Communicatie: het proces waarbij een zender, bedoeld of onbedoeld, een boodschap overbrengt aan een ontvanger.
Communicatie is mogelijk met of zonder taal en met of zonder directe mogelijkheid.
Encoderen: Het inpakken van een boodschap, manier waarop je iets wilt vertellen / uitleggen.
Decoderen: Het uitpakken van een boodschap, manier hoe je iets interpreteert.
Medium: hulpmiddelen om iets over te brengen (verkeersbord). Spreektaal is ook medium,
Ruis: communicatiestoornis, kan bij decoderen ontstaan (verkeerd begrijpen), bij medium (radio, telefoon) en bij encoderen (als er verkeerde uitleg is).
Vormen van communicatie:
* verbaal * non-verbaal
Gesproken taal gebaren
* direct * indirect
‘face to face’ ‘m.b.v medium’
* eenzijdig * meerzijdig
geen feedback wel feedback.
(leraar legt uit,kids stil)
Boodschap is de kern van een communicatieproces, de boodschap bevat informatie.
Massacommunicatie: een vorm van communicatie waarbij de zender met technische hulpmiddelen in staat is om grote aantallen mensen met een boodschap te bereiken.
Massamedia hebben een aantal kenmerken:
· De geboden informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk (krant lezen, tv kijken)
· De informatie die wordt overgebracht is in principe bedoeld voor een groot, heterogeen en anoniem publiek.
· Meestal verloopt de communicatie eenzijdig.
· Relatie tussen zender-ontvanger is onpersoonlijk.
Aan deze kenmerken voldoen:
· Gedrukte media (kranten, tijdschriften.)
· Audiovisuele media ( radio, tv).
De 4 functies van media in onze maatschappij, de algemene functies (samen ideaal typisch):
1. Nieuws: kranten bestaan vooral uit nieuws maar bij radio en tv is nieuws ook belangrijk. Nieuws is een echte publiekstrekker. Het nieuws en reportages halen hoge kijkcijfers.
2. Amusement: quizzen, shows en soaps. De hoofdmoot bij commerciële zenders. Publieke omroepen minder amusement
3. Educatie: programma’s waarin informatie wordt uitgezonden waar de kijker iets van kan leren. Of bijvoorbeeld programma’s ten behoeve van het onderwijs (TELEAC, schooltelevisie).
4. Opinievorming: discussieprogramma’s en sommige talkshows zijn daar goede voorbeelden van (Lagerhuis). In de gedrukte media vindt ook opinievorming plaats: de hoofdredactie geeft in punten de mening van de redactieleden weer. Ook staan er in kranten vaak rubrieken waar mensen hun mening kunnen geven
Mengfuncties: de meeste televisieprogramma’s vervullen meerdere functies.
De politieke functies van de massamedia:
1. Woordvoerders- of spreekbuisfunctie: de massamedia verwoord de in de maatschappij bestaande standpunten. Bijvoorbeeld enquêtes, de resultaten worden gepubliceerd in kranten of tijdschriften.
2. Informatieve functie: de overheid verspreid hun informatie door massamedia omdat het anders niet snel genoeg bij de mensen is. Ook is er een staatsblad waarin deze informatie staat maar dat lezen maar heel weinig mensen. (Den Haag vandaag, TROS-kamerbreed, politieke rubrieken in radio- en televisieomroepen.)
3. Commentaarfunctie: de massamedia levert commentaar op de politieke besluiten, direct of indirect. (in TROS-kamerbreed en Buitenhof).
4. Onderzoeksfunctie: journalisten onderzoeken ook achtergrondinformatie over bepaalde onderwerpen. Informatie die wordt achtergehouden bijvoorbeeld. Is irritant voor democratie. (Peter R. de Vries).
5. Controlerende functie: deze functie vloeit voort uit de voorgaande functies. De resultaten van beleid of juist het ontbreken ervan geven aanleiding tot publicaties. Massamedia gaat diep in op privé-leven van politici.
Wat voor de algemene functies van massamedia geldt, namelijk dat ze in praktijk vaak met elkaar vermengd zijn, geldt ook voor de politieke functies.
Censuur: beknotting van de vrijheid van meningsuiting via de massamedia. Openlijke kritiek wordt niet toegestaan omdat die de macht van de overheerser kan ondermijnen.
Vier theorieën over de invloed van massamedia:
1. De selectieve perceptietheorie:
Mensen selecteren hun waarnemingen, voorkeur gaat uit naar feiten die passen bij hun normen en opvattingen. Informatie die daar niet bij past wordt niet, minder goed of vervormd waargenomen. We pikken zelf onderwerpen uit de media waar we over praten, alleen dat gene wat tussen ons denkraam past.
2. De agendatheorie: De massamedia bepaald wat er wordt uitgezonden en het publiek heeft geen inspraak. Dus bepaalt massamedia gesprek van de dag (bijvoorbeeld voorpagina van de krant is veel besproken). Invloed van media op publieke meningsvorming is het grootst als burgers over geen enkele informatie beschikken.
3. De injectienaaldtheorie: De mens wordt gezien als een weerloze, passieve spons die niks te zeggen heeft en geen kritiek mag leveren. Het is mogelijk (in paar landen) dat de massamedia de samenleving kan indoctrineren(als maar lang genoeg de eenzijdige informatie wordt losgelaten op bevolking) en dat de machthebbers de massamedia gebruiken als propagandamachine. Ze willen de samenleving manipuleren. Als spons val wijsheid zit die we leren van leraren, is die spons na toetsweek weer uitgedroogd, wijsheid weg.
4. De aanhaaktheorie/Multi-step-flowtheorie: Deze theorie gaat er ook vanuit dat de meeste mensen niet in staat zijn een afgewogen oordeel te geven. Mensen gebruiken dat wat de media ons vertelt als hulpmiddel om hun eigen mening te vormen. Two-step-flow: als iemands mening rechtstreeks door de opinieleider wordt beïnvloed.
Opinieleiders: individuen die door veel mensen beschouwd worden als autoriteit op het terrein van aangeboden informatie. (Leraar in je klas, deskundige gast in tv-programma, je oom waar iedereen naar luistert).
Reclame is niet meer weg te denken uit de samenleving. De reclamemakers denken dat de reclames de mensen heel duidelijk beïnvloeden waardoor zij het geld wat ze aan reclame uitgegeven hebben makkelijk terugverdienen. Het is eenzijdige, subjectieve informatie.
Om een consument zo goed mogelijk te beïnvloeden maakt men in reclames gebruik van een aantal trucs.
· Wetenschappelijke thermen, moeilijke woorden waar mensen betekenis van weten maakt indruk.
· Termen uit andere talen, dit klinkt heel mooi.
· Een product aan een bepaalde sfeer te koppelen, bijvoorbeeld heel gezellig.
· In spelen op specifieke gevoelens van de mensen, voor uw eigen veiligheid een brandalarm.
· Muziek,dan kan de consument de reclame herkennen aan het deuntje dan spreekt het echt aan.
· Inspelen op trends, bijvoorbeeld ‘light’ is nu een trend daar veel producten van maken.
· Gericht benaderen van doelgroepen.
· Humor, dan blijft de consument geïnteresseerd naar je spotje kijken.
· De consument aan het woord laten.
· Een bekend persoon die binnen de doelgroepen positief wordt opgenomen.
· Herhaling.
Het grootste succes van een reclamemaker is als de productnaam tot soortnaam benoemd wordt, bijvoorbeeld “maggi”
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
gewelidig!!! thx :)
18 jaar geleden
Antwoorden