Wetenschapsfilosofie

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2861 woorden
  • 21 februari 2005
  • 82 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
82 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Filosofie
Hoofdstuk 4: Wetenschapsfilosofie

Inleiding:
- Wetenschap draait om weten, om kennis dus
Toegepaste wetenschap: er wordt wat met kennis gedaan of kan worden gedaan
Wetenschapsfilosofen: houden zich bezig met de aard, de structuur en de legitimiteit van wetenschap, opgevat als een rationele vorm van kennisverwerving.
Ze houden zich bezet met de vragen:
- Welke methode wordt er in de verschillende wetenschappen gehanteerd?
- Welke soorten wetenschappen kunnen we onderscheiden?

- Wat is de eenheid en samenhang van die verschillende wetenschappen?
- Hoe kan toepassing van wetenschappelijke kennis in de samenleving theoretisch en ethisch verantwoord worden?

Paragraaf 1 Soorten wetenschap

1.1 Wetenschap en gezond verstand
Common sense-kennis: gezond verstand, verzamel je gedurende je leven op grond van
dagelijkse ervaringen.
1.) Heeft doel praktisch nut
2.) Verwerf je op onsystematische manier, door eigen ervarinh
3.) Uitspraken zijn vaag onvolledig geformuleerd.
4.) Inconsistenties?
Wetenschappelijke kennis: tegenovergestelde van common sense-kennis.
1.) Wordt verworven met als doel iets te verklaren of te begrijpen.
2.) Verwerf je op systematische manier (methodisch onderzoek, theoriën)
3.) Uitspraken zijn precies, toetsbaar en ruim toepasbaar.
4.)Heeft veel onderlinge verbanden

- Wetenschappelijke kennis komt vaak voort uit commen sense-kennis, wetenschap begint met het bekritiseren van de mythen en de vooroordelen van de common-sense.
- Wetenschappelijke kennis sijpelt terug in het dagelijkse leven, taalgebruik.

1.2 Empirische en formele wetenschappen
Indeling wetenschappen:
- Faculteiten: zo delen universiteiten wetenschappen in
- Alfawetenschappen: taalkunde literatuur
Bètawetenschappen: natuur en scheikunde
Gammawetenschappen: economie en psychologie
Tegenwoordig:
- Formele wetenschappen: logica en wiskunde
Natuurwetenschappen: astronomie en biologie
Sociale wetenschappen: sociologie, economie
Interdisciplinaire wetenschappen: filosofie, cybernetica
Toegepaste wetenschap: wat er met wetenschappelijke kennis gedaan kan worden, het praktisch nut ervan (geneeskunde, techniek)

Empirische wetenschappen: alle wetenschappen die een bepaald deel van de empirische
werkelijkheid onderzoeken (zintuiglijk waarneembaar) hebben een empirische basis

Formele wetenschappen: bestuderen de structuur van formele systemen en abstracte begrippen. Wiskunde (het gaat alleen om getallen) logica en formele grammatica
Formeel: de vorm betreffend, vorm staat tegenover inhoud
Abstract: niet tastbaar en bestaan niet in de empirische werkelijkheid

1.3 Verklaren of verstaan
- Het verschil tussen beschrijvende en begrijpende wetenschap wordt bepaald door het feit dat de sociale wetenschappen zich bezighouden met menselijk gedrag, terwijl de natuurwetenschappen zich richten op de (levensloze) natuur.
Beschrijvende wetenschappen: Natuurwetenschappen, Object wordt zo precies mogelijk beschreven, om dingen te verklaren. (oorzaak-gevolg)
Nomothetisch: wetten stellend, eenzelfde oorzaak heeft altijd hetzelfde gevolg.
Begrijpende sociale wetenschappen: sociologie, psychologie, geschiedenis. Niet gericht op oorzakelijke relaties, maar op verstaan, begrijpen.
Ideografische wetenschappen: het eigene beschrijvend, richten zich op zichtbare, concrete delen van de werkelijkheid. Geen algemene wetten.
- Een sociale wetenschapper kan geen natuurwetenschap toepassen. Hij interpreteert het gedrag van mensen dat hij observeert op grond van wat hij al weet en de context.
Participerend onderzoek: bij Sociale wetenschappen wil de wetenschapper weten wat mensen beweegt in het gedrag en manier van samenleven.

