Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1599 woorden
  • 9 december 2009
  • 76 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
76 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Management en Organisatie
Hoofdstuk 1
Commercieel en niet-commercieel
- Commerciële organisatie = een organisatie met als doel het maken van winst.
- Niet-commerciële organisatie (non-profitorganisaties) = hebben een ideël doel, niet het
maken van winst, maar het realiseren van dat doel.
- Rechtsvorm = de juridische vorm van de organisatie waarin wordt vastgesteld wie de
leiding heeft en wie aansprakelijk is voor de schulden van de organisatie.
Ø Meest voorkomende rechtsvormen in Nederland voor commerciële organisaties:

· Naamloze vennootschap (NV)
· Besloten vennootschap (BV)
· Eenmanszaak
Ø Meest voorkomende rechtsvormen in Nederland voor niet-commerciële organisaties:
· Vereniging
· Stichting

- Organisaties met rechtspersoonlijkheid: de bv, de nv, de coöperatie, de stichting en de meeste verenigingen.
- Coöperatie = het bestuur noemt zichzelf
- Rechtspersonen = geen mensen van vlees en bloed (heeft wel dezelfde rechten en plichten als een natuurlijk persoon), maar organisaties met rechtspersoonlijkheid → deze organisaties kunnen mensen in dienst nemen, kunnen leningen aangaan en kunnen koopcontracten afsluiten. Eenmanszaak heeft deze rechtspersoonlijkheid niet → de eigenaar gaat rechten en plichten aan en is volledig aansprakelijk voor de schulden van zijn onderneming, ook met zijn privé-bezit.

Stichting

- Stichting = een rechtspersoon die geen leden kent en opgericht is om met behulp van bepaald vermogen een in de statuten vermeld doel te realiseren.
Een stichting heeft wel een bestuur, vaak naast een algemeen bestuur (wettelijk bestuur) ook een dagelijks bestuur. Een dagelijks bestuur neemt beslissingen over de minder belangrijke zaken van het bestuur. Een stichting kan door één persoon worden opgericht. Bij een stichting benoemt het bestuur zichzelf.

- Notariële akte = een door een notaris volgens wettelijke eisen opgemaakt stuk. De oprichting van een stichting vindt plaats bij notariële akte. In de statuten staan sowieso de naam van de stichting, het doel, de wijze van benoeming en ontslag van de bestuurs-leden, de gemeente waar de stichting haar zetel heeft, liquidatie.
- Liquidatie = de bestemming van het overschot van de stichting in geval van ontbinding.

- Het bestuur van een stichting is wettelijk verplicht een boekhouding bij te houden en na afloop van elk boekjaar een jaarrekening op te maken die in ieder geval een balans, een winst- en verliesrekening en een toelichting op beide omvat. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting naar buiten toe en sluit overeenkomsten met derden.
- Mandaat = namens iemand anders beslissingen mogen nemen.

Vereniging
- Vereniging = een samenwerkingsvorm tussen twee of meerdere personen (leden) die een bepaald niet-commercieel doel willen realiseren. Leden nemen deel aan de besluitvorming van de organisatie. Voor het oprichten van een vereniging zijn tenminste twee personen nodig en het bestuur wordt gekozen door en uit de leden van de vereniging.
- Algemene Ledenvergadering (jaarvergadering) = 1x per jaar en is het hoogste besluit-vormingsorgaan van een vereniging. Het bestuur legt haar jaarverslag ter goedkeuring aan de leden voor.

- Formele verenigingen = verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid (VVR).

- Informele verenigingen = verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid (VBR).
VVR én VBR zijn rechtspersoon. VVR: statuten opgenomen in een notariële akte,
VBR: statuten niet opgenomen in een notariële akte en de bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden die de vereniging maakt.
- Ballotage = de toelating van een persoon als lid van de vereniging.

Financiering van niet-commerciële organisaties
- Subsidie = de bijdrage van de overheid aan bijvoorbeeld het onderwijs.
De 3 subsidievormen zijn lumpsumfinanciering, budgetfinanciering en financiering op declaratiebasis.

- Een financiering op declaratiebasis is een vorm van inputfinanciering.
- Inputfinanciering = men kijkt eerst naar wat er nodig is om onderwijs te verzorgen en vervolgens wordt hiervoor geld beschikbaar gesteld. Dit systeem leidde ertoe dat de scholen weinig efficiënt met de beschikbare middelen omging.
- Efficiënt = de doelen realiseren met een minimum aan middelen.

- Outputfinanciering (financiering op basis van output) = niet-commerciële organisaties krijgen een vergoeding van het rijk op basis van de prestaties (output) die zij leveren. Lumpsumfinanciering in het voorgezet onderwijs en budgetfinanciering in de gezondheidszorg.

- Lumpsumfinanciering = scholen krijgen op basis van het aantal leerlingen dat opgeleid wordt (= prestatienorm) een bepaald bedrag en hiermee moeten zij de school bekostigen.

- Efficiënt = doelgericht werken, vooraf gestelde doelen bereiken.

- Budgetfinanciering = de geldgever stelt vooraf vast welk bedrag de instelling krijgt en welke prestaties hier tegenover moeten staan. Deze financiering vereist zeer veel effiënte bedrijfsvoering.

Financiële beleid van niet-commerciële organisaties
- Het financiële beleid van niet-commerciële organisaties kenmerkt zich door het feit dat zij bij de realisatie van hun doel een evenwicht moeten zien te vinden tussen de
ontvangsten (baten) en uitgaven (lasten). Bij commerciële organisaties is het creëren van een zo groot mogelijk verschil tussen baten en lasten.
- Onderneming = een bedrijf dat het maken van winst als doelstelling heeft.
- Op basis van de prestaties die een organisatie levert, worden subsidies, giften en sponsorgelden toegekend.

Leasen
- Leasen = het huren van producten (productiemiddelen) vor een bepaalde tijd. Voordeel van leasen is dat je zelf geen geld in het productiemiddel hoeft te investeren.
- Technolease = leasen van specifieke kennis.

- Operational lease = het geleasede object blijft eigendom van de lessor (verhuurder). De lessee (huurder) kan het leasecontract op korte termijn opzeggen. De lessor blijft juridisch én economisch eigenaar van het object en zorgt voor het onderhoud van het verhuurde object, voor vernieuwing, etc. Het object staat alleen op de balans van de lessor. Operational lease kun je het best vergelijken met huren.



- Financial lease = heeft een lange looptijd en het contract is tussentijds niet opzegbaar. De lessee heeft het economisch eigendom en draagt ook alle risico’s die aan het object verbonden zijn. De lessor blijft juridisch eigenaar van het object.

Afloop leaseperiode = object van de lessor kopen, leasecontract voortzetten, object terug geven aan de lessor.

Hoofdstuk 2
Balans
- Balans = geeft een overzichtvan de bezittingen en van het vermogen waarmee die bezittingen zijn gefinancierd (vreemd of eigen vermogen) op één bepaald tijdstip. Linkerkant van de balans is de debetzijde, hier staan de bezittingen en de rechterkant is de credetzijde, hier staan de schulden (vreemd vermogen) en het eigen vermogen.
- Voorbeelden van bezittingen zijn de kas (geld dat de vereniging contant ter beschikking heeft), de materialen en het geld dat op de bank staat.
- Eigen vermogen = het geld dat de leden in de vereniging stoppen.
- Vreemd vermogen (schulden) = het geld dat een vereniging leent, neemt o.a. af door rentebetalingen, huur, verzekeringspremies, vergoeding voor de trainer.
- Balanspost = een bepaalde bezitting of schuld op de balans.
- Inventaris = de inboedel van een organisatie en bestaat uit dingen die langer dan één jaar
meegaan.
De toename van de ene bezitting leidt tot een afname van de andere bezitting.

Activa
- Activa = bezittingen, je kunt de activa in drie groepen verdelen:
Ø Vaste activa = bezittingen die langer dan één jaar mee gaan
Ø Vlottende activa = bezittingen met een looptijd korter dan één jaar.
Ø Liquide activa = bezittingen waarmee je kunt betalen zoals kas en bank.

- Aflossing = een (gedeeltelijke) terugbetaling van een lening.

Passiva
- Passiva = vreemd- en eigen vermogen, je kunt de passiva in 2 groepen verdelen:
Ø Eigen vermogen = geld waarover de vereniging altijd (permanent) kan beschikken en
hoeft de vereniging nooit aan iemand terug te betalen.
Ø Vreemd vermogen = geld dat de vereniging geleend heeft en terugbetaald moet worden.
· Lang vreemd vermogen = geld waarover de organisatie meer dan één jaar kan beschikken.
· Kort vreemd vermogen = geld waarover de organisatie minder dan één jaar kan beschikken.

Soorten lang vreemd vermogen
- Hypothecaire lening = langlopende lening met onroerend goed als onderpand. Als de geldlener de rente en/of de aflossing niet kan betalen, dan kan de geldgever het onroerend goed opeisen.
- Onderhandse lening = hierbij leen je geld van zakelijke relaties, vrienden of familie.’

Soorten kort vreemd vermogen
- Rekening-courantkrediet = bijzonder geschikt voor als je het ene moment veel geld nodig hebt, en op een ander moment weinig.

- Kredietlimiet = een bepaald bedrag dat de geldlener rood mag staan van de geldgever.

Evenwicht
- Mutatiebalans = hierbij maak je van iedere financiële transactie een mutatiebalans waarbij je de verandering van de betreffende balansposten weergeeft.

Momentopname
Een balans is altijd een momentopname.

Liquiditeitsbalans
- Liquiditeitsbalans = een balans waarbij de activa gerangschikt worden naar de mate van liquiditeit (=de mate waarin die middelen aangewend kunnen worden om betalingen mee te verrichten) en de passiva naar de tijd waarover men over het vermogen of het geld kan beschikken.

Overzicht van ontvangsten en uitgaven
- Overzicht van ontvangsten en uitgaven = een samenvatting van de ontvangsten en uitgaven per kas of bank in één bepaalde periode. Het geeft een verklaring voor de verandering van de liquide middelen in de voorbije periode. Hierop worden dus de financiële feiten vermeld die leiden tot een verandering van de kas of de bank
Kas (eindbalans) + Bank (eindbalans) = Kas (beginbalans) + Bank (beginbalans) +/- saldo ontvangsten en uitgaven’
Als de bank aan de creditzijde van de balans staat dan is er sprake van een schuld (rood staan) en hoort de bank niet bij de liquide middelen.


Begroting van ontvangsten en uitgaven
- Begroting van ontvangsten en uitgaven = men kijkt naar de toekomst, naar de ontvangsten en uitgaven die men van plan is te doen.
- Activiteitenplan = een organisatie legt vast welke activiteiten zij in de komende periode zal ondernemen.
- Begroting = geeft een overzicht van de verwachte ontvangsten en de verwachte uitgaven in de komende periode. Hierin wordt aangegeven waar de liquide middelen vandaan zullen komen en waaraan de gelden zullen worden besteed.

Liquiditeitsbegroting
- Liquiditeitsbegroting = wordt opgesteld om de ontwikkeling van de liquiditeitspositie in de toekomst te kunnen beoordelen. Hierin staat per maand/per kwartaal vermeld wat de ontvangsten en uitgaven zijn. Deze begroting wordt meestal voor de periode van een jaar opgemaakt waarbij het jaar wordt opgedeeld in kwartalen of maanden. De liquiditeits-begroting geeft dan aan hoeveel liquide middelen een organisatie overhoudt dan wel tekort komt in een bepaalde periode van het jaar.

REACTIES

B.

B.

Yes dankjewel , nu kan ik nog een voldoende halen.

11 jaar geleden

J.

J.

Je schrijft cooperatie, maar je bedoelt cooptatie!
Dus:
Coƶptatie = het bestuur noemt zichzelf

9 jaar geleden

K.

K.

Thanks geweldige samenvatting.!

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.