Inleiding
Ik doe mijn werkstuk over indianen, omdat ik het een interessant onderwerp vind. Ik heb thuis ook indianensouvenirs.
In dit werkstuk staat geen hoofdstuk “geschiedenis”, omdat bijna alles over indianