook in zichzelf zit, dat hij tal van doden op zijn geweten heeft. Vanaf dat moment identificeert hij zich niet langer met Jezus als wel- en wonderdoener maar met Jezus in diens lijden en sterven. Een boetedoening voor het kwaad dat hij heeft aangericht.

Er zijn ook nog andere personages, maar die spelen alleen in een bepaald deel van het verhaal een rol. Dit zijn onder andere de drieling, Charlotte Maenhout, Rex Cremer en zuster Marthe. De drieling zijn de zonen van de dokter. Charlotte Maenhout was de oppas van de drieling. Rex Cremer was een collega van dokter Hoppe. Zuster Marthe was de opvoedster van dokter Hoppe en heeft hem leren lezen.

Je kunt eigenlijk een aantal dingen zeggen over het feit of dokter Hoppe zijn doel bereikt. Hij bereikt namelijk wel dat hij een gezonde kloon voortbrengt, maar niet dat hij het kwaad heeft bestreden. Hij doet namelijk zelf continu kwaad, alleen merkt hij dit niet. Het belangrijkste personage, dokter Hoppe, is een karakter. Dit omdat hij zich in de loop van het verhaal ontwikkelt. Eerst denkt hij dat hij alleen maar goed doet, maar later komt hij tot inkeer. De andere personages in het boek zijn denk ik wel typen, want die spelen eigenlijk steeds dezelfde rol. De personages in het boek zijn eigenlijk niet herkenbaar, behalve de trekjes van dokter Hoppe door zijn autisme en Charlotte Maenhout. Die probeert namelijk de drieling te redden en is heel zorgzaam voor ze. Ze vindt dat de dokter wrede dingen met ze doet en dat ben ik met haar eens.

3. Opbouw
Het verhaal is uit drie delen opgebouwd. Het eerste en derde deel hangen sterk samen, want deel I is het vervolg op deel III. Het tweede deel vertelt de geschiedenis van dokter Hoppe, dus dit hangt ook met de andere delen samen. In het tweede deel zijn twee verhaallijnen, de een over zijn jeugd in de gesloten inrichting van het klooster, de ander over zijn loopbaan bij de universiteit. Het verhaal begint op een miezerige ochtend in Wolfheim, als dokter Hoppe na meer dan twintig jaar weer terugkeert in het dorp waar hij is geboren. Het verhaal heeft geen cyclische opbouw, want het verhaal eindigt niet op een manier die is gerelateerd aan het begin. Het begin en einde hebben maar één overeenkomst, het speelt zich af vlakbij Wolfheim.

4. Vertelsituatie
De vertelsituatie is de alwetende vertelsituatie. Deze vertelsituatie is erg betrouwbaar, omdat die als het ware wordt verteld door iemand buiten het boek. Deze heeft dus geen relatie met het verhaal. Af en toe wordt het verhaal echter verteld vanuit het perspectief van Charlotte Maenhout of Rex Cremer. Dan is de vertelsituatie dus niet echt meer betrouwbaar. Er valt echter wel overheen te lezen. De functie van de vertelsituatie is om een bepaalde band met het verhaal op te bouwen. Bij deze vertelsituatie krijg ik het gevoel alsof alles wat dokter Hoppe doet niet zo van belang is, dat het maar gewoon is wat hij allemaal met de drieling uitspookt. Deze vertelsituatie is onverschillig, want hij moet een zo’n objectief mogelijk beeld scheppen.

5. Thematiek
Thematisch gezien legt Victor Hoppe zijn kaarten al snel op tafel. 'Niets is onmogelijk. Moeilijk misschien wel, maar onmogelijk niet', zegt hij tegen Charlotte Maenhout (p. 82). Iets voorzichtiger geformuleerd herhaalt hij die overtuiging een aantal malen in de roman: 'Soms is wat onmogelijk lijkt, alleen maar moeilijk' (p. 173, 212, 272, 277, 424). Vanuit die visie is Victor Hoppe voortdurend op zoek naar de grenzen van menselijke macht en mogelijkheden. Bij die pogingen tot grensverlegging en grensoverschrijding is hij in gevecht met God, tegen wie hij als een moderne Lucifer - de drieling draagt niet toevallig engelennamen - in opstand is gekomen. God heeft dan misschien de mens geschapen, maar de mens heeft God gemaakt, meent Victor (p. 260). Daarom moeten we God vooral niet overschatten, want dan onderschatten we onszelf. 'Dat is de fout die velen van ons maken', aldus de dokter. 'Ze leggen zichzelf grenzen op' en dat wil hij beslist niet (p. 212). God is zijn grote concurrent, een concurrent die hij beslist het nakijken wil geven. Zijn levensdoel is namelijk 'om levens te geven' (p. 211). In concreto betekent dat: mensen maken door mensen te klonen. Dit zie je ook goed terug in de titel. Hij wil een zo perfect mogelijke mens maken.

In dat gevecht met God speelt de tegenstelling goed-kwaad een overheersende rol. Door Victors geloofsopvoeding met het beeld van een strenge, straffende God, is God voor hem de personificatie van het kwaad geworden. Dat heeft Hij ten overvloede bewezen door Zijn zoon Jezus in de steek te laten, toe te laten dat die werd verraden, veroordeeld en gedood. In Jezus' lot ziet Victor een duidelijke parallel met wat hij zelf van zijn vader heeft ondervonden. Daarom is Jezus zijn rolmodel geworden, de personificatie van het goede, en is zijn eigen streven hier op aarde louter goed te doen. Victors tragiek is dat hij er uiteindelijk niet omheen kan dat zijn streven om goed te doen veel onheil heeft aangericht. De zwartwittegenstelling van goed en kwaad blijkt niet op te gaan: het kwaad schuilt ook in zichzelf (bijvoorbeeld p. 143).

Een andere tegenstelling in de thematiek is die tussen genialiteit en waanzin. Waar ligt de grens tussen die twee? Is Victor Hoppe een genie of een gek? Aanvankelijk ontpopt hij zich als een wonderkind, een klein genie. Maar hij vertoont steeds meer monomane trekken. En op de faculteit in Aken stelt men zich de vraag: Moet je een genie afremmen als die ook tekenen van waanzin vertoont? Ten slotte overschrijdt Victor overduidelijk een grens en gaat als godsdienstwaanzinnige ten onder in een zelfgekozen dood. Maar waar lag precies de grens?

6. Ruimte
Het verhaal speelt zich vooral af in de omgeving van Wolfheim, maar ook bij het zusterklooster, de universiteit en de basisschool. De ruimte is erg geconcretiseerd, je kunt je bij de beschrijvingen gemakkelijk voorstellen hoe de omgeving eruitziet. De functie van de ruimte is in dit boek van alles, het ligt eraan op welke plek er wordt verteld. In het klooster is het natuurlijk heel duidelijk dat het met God te maken heeft. Het is daar ook heel sober, en dokter Hoppe heeft daar geen goede herinneringen aan. De universiteit staat symbool voor dokter Hoppes kennis en de kennis die hij opdoet voor het klonen en zijn weg naar het klonen toe. De ruimte heeft dus sterk met de thematiek te maken, want het hele boek gaat over klonen en goed & fout.

7. Taalgebruik
Stefan Brijs' stijl kenmerkt zich door een sober, efficiënt taalgebruik. Quasineutraal observeert en registreert hij heel scherp. Dat taalgebruik leent zich voortreffelijk zowel voor de eigen toon van dorpsroddel en dwaze kroegconversatie als voor de weergave van wetenschappelijke discussies en uiteenzettingen. Bijzonder effectvol is de botsing van die sobere, realistische stijl en de bizarre, surrealistische inhoud van het verhaal. Door het ver doorgevoerde realisme - de groteske voorvallen worden met datum, dag en uur vastgelegd - wordt het onwaarschijnlijke geloofwaardig gemaakt. Het is op stilistisch gebied een vorm van magisch realisme.

Brijs gebruikt veel karakteriserende namen, zoals Wolfheim: het huis van de wolf; of Victor, de man die ernaar streeft overwinnaar te zijn en dan ook woont in de Napoleonstrasse (maar daar evenzeer zijn Waterloo vindt). Ook is er veel christelijke symboliek verwerkt in het verhaal. Enkele voorbeelden hiervan: de boom in de tuin van het doktershuis verwijst zowel naar de boom der kennis van goed en kwaad in het paradijs als naar de boom waaraan Judas zich verhing. De heilige Rita, patrones van het dorp én patrones van hopeloze zaken, wordt uiteraard aangeroepen als een dorpsjongen in een knikker dreigt te stikken, maar is ook degene voor wie aan het eind de 'hopeloze' bedevaart naar de calvarieberg wordt georganiseerd. En in onheilspellende situaties laat Brijs steeds weten dat er veel vliegen rondzwermen (p. 305, 370, 404, 413-415). De duivel is immers 'de Heer van de vliegen'.

8. Literaire kritiek
Recensent: Peter Vandermeersch
Recensietitel: De Engelenmaker van Stefan Brijs
Krant: De Standaard
Publicatiedatum: 04-04-2008

Of ik De Engelenmaker van Stefan Brijs wou lezen om deze 'leesclub' op gang te trekken, vroeg de chef van De Standaard der Letteren enkele weken geleden. Bevreesd keek ik naar de klepper in haar hand. Een stevig boek van 428 bladzijden. Dat vertrouw ik niet. Fictie van meer dan 200 bladzijden, daar heb ik niet alleen een heilige schrik voor, maar ook een diep gewortelde afkeer. Als iemand het niet gezegd krijgt in een paar honderd bladzijden, dan is hij of zij niet goed genoeg. Of overschat hij of zij zichzelf. Van De Engelenmaker, verschenen in 2005, wist ik eigenlijk alleen dat het ooit de publieksprijs kreeg bij een vorige editie van de Gouden Uil en dat het bekroond werd met de vijfjaarlijkse prijs voor proza. Dat zijn referenties die kunnen tellen. Ik herinnerde mij verder dat het in mijn eigen krant bejubeld werd, maar bij sommige van onze concurrenten hard was aangepakt. Ik vrees dat ik daarmee meteen duidelijk maak welk soort lezer ik _ zeer tegen mijn zin _ eigenlijk ben: ik lees over fictie. Maar ik lees te weinig boeken. Van de omslag leerde ik tenslotte dat de vertaalrechten voor het boek aan meer dan tien landen zijn verkocht.

Van de auteur, Stefan Brijs, wist ik dan weer dat hij zich nog enkele maanden geleden liet opmerken. Nadat de gedeputeerde voor Cultuur van de provincie Antwerpen Ludo Helsen besloten had dat de Fenomenale Feminatheek van Boon toch maar beter niet in het fotomuseum werd tentoon gesteld, kondigde Brijs aan dat hij de Provinciale Prijs voor Literatuur van die provincie dan maar meteen weigerde. Ik meen mij te herinneren dat Brijs toen vond dat zijn 'geweten dat niet aan kon'. Nu vond ook ik die beslissing van de provincie Antwerpen ronduit dom _ vandaar dat De Standaard besloot om het boek van de Fenomenale Feminatheek voor geen geld bij de krant te stoppen _ maar vond ik ook dat Brijs vooral wat gemakkelijke publiciteit zocht.

Dat alles om dus te zeggen dat ik niet meteen popelde van enthousiasme om het boek _ uit een sticker op de omslag blijkt overigens dat de klepper amper 12,50 euro kost _ te gaan lezen. Maar de vraag van de chef Letteren mocht mij dan al wat afschrikken, het was al bij al een uitmuntend moment om dan toch weer eens een Nederlandstalige roman te lezen. En meteen eens te kijken of ik het eens kan zijn met de recensent van deze krant, dan wel moet gaan lunchen met een andere kandidaat-boekbespreker.

'Het leest als een trein', had de chef Letteren er sussend aan toegevoegd toen ze mij het boek in handen duwde. Nu heb ik dat cliché nog veel horen gebruiken en intussen heb ik geleerd dat er inderdaad veel soort treinen zijnen. Maar hier past het cliché. Brijs boek leest als een sneltrein. En de waarheid heeft haar rechten: het ding slokte mij snel op. Het begeesterde mij. Het liet me niet los. Het fascineerde. Ik heb het in enkele dagen en nachten uitgelezen.

Waarom? Omdat Brijs een verhaal kan vertellen. Dat begint bij de in zichzelf gekeerde dokter Victor Hoppe die, samen met zijn drie kinderen, arriveert in een slaperig stadje aan het Belgisch-Nederlandse-Duitse drielandenpunt. De drie kinderen blijken het resultaat te zijn van medische kloonexperimenten van hun vader. Het verhaal eindigt met de zelfkruisiging (jawel!) van Hoppe. Tussen begin- en eindpunt is er de strijd tussen goed en kwaad, is er de hoogmoed en de val, het experiment en de mislukking, de hoop, de verstoting, de liefde, de bijbel, de vertwijfeling, de krankzinnigheid... Immense thema's die je met grote hoofdletters moet schrijven en die, als de auteur niet oppast, de lezer hopeloos verpletteren. Magistraal aan dit boek is dat Brijs die thema's neerschrijft in een bijna alledaagse context. Die van een dorpscafé, een kostschool en een klooster, of die van een uitkijktoren aan het drielandenpunt of een notenboom. In dat bijna banale kader speelt het onvermijdelijke drama zich af. Een drama dat bijzonder strak is geregisseerd. Dat je van in de allereerste bladzijden vorm ziet krijgen. En dat, wat structuur betreft, perfect in elkaar steekt. Een drama dat je, ik herhaal het, meesleept.

Stefan Brijs flirt meer dan eens met de hyperbool, de overdrijving, het theatrale. Bij de laatste pagina's van het boek vroeg ik mij meer dan eens af of de kitscherigheid de bovenhand niet aan het halen was. Maar dan ben je als lezer al zover meegesleept door Victor Hoppe dat je niet anders kan dan ademloos het einde te beleven van De Engelenmaker.

Hier en daar heb ik zinnen aangestreept. Ik ben namelijk het soort lezer dat een boek ook fysiek verslindt bij het lezen. Ik onderstreep, plaats uitroeptekens, plooi bladzijden om. Op bladzijde 212 van mijn uitgave staan vette lijnen. Daar gaat het over de essentie van Victor Hoppe's visie op klonen. 'God zou er nooit aan begonnen zijn'... 'We mogen Hem uiteraard ook niet overschatten'... 'Want als we Hem zouden overschatten, dan gaan we onszelf onderschatten. Dat is de fout die velen van ons maken. Ze leggen zichzelf grenzen op.' In die zinnen zit de ambitie en de krankzinnigheid van de hoofdfiguur Victor Hoppe vervat.

Kortom, Brijs

Wie is Stefan Brijs?

Stefan Brijs (1969) debuteerde in 1997 met de magisch-realistische roman De verwording, en werd meteen ingehaald als een beloftevol talent. De daaropvolgende jaren werkte hij zich ook in de kijker als een uitstekend schrijver van literaire non-fictie. Uit Brijs' werk spreekt een warme interesse voor vergeten schrijvers en literaire grootheden uit het verleden. In Kruistochten (1998) doet hij verslag van zijn zoektochten op Vlaamse kerkhoven naar de resten van zijn literaire voorgangers. Voor De Standaard schreef hij een serie portretten van vergeten Vlaamse schrijvers, die werden gebundeld in De vergeethoek (2003). In Villa Keetje Tippel (2001) verweeft hij het verhaal van de schrijfster Neel Doff en haar villa in Genk met de geschiedenis van zijn geboortestad.

Brijs bevestigde als romanschrijver in 2000 met Arend, een aangrijpend relaas over een misvormde jongen die hunkert naar begrip en liefde en ervan droomt om te kunnen vliegen. Een jaar later volgde de novelle Twee levens.

De engelenmaker betekende Brijs' doorbraak: de roman werd door pers én publiek overwegend positief onthaald en werd overladen met nominaties en prijzen, zoals de Gouden Uil Prijs van de Lezer, de Boekdelenprijs 2007 van de Vlaamse en Nederlandse leesclubs en de Vijfjaarlijkse Prijs voor Proza van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, die het boek bekroonde vanwege de 'unieke combinatie van streekverhaal en Bildungsroman waarin roddel en bijgeloof, wetenschap en religie in elkaar grijpen'.

Het oordeel van de recensent is positief, want hij spreekt vooral lovend over de schrijver en zijn boek. Hij zegt dat het een fascinerend boek is en dat het leest als een trein. Ook vind hij dat je helemaal in het boek wordt opgezogen. Hij vindt ook dat Brijs goed kan vertellen. De recensent geeft veel achtergrondinformatie, o.a. over alle prijzen en dergelijke die Brijs heeft gewonnen. De literaire aspecten die de recensent vooral aansnijdt zijn het thema en de stijl van Brijs. Hij zegt dat het een moeilijk thema is om over te schrijven, maar dat Brijs dat wel goed heeft gedaan. Hij zegt dat als een schrijver het niet goed doet, de lezers worden verpletterd. Ook vind de recensent de stijl van Brijs goed, want hij vindt het ook een goede manier waarop Brijs schrijft.

Ik ben het eens met de recensent, want ik vind het zelf ook een goed boek. Het thema lijkt mij ook moeilijk om te verhalen, want het moet op zo’n manier gebeuren dat het niet te opzichtig wordt. Brijs doet dit naar mijn mening heel goed, want het hele verhaal is een climax, waar je in het begin nog niets van merkt, maar die wel langzaamaan wordt opgeschroefd.

III. Evaluatie

Ik vond niets aan het boek onduidelijk of verwarrend. Ik vond gewoon echt een goed boek. De verwerking van het boek ging echter wat minder, want ik heb er voor gezorgd dat ik hem nu veel te laat inlever. Het boekverslag zelf vind ik wel goed, ik heb daar echt een goed gevoel over. Het is alleen wel slecht dat ik het veel te laat heb ingeleverd.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De Engelenmaker door Stefan Brijs"