Daarom moet hij zich kunnen inleven.

Paragraaf 2 Bronnen van wetenschappelijke kennis

Empiristen: zintuiglijke waarneming is de enige bron van betrouwbare kennis, baseren kennis dus op ervaring
Rationalisten: stellen het verstand (rede, ratio) centraal als bron van betrouwbare kennis, alleen door goed na te denken en verstand te gebruiken, krijg je betrouwbare kennis

2.1 Kennis van de empirische werkelijkheid
De werkelijkheid: alles wat op een of andere manier bestaat
Empirische werkelijkheid: de zintuiglijke waarneembare werkelijkheid
Feit: gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat, alle feiten vormen tezamen de werkelijkheid
Observeren: zo nemen ze met hun zintuigen de werkelijkheid waar en leggen die observaties vast in uitspraken. Feitelijke uitspraken, hebben betrekking op feiten
Een ware feitelijke uitspraak: stemt overeen met de werkelijkheid (de feiten) zo’n uitspraak beschrijft de werkelijkheid zoals die is
Theorie: een serie uitspraken over de werkelijkheid die op een systematische manier samenhangen en trachten de werkelijkheid te verklaren

Theorie ‘in wetenschap’: een beperkt aantal wetmatige uitspraken die een bepaald deel van de werkelijkheid beschrijven en verklaren en die algemeen aanvaard worden door de beoefenaren van het betrokken vakgebied.
Wetmatigheid: Iets is meerdere malen herhaald door verschillende personen
Kwaliteit: een eigenschap van een object, waardoor dit is zoals het is
Primaire kwaliteiten: grootte vorm, aantal, positie en beweging (meetkundig)
Secundaire kwaliteiten: kleur, geluid, geur, warmte en kou, zijn subjectief
Kwantiteit: telbaarheid, betreft de grootte, hoeveelheid. Uitsluitend van toepassing op stoffelijke objecten, die uitgebreidheid bezitten en gelokaliseerd kunnen worden in de ruimte
- bij veel wetenschappelijk onderzoek is het van belang dat bepaalde kwaliteiten kwantificeerbaar gemaakt worden, zodat ze gemeten of geteld kunnen worden. (vrouwen cafés filmen, hoeveel onbedekte huid in combinatie stellen met maandelijkse cyclus)

2.2 Aristoteles: antieke wetenschap
Aristoteles: logica, ethiek, politiek, letterkunde, natuurwetenschap, verzamelaar. Empirist.
Empirist: gaat uit van een werkelijkheid, de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid.
Inductieve methode: het afleiden van regels uit herhaaldelijk waargenomen verschijnselen (de zon komt elke morgen op)
- Soms een fout beeld van de wereld, dat komt niet door de zintuigen, maar door het verstand die trekt verkeerde conclusies.
Logica: de regels voor een verantwoorde en correcte manier van denken. Hoe je denkt, niet om wat je denkt.

- Hij was voor theorie, geen praktijk, voerde zelfs nauwelijks iets uit. (experimenten)
- Dingen streven ernaar om datgene te realiseren wat wezenlijk voor hen is, dat wil zeggen: waar ze voor bedoeld zijn.
Doelgerichte/teleologische opvatting: een steen valt omdat hij verlangt naar de grond.

2.3 Francis Bacon: kennis is macht
Francis Bacon: politiek, kanselier, stierf aan eigen experiment (effecten van kou op menselijk lichaam) Wilde de verborgen geheimen waaraan de natuur gehoorzaamt verhelderen, daardoor mens macht over natuur.
(‘kennis is macht’) Empirist. Inductie methode
Idolen: vooroordelen en misverstanden (maakte Bacon korte metten mee)
Gezagsargumenten: argumenten gebaseerd op het gezag van een deskundige of andere autoriteit. (wijst Bacon af)
Speculatieve kennis: komt voort uit de verbeelding die niet gebaseerd is op zintuiglijke waarnemingen. (moet het ook ontgelden)
- Uitspraken dienen door experimenten getoetst te worden, pas dan gelden ze als wetenschappelijk kennis.
‘Het nieuwe Atlantis’: boek met zijn utopie, maatschappij wordt geregeerd door religieus, wetenschappelijk genootschap. Hij spreekt over DNA technologie en pepmiddelen. Boek zorgde voor enthousiasme in de wetenschap en dit leidt tot de Industriële revolutie.

2.5 Galileo Galileï: doorbraak van de moderne wetenschap
Galileï: wiskundige, natuurkundige, sterrenkundige, leefde toen het gevaarlijk was om wetenschapper te zijn. (wereldbeeld van christelijk middeleeuwen) De kerk vermoordde Bruno, omdat hij zei dat het heelal oneindig was.

Geocentrisch wereldbeeld: aarde het middelpunt van het heelal
Heliocentrisch wereldbeeld: de zon is het middelpunt van het heelal (Galileï)
- hij verwierp net op tijd zijn idee, hij onderbouwde de inzichten van Copernicus door empirisch onderzoek en toepassing van wiskunde.
- Concentreert zich op het ‘hoe’ (vooral het beschrijven) van de bewegingen in tegenstelling tot Aristoteles (waarom) Hij herleidde alles tot wiskundige vormen en formules. Hij controleerde alles door experimenten. (basis voor moderne mechanica)
Traagheidsbeginsel: veronderstelt de mogelijkheid van een eeuwigdurende beweging, maar dan wel een cyclische geen rechtlijnige. (gelooft in een eindig bolvormig heelal, in tegen stelling tot Bruno)

2.6 Isaac Newton: naar een mechanistisch wereldbeeld
Isaac Newton: doorbrak middeleeuwse wereldbeeld, mechanica, bescheiden, empirist.
- Alle beweging kan terug worden gevoerd op het principe van de zwaartekracht en de drie bewegingswetten. (dit was nieuw, men dacht altijd dat het aardse anders was dan het bovenaardse)
Universum: kon als een reuzachtige, in principe volledig verklaarbare machine worden
opgevat.
- Geloofde in bestaan van lege ruimte, daarom kan beweging en verandering op afstand worden bewerkstelligd.
Einstein: ontkrachte Newton’s idee van een homogene, absolute tijd en ruimte, door zijn relativiteitstheorie.

Paragraaf 3 De Empirische cyclus

Empirische cyclus: een beschrijving van de verschillende fasen van het onderzoeksproces in de empirische wetenschappen. ‘Observatie- inductie (hypothese vorming)- deductie (voorspelling)- toetsing- evaluatie.’

- Het is geen weergave van de werkelijke gang van zaken bij een concreet onderzoek, omdat je in praktijk vaak moet improviseren.

3.1 Twee manieren van redeneren
Niet empirische wetenschappen: filosofie, wiskunde, en logica
- Tegenwoordig geen echte tegenstelling meer tussen empiristen en rationalisten. Nemen dingen van elkaar over.
- Het is mogelijk om door middel van nadenken en redeneren betrouwbare kennis te verkrijgen.
Inductie: wordt vanuit het bijzondere en concrete naar het algemene en abstracte toe geredeneerd. Je ziet dat ijzer uitzet bij verhitting, na een aantal keren trek je de conclusie dat ijzer uitzet bij verhitting
Generalisatie: een algemene uitspraak die uit concrete gevallen voortkomt. (van concrete naar alle gevallen)
Inductie-probleem: volgens logica mag een conclusie nooit meer bevatten dan de voorgaande stellingen. (je kunt nooit alle ijzers uitgeprobeerd hebben, dus het geldt alleen voor dat ijzer wat je gebruikt hebt)
Deductie: van algemene en abstracte wordt naar het bijzondere en concrete geredeneerd
Alle Nederlanders in loondienst moeten belasting betalen
Karel is een Nederlander in loondienst
-----------------------------------------------------------------------

