Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Van kind tot burger

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2404 woorden
  • 4 april 2006
  • 149 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
149 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Chronologische samenvatting
1750 patriotten en verlichting • Invloed Franse en Britse denkbeelden (Locke, Rousseau) • Opvoeding, onderwijs, kennis, deugd
1780 Kenmerken van de Republiek (Nederland) • Statenbond • Strijd met Spanje (verbondenheid) • Stadhouder • Gereformeerde kerk overheerst • Gouden Eeuw (liep ten einde) • Elite macht • Achterstand republiek in internationale handel • Van nijverheid werd weer overgegaan op landbouw
1784 • Oprichting van Het Nut

1795-1848 (patriotten) verschillen met oude denkbeelden • Burgerschap, opvoeding en onderwijs • Patriotten, gaan over op nationaal niveau, vraagstukken betroffen het hele land • Niet meer eigen belang, maar algemeen belang • Deugdzaamheid, verdraagzaamheid, matigheid, redelijkheid en godsvrucht • 1780 kwam er kritiek op stadhouder Willem V • ondanks deze verandering dachten de patriotten nog niet aan een nationale wetgeving
Opvoeding en onderwijs (ongeveer 1790) • Locke en Rouseeau • In Nederland waren de praktische denkbeelden van Locke meer van invloed • Locke= kinderen zijn vormbaar, niet slecht van nature, belonen komt ten goede • 18e eeuwse literatuur= kennis is deugd • Nederlandse verlichting had een uitgesproken christelijk karakter • Onderwijs was de taak van de kerk en lokale overheden + standenonderwijs • Verlichters waren tegen hoofdelijk onderwijs (dus voor klassikaal) en lijfstraffen
1795 • Frankrijk valt Nederland binnen, Willem V vlucht • Eerst wordt Nederland Bataafse republiek en daarna koninkrijk Holland • Fluwelen revolutie (zachtaardig en gemakkelijk) • 1798, ontwikkelingen in de Franse republiek leiden ertoe dat Nederland een eenheidsstaat met nationale grondwet werd • onder invloed van Frankrijk: formele afschaffing van de standen (in de praktijk was het wat minder te merken), kerk +staat gescheiden • Democratie werd minder door= 1) teleurstellingen over politieke verdeeldheid 2) steeds meer Frans toezicht • Natievorming werd gestimuleerd door: -cultuur en taal (Rijksmuseum, koninklijke bieb en ABN) –onderwijs (schoolwet 1806) – armenzorg • Er kwam: standaard munt, standaard maten en gewichten, uniformering rechtspraak, invoering nationaal belasting stelsel, organisatie van posterijen als nationale dienst
1815 • Het Congres Van Wenen (Noord- + Zuid Nederland samengevoegd) 1830 • Noord en Zuid weer uit elkaar, België werd onafhankelijk • Cultuur politiek van Willem I gericht op, nationale geschiedenis, taal en geloof (prot. Chr.) 1845-1849 • De zwarte jaren, de jaren van recessie, de economie in Nederland stagneerde
Schoolwet 1806 (verlichting van het volk en natievorming), onderwijs moest • Moreel verval tegengaan • Christelijke deugden overdragen • Verlicht burgerschap + natiebesef • Onderwijs democratiseren (voor alle klassen/standen onderwijs) • Onderwijs Moderniseren • Overheidscontrole • Het verschil met latere onderwijswet, niet kosteloos en geen leerplicht • De schoolwet van 1806 betrof vooral de inhoud van het onderwijs, belangrijkste doel was de redelijk en zedelijke vorming van de leerlingen
1799-1801 • Agent (minister) van Nationale Opvoeding, J.H van der Palm, moeste de onderwijshervorming realiseren • 1801, instelling schoolopzieners
1806 • Adriaan van den Ende= feitelijke opsteller en uitvoerder van de schoolwet van 1806, hij was landelijk hoofdinspecteur van het onderwijs (1805-1833) Wat deed van den Ende? • Hij zette een efficiënt netwerk van schoolopzieners op • Oefende druk uit op lagere overheden om hen tot medewerking aan de wet en een ruimhartiger financiering van scholen te bewegen • Publiceerde een handboek voor onderwijzers] • Hij had een energieke aanpak en praktische zin, deze zijn voor introductie van een gecentraliseerde onderwijssysteem van onschatbare waarde geweest
Klassikaal onderwijs, zedelijke vorming, nationaal besef, en Het Nut • Er ontbrak veel geld bij gemeenten voor de financiering van uitbreiding van het aantal goedgekeurde klaslokalen daardoor werden lokalen overvol en ontstond gebrekkig onderwijs (vooral op armenscholen) • Voor het klassikaal onderwijs werd modern, gestandaardiseerd lesmateriaal geïntroduceerd. (lezen, schrijven en soms rekenen) • De overheid schreef met een landelijke boekenlijst alle leermiddelen voor • Veel schoolboekjes werden uitgegeven door het Nut, deze boekjes waren sterk moraliserend en vaderlandslievend, + prot. Christelijke geest • Leerstellig onderwijs was verboden dus de bijbel ontbrak op de lijst • Het ging dus vooral om maatschappelijke en christelijk deugden en het algemeen beschaafd Nederlands (ABN) • ABN was voor communicatie tussen hoge en lage standen en communicatie tussen regio’s, maar omdar de onderwijzers zelf ook vaak dialect spraken was dit geen eenvoudige opgave • Het Nut richte zich op modelscholen, het publiceren van nuttige handleidingen en het ontwikkeling van verantwoordelijk lesmateriaal • Het Nut ging samenwerken met de overheid, het nut was voor verbetering van salariëring van de leraren waardoor ze een meer onafhankelijke positie kregen, hierdoor konden de hervormingen (door verbetering van leraren) beter worden doorgevoerd
Landelijke controle, wat deden schoolopzieners? • Regionale schoolopzieners deden er alles aan om de onderwijshervormingen te laten slagen • Ze controleerden bij schoolbezoeken de invoering van het klassikale stelsel • Ze bemoeiden zich met de kwaliteit van schoolgebouwen en dit leidde overal tot verbouw en nieuwbouw • Ze waren vaak publicist op onderwijsgebied, zijn schoolden ook in de praktijk zowel ervaren als aanstaande onderwijzers door het organiseren van regionale onderwijzersgezelschappen, in deze onderwijzers gezelschappen werd de theorie van nieuw didactiek gezamenlijk bestudeerd alles werd besproken en zo bereidde de jonge onderwijzers zich voor op het examen • Er kwam een rangenstelsel voor onderwijzers, leraren konden doormiddel van examens in een steeds hogere categorie komen en hierdoor een hoger salaris krijgen, dit leidde ertoe dat zijn zich steeds meer bekwaamden en het onderwijspeil stijg • Veel mensen waren toch nog te conservatief en vonden bijv, lijfstraffen wel nuttig, schoolopzieners gingen met zowel ouders als onderwijzers met dit denkbeeld in discussie

Na 1806 • Toch bleven de standen bestaan • Er was volksonderwijs en er was voor de rijkere particulier onderwijs • Veel kinderen uit volksklasse verzuimden toch onderwijs, ivm kinderarbeid (vooral in afgelegen plattelands gebieden en verpauperde stadsbevolking was veel verzuim) 1848-1920 • De grondwet van 1848 wijzigingen (door thorbecke): - macht van de koning werd beperkt - door ministeriële verantwoordelijk werd macht parlement versterkt - 2e kamer belangrijkste politieke orgaan - de 2e kamer werd rechtstreeks door de bevolking gekozen dmv censuskiesrecht - vrijheid van onderwijs en vrijheid van vereniging
1850 • liberalen waren in de 2e kamer sterk vertegenwoordigd • volgens liberalen had de overheid een voorwaardenscheppende taak • vrijheden en zelfstandigheid burgers moest bevorderd worden • politieke was een zaak van deftige heren, en dus gegoede burgers • 5 a 6 % van de mannen bezat na 1848 het kiesrecht • ook de niet-kiesgerechtigde burgers hadden volgens liberalen een belangrijke rol, zij moesten zorgen voor het welzijn van de staat en natie door werkzaamheid, en orde van het gezin • Op termijn zouden gewone burgers ook in aanmerkingen kunnen komen voor het kiesrecht, onderwijs zou daarin een belangrijke bijdrage kunnen leveren
Rol overheid in onderwijs • Leerstelling onderwijs was verboden, maar Joden e.d vroeg om uitzonderingen, de liberalen vroegen zich af of de wet niet al te veel beperkingen oplegde, en of een dergelijke rol van de overheid in het onderwijs niet te ver ging • Overheid diende zich niet te bemoeien met zaken van godsdienstige aard of de persoonlijke levenssfeer van burgers
1848 • Vrijheid van onderwijs en vrijheid van verenging
Na deze verandering moest ook de schoolwet aangepast worden
1857 • De schoolwet van 1857 • Vrijheid van godsdienst in het onderwijs
1878 • De schoolwet van 1878, voorzag in een verdere kwaliteitsverbetering van het lager onderwijs • Onderwijs uitgaven fors verhoogd • Klassengrootte 40 leerlingen • Hoger salaris leraren • Voorschriften aan bouw en inrichting van school gebouwen • De overheid bekostigde scholen met een algemeen christelijk karakter
Na 1850 • Verhogen van onderwijspeil, verbreden mogelijkheden van de leerlingen • Er kwamen na onderwijswet van 1857 meer verplichte vakken, het volksonderwijs kreeg een meer gekwalificeerde functie, het moest kinderen opleiden tot vakbekwaamheid opdat zij een functionele bijdragen konden leveren aan een samenleving waarin de vraag naar geschoold personeel toenam • Sociale achtergrond (standen) waren niet meer bepalend in het onderwijs • Toch bleven de zedelijke en maatschappelijke doelstellingen uit de wet van 1806 wel bestaan (saamhorigheid, band met vaderland) Na 1870 • De economische groei versnelde in Nederland • Industrie leidde tot overschakeling op stoomkracht, schaalvergroting en mechanisering
Na 1880 • Werkgelegenheid in de landbouw nam terug • De industrie en de dienstensector werden steeds belangrijker • Mobiliteit mensen trokken naar de stad • Er ontstond een omvangrijke nieuwe middenklasse van kantoorpersoneel en ambtenaren • Er ontstond sociale mobiliteit, je kon hogerop komen • Toch leefde de echte armen mensen van de burgerij wel in sloppenwijken en krappe behuizingen

1870-1900 • De levenstandaard van de bevolking steeg aanzienlijk • Uiteindelijk gold dit ook voor de aller armste • Bij beter gesitueerde arbeiders kwam er ruimte voor meer dan alleen levensbehoeften, schoolgang van de kinderen werd een belangrijke prioriteit, evenals verbetering van de woonsituatie • Er werd als het ware in kinderen geïnvesteerd door liefdevolle zorg en adequaat onderwijs
Kinderarbeid kwam vooral voor in de landbouw en textielsector, kinderen uit de laagste inkomensgroepen moesten dit werk blijven doen, mede door introductie stoommachine werd het fabriekswerk lichter en geschikt voor kinderen
Discussie kinderarbeid (vanaf 1850) • Eerst waren werkgevers die kinderen in dienst namen weldoeners, later zag men de negatieve kanten in • Vooruitstrevende werkgevers en liberalen wilden een wettelijke regeling wat betreft kinderarbeid, ook waren er werkgevers tegen een regeling want ze waren bang voor meer volgende beperkingen
In de loop van de 19e eeuw • Nachtwakerstaat (waar liberalen voorstander van waren) komt onderdruk, er ontstaan namelijk een aantal kwesties in Nederland die zonder overheidsingrijpen niet goed konden worden opgelost namelijk: 1. wantoestanden in fabrieken en de kinderarbeid
2. schoolverzuim en de leerplicht
3. vrijheid van onderwijs en bekostiging bijzondere scholen
4. uitbreiding kiesrecht en de sociale kwestie
Kinderarbeid was de belangrijkste rede voor schoolverzuim, uitbreiding van het kiesrecht was alleen verantwoord wanneer de nieuwe kiezers onderwijs hadden gevolgd. Dus er waren 2 kwesties
1. kinderarbeid moest bij de wet verboden worden
2. schoolbezoek bij de wet verplicht • de positie van de progressief liberalen werd sterker (de vooruitstrevende) en die van de conservatieve liberalen kwam onder druk te staan door de volgende kwesties - parlementaire enquêtes onthulden wantoestanden in fabrieken, en het aandeel van vrouwen en kinderen in fabrieksarbeid - in de schoolstrijd gingen de katholieken en de protestanten samenwerken om financiële gelijkstelling van openbaar en confessioneel bijzonder onderwijs te realiseren - progressief liberalen wilden uitbreiding van het kiesrecht en vonden goed onderwijs heel belangrijk - vanuit de arbeiders bewegingen (sociaal democratisch) werd de roep om algemeen kiesrecht en daarmee ook aan de arbeidersklasse politieke invloed toe te kennen steeds luider
1874 • kinderwet van van Houten, stelde niet heel veel voor want veldarbeid en huiselijke en persoonlijke diensten mochten nog wel, ook was leerplicht nog niet in de wet opgenomen

1889 • De arbeidswet, nachtarbeid voor 12-16 jarigen en vrouwen werd verboden ook mochten de maar 11 uur per dag werken, ook kwam er een arbeidsinspectie
Na 1850 • Orthodox-protestanten, rooms-katholieken en arbeiders gingen zich organiseren om hun belangen in de genoemde kwesties te behartigen, ze voelden zich achtergesteld • Een deel van de arbeiders werd aangetrokken door het socialisme en organiseerden zich aanvankelijk in werklieden vereniging en vakbonden • Abraham kuijper formuleerde het uitgangspunt van soevereiniteit in eigen kring, bij de orthodox protestanten en rooms katholieke stond de onderwijskwestie in dit proces van organisatie en emancipatie centraal, eigen onderwijs hing namelijk sterk samen met een eigen identiteit en met de mogelijkheden een eigen positie in de samenleving te versterken
Er was nog steeds geen overheidsbekostiging van het speciaal onderwijs maar in 1889 lukte door de kiesuitbreiding van 1887 en de totstandkoming van het eerste confessionele kabinet stelden confessionelen in staat in 1889 een wetswijziging door te voeren die financiering van het bijzonder onderwijs mogelijk maakte onder bepaalde voorwaarden. Kiesrechtkwestie vanaf 1870 • Veel mensen waren tegen het census (op grond van belasting afdraging) kiesrecht • In 1887 werd de censusbepaling uit de grondwet geschrapt, maar het was nog moeilijk om een ander criterium te vinden op basis waarvan iemand wel of niet mocht stemmen • Het Caoutchouc artikel kwam ervoor in de plaats, die artikel verleende kiesrecht aan mannen die voldeden aan het’’ kenteken van maatschappelijke welstand en geschiktheid’’. De gemeentes moesten deze geschiktheid vaststellen, het electoraat werd verdubbeld. 1896 nog meer uitbreiding van het kiesrecht • In progressieve liberale kring kwam men tot de conclusie dat een volwaardig burgerschap volgens liberale criteria voor sommige bevolkingsgroepen zonder hulp van de overheid niet te verwezenlijken was
1897 • Het progressief liberale kabinet Pierson Goeman Borgesius trad aan, en het kenmerkte zich door indrukwekkende activiteit op het gebied van sociale wetgeving. Er kwam een ongevallenwet en een woningwet en er kwamen wetten ter bescherming van kinderen (kinderwetten) en de Wet op de Leerplicht
Na 1889 • De liberalen waren voor de leerplicht, de confessionelen stemden niet in zolang de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs niet bij de wet geregeld was • Sociaal-democraten waren bang voor te hoge kosten van het onderwijs, ze eisten compensatie in schoolspullen van plaatselijke overheden. Dus ook de sociaal democraten stemden tegen. 1901 - de wet op leerplicht werd in 1901 aangenomen (bijna 50-50 aantal stemmen) 1917 - de onderwijspacificatie van 1917, het algemeen kiesrecht werd ingevoerd en de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs - met de invoering van het algemeen kiesrecht werd Nederland een parlementaire democratie - de financiële gelijkstelling van de scholen leidde in het bijzonder onderwijs tot een forse stijging van het aantal scholen
na 1850 - de school werd het voorportaal, en na de schoolwet van 1857 werd ondanks dat het standenonderwijs nog niet doorbroken was wel de capaciteit van een leerling belangrijk ipv afkomst - voor de middengroepen werd de HBS opgericht - door de enorme toestroom van leerlingen, vooral op de armen scholen ,ontstonden er grote wachtlijsten - vanaf 1869 kwam er moderner lesmateriaal, de moraliserende toon daarin verdween en eveneens verwijzingen naar standen - men wilde leerprocessen effectiever maken, zo gebruikten rond 1900 vrijwel alle scholen het ‘’leesplankje van Hoogeveen’’ - er kwamen leerleesboekjes - en er waren wandplaten voor ak, g.s en kennis der natuur - rond 1900 kwamen er ook schriften en inktpennen - het analfabetisme werd rond 1900 bijna geheel terug gedrongen - klassikaal onderwijs-= tucht+ dicipline, kijken, nazeggen, luisteren en herhalen - 1901 kwam er een wettelijk sanctie op het slaan van kinderen
discussie lespraktijk - over de inhoud van lesvakken bestond niet altijd overeenstemming (vooral tussen openbaar en confessioneel, en RK en prot. - Het ontstaan van confessioneel onderwijs leidde ertoe dat de openbare scholen hun vrijzinnig-protestants karakter langzamerhand verloren en in toenemende mate neutraal werden en minder godsdienstig
Er werd veel aandacht gericht op het terugdringen van relatief schoolverzuim (in oogstseizoenen e.d) Ook het absolute schoolverzuim van kinderen in de allerarmste gezinnen moest worden teruggedrongen, de enige oplossing was de instelling van de leerplicht. De kwaliteit van het onderwijs was na 1857 sterk verbeterd, het belang ervan werd steeds meer ingezien. De leerplicht (yes eindelijk) Door de leerplichtwet van 1901 werden ouders verplicht kinderen vanaf 6 jaar gedurende 6 aaneengesloten jaren naar school te laten gaan. Wel was er een landbouwverlof in land- en tuinbouw gebieden (6 weekjes). Gemeentes moesten op de leerplicht toezien. De kinderarbeid van kinderen boven de 12 nam toe en de aanmelding voor gevolg onderwijs nam af. Door de leerplicht werd onderwijs een recht ipv een voorecht. Waardoor kwam in Nederland pas veel later de leerplicht dan in andere landen? Dat kwam door de schoolstrijd die hield de invoering ervan tegen
Van wie nam de overheid als het ware de rol over na het invoeren van de leerplicht? Van de verlichte burgerij aan het beging van de 19e eeuw (patriotten)

REACTIES

R.

R.

Erg goed!
Bedankt!
Veel aan gehad, thnx
nu haal ik mischien nog wel een voldoende:P

groetjes

18 jaar geleden

D.

D.

Je bent mijn redder in nood (A)
dankjeeee!

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.