Conclusie: Karel moet belasting betalen
- Als de premissen van de deductieve redenering waar zijn, is de conclusie ook waar.
Probabilistische: (waarschijnlijkheids) uitspraken, de premissen geven steun aan de conclusie, maar verschaffen geen zekerheid.
- Het trekken van een conclusie uit te weinig waarnemingsgegevens zorgt voor overhaaste generalisering.
Formalisatie: In empirische wetenschappen waar getracht wordt de op inductieve wijze verkregen algemene uitspraken te reconstrueren tot een axiomatisch-deductief systeem

3.2 Het kookpunt van water
empirische cyclus: observatie  ( het aan de kook brengen van vloeistoffen, meten van de temperatuur en zien dat water steeds bij 100 graden kookt)
inductie ‘hypothese’ (water kookt altijd bij 100 graden)
deductie  (onderzoek door middel van deductief redeneren, toetsbare voorspellingen, alle vloeistoffen hebben een vast kookpunt, kwik is een vloeistof, dus het heeft een vast kookpunt) toetsing  (aantal potjes kwik verwarmen en kijken of het bij dezelfde temperatuur begint te koken.)
evaluatie (eindbeoordeling, daardoor kan je weer meerdere dingen gaan moeten observeren en is het ook een cyclus)
hypothesen: een veronderstelling die nog bewezen moet worden. (in de 2e fase van

empirische cyclus)

3.3 Nuanceringen
Empirische cyclus: geïdealiseerd onderzoeksmodel en sterk vereenvoudigd voorbeeld.
Het onderzoek verloopt meestal niet volgens het model, chaotisch, maar
je kunt het later wel reconstrueren, waardoor het begrijpelijker is.
Uitvinding: nieuwe vormen van gedrag ontstaan in de geest van getalenteerde individuen
Imitatie: het proces waardoor nieuw gedrag wordt verspreid, geaccepteerd en gedeeld
Werther effect: publicatie van gedragingen zorgen ervoor dat die sneller geïmiteerd worden.
In het boek ‘Die Leiden des jungen Werthers’ pleegt de jongen zelfmoord,
na publicatie volgen er meer. Het zelfde geld voor Marilyn Monroe, die
ermee in de krant stond.
- In wetenschap is observatie altijd probleemgeleid.
- Bij wetenschappelijk onderzoek gaat het vaak om het vinden van een stukje ontbrekende kennis, waarmee de wetenschap een stukje mee vooruit is geholpen.

3.4 Auguste Comte: positivisme
- Volgens Comte moet de wetenschap zich bezighouden met en beperken tot verschijnselen: de ‘positieve’ feiten en zich verre houden van metafysica.

Positivisme: de wetenschap moet zich beperken tot alleen maar verschijnselen.
Metafysica: alles wat de verschijnselen te boven gaat, het hogere, het bovenaardse.
Auguste Comte: 1798-1857, vader van positivisme, rationalist, werd beetje gek, hij ziet 2 fases in de geschiedenis.
1e fase: theologisch stadium: de mens neemt de toevlucht tot de bovennatuurlijke krachten om verschijnselen te verklaren en begrijpen
2e fase: metafysische stadium: de goden worden ingeruild voor abstractere begrippen, zoals goed en kwaad, hierdoor komen ze te weten dat absolute kennis onhaalbaar is.
Taken wetenschap: - feiten vaststellen
- deze feiten volgens wetten ordenen
- op basis van deze wetten voorspellingen doen.
Wetenschappers: moeten zoeken naar overeenkomsten tussen en bepaalde opeenvolgingen van verschijnselen.
Positivistisch stadium: derde, laatste fase van de ontwikkelingsgang van de wetenschap
- Belang van de samenleving staat voorop
Altruïstische levenshouding: het individu zet zijn eigen belangen zo nodig op zij en maakt zich ondergeschikt aan het algemeen belang.

3.5 Waar of onwaar
Theorie: bestaat uit een serie samenhangende hypothesen, die getoetst moeten worden op werkelijkheid, dit kan door 2 manieren,

1. Verifiëren: de waarheid vaststellen, je zoekt zoveel mogelijk bevestiging van de hypothese
Verificatie: steeds een stukje meer zekerheid, dus kun je er stap voor stap op vertrouwen, nadeel dat het niet altijd waar is, inductieprobleem
2. Falsifiëren: de onwaarheid vaststellen, je zoekt naar een weerlegging van de hypothese.
Falsificatie: de weerlegging is 100% zeker, één is genoeg.
Neo- positivistische filosofen van Wiener Kreis: beschouwden mogelijkheid om te verifiëren als het criterium om onderscheid te maken tussen zinvolle en zinloze uitspraken
Criterium: kenmerk waarmee dingen in een bepaald opzicht van elkaar onderscheiden kunnen worden (kleur, waar/onwaar)
Zinvolheidscriterium: neo- positivistisch verificatiecriterium
Waarheidscriterium: iets kan onwaar zijn, maar wel zinvol. ‘de appel is blauw’
Popper: volgens hem is er voor elke hypothese een bevestiging te vinden als je er naar zoekt.
Vooroordelen worden zo ook gerechtvaardigd. Is voor falsificatie, als iets niet te falsificeren is, dan is het niet wetenschappelijk.
Falsificatiecriterium: een hypothese of theorie is waar als aan de volgende twee voorwaarden kan worden voldaan
1. Hypothese of theorie is falsifieerbaar (weerlegbaar op grond van empirisch onderzoek)

2. Hypothese of theorie kon tot op heden aantoonvaar niet gefalsifieerd worden
Demarcatiecriterium: het trekt een duidelijk scheidslijn tussen wetenschappelijke en pseudo-wetenschappelijke uitspraken.
- Vaak worden niet hele theorieën weggegooid als ze niet falsifieerbaar zijn, maar wordt er gewoon een nieuwe hypothese aan de rand veranderd.
Onderzoeksprogramma: - Harde kern: centrale hypothesen
- Beschermende laag: hulphypothesen aan de rand van de theorie

3.6 De Weiner Kreis: grote opruiming
Wiener Kreis: Weense kring van wetenschappers, rond 1920 om Morits Schlick heen.
Morits Schlick en Rudolf Carnap: vonden dat filosofie te ver ging met de metafysische
aspiraties. Het was onzinnig om je hier mee bezig te houden. Je moet je alleen met de werkelijkheid bezighouden (daarom neo- positivisten)
Neo- positivisten: een uitspraak moet geverifieerd worden
Protocolzinnen: hierin worden eenvoudige waarnemingsfeiten beschreven
- De wetenschap moet uitspraken doen, filosofie moet dit onder de loep nemen, het gaat over taal.
Schijnproblemen: wetenschappelijke problemen die berust zijn op spraakverwarring (God, ziel)

- De betekenis van een zin bestaat uit de manier waarop je die zin kunt verifiëren.
- De grootheid van Wittgenstein bestaat met name ook hierin, dat hij in zijn zogenaamde ‘tweede periode’ afstand heeft genomen van zijn eerdere opvattingen en ze aan een radicale kritiek heeft onderworpen

Ludwig Wittgenstein: had grote invloed op het neo- positivisme. Dat wat je kunt denken valt samen met wat je kunt zeggen. Over ethiek, religie en moraal dient dan ook te zwijgen, want het is niet zinvol in taal uit te drukken.
‘Filosofie behandelt een probleem, als een ziekte.’

3.7 Karl Popper: vallen en opstaan
Sir Karl Popper: wijdde zich aan demarcatiebeginsel.
Demarcatiebeginsel: de vraag naar het onderscheid tussen echte wetenschap en pseudo
-wetenschap.
- Wetenschappers moeten zich niet toeleggen op verificatie, maar integendeel op falsificatie: ze moeten zich inspannen om een uitspraak of theorie te weerleggen.
Hoe vaak moet je iets verifiëren voordat het waar is?
Algemene uitspraken: kunnen nooit meer zijn dan hypotheses of vermoedens
Dogmatisme: het altijd zoeken van het eigen gelijk door zich immuun te maken voor
tegenargumenten en tegenvoorbeelden (Hier is Popper tegen)
Kritisch rationalisme: een redelijkheid die altijd kritisch blijft, ook ten aanzien van zichzelf.

- Samenleving moet open staan voor uiteenlopende visies, ook voor ongebruikelijke, omdat je alleen je ongelijk kunt zien en je gelijk niet.

Paragraaf 4 Wetenschappelijke vooruitgang

4.1 vooruitgang of verandering
- Grote wetenschappelijk vooruitgang aan de hand van praktische toepasbaarheid, de laatste jaren. Brengt ook nadelen, massavernietigingswapens en milieuproblemen mee.
- als de wetenschap vooruitgang boekt, dan moet er ook een einddoel zijn ten opzichte waarvan er sprake is van vooruitgang.
- Het einddoel zullen we waarschijnlijk nooit bereiken, maar daardoor kunnen we richting geven aan het wetenschappelijk onderzoek.
- Sommige filosofen zien geen wetenschappelijke vooruitgang, er is geen einddoel

4.2 Opkomst en ondergang
Paradigma-wisseling: Een bepaalde theorie of wetenschapsopvatting samen met de bijbehorende werkwijze wordt vervangen door een andere.
Standaardvoorbeeld: een bepaalde aanpak en oplossing van een wetenschappelijk probleem wordt gebruikt om andere problemen op te lossen.
Anomalieën: onoplosbare problemen, gaan vooraf aan een paradigma. Uitkomsten van
(paradigma) experimenten die bepaalde hypothesen van het paradigma hinderlijk falsificeren.
Grondslagencrisis: Als autoriteiten binnen het vakgebied geen oplossing kunnen vinden voor de anomalieën.

- Jonge onderzoekers willen nieuw paradigma die de problemen van het oude niet kent of op weet te lossen.
- Opeenvolging van paradigma een wetenschappelijke vooruitgang?
Nee: Er is geen einddoel. Er is geen enkel paradigma beter, al gaat het nieuwe paradigma winnen, omdat de oude aanhangers sterven.
Ja: Er wordt niet voor niets een nieuwe bedacht, het oude voldeed niet meer aan de nieuwe feiten.

4.3 Thomas Kuhn: wetenschappelijke revoluties
Thomas Kuhn: viel op dat de mechanica van Newton niet beter was dan die van Aristoteles, maar anders. De geschiedenis loopt in horten en stoten. In goede tijden wordt de wetenschap geleid door vooronderstellingen die niet ter discussie staan.
Paradigma: set van aannames, vooronderstellingen.
Wetenschappelijke revolutie: het oude paradigma wordt ingeruild voor een andere
- Na de aanvaarding van een nieuw paradigma ziet de wereld er als het ware anders uit, onvergelijkbaar zelfs.
Visie Kuhn: staat haaks op Popper zijn filosofie, hij gelooft namelijk dat wetenschappelijke
kennis geleidelijk loopt.
- Als je terug kijkt, zie je een geleidelijke groei, maar dat is gezichtsbedrog, in elke wetenschappelijke periode reconstrueert een eigen geschiedenis van de wetenschap.
- tijdens normale wetenschappelijke periodes, geen echte falsificatie geduld, tijdens wetenschappelijke revoluties is er geen discussie tussen de 2 paradigma’s. Wetenschap is misschien wel niet irrationeel, maar a rationeel.


4.4 Paul Feyerabend: vrolijke wetenschap
Paul Feyerabend: assistent Popper, schreef ‘Against Method’ en werd daarmee de clown van de wetenschap genoemd.
Against Method: tegen: er is slechts 1 manier om grip op de werkelijkheid te krijgen, de wetenschappelijke methode. Het geeft eerder macht dan nut.
- Tolerante houding ten aanzien van verschillende benaderingen van de werkelijkheid. (Indiase geneeskunst net zo goed als westerse?)
- Hij pleit net als Nietzche voor vrolijke wetenschap, niet zo ernstig. Westerse wetenschappers zijn vaak arrogant.
- Hij bestrijdt het gezag van de wetenschap om een eenduidige en beslissende visie op de werkelijkheid te propageren. Mensen moeten vrij denken, vrije mensen zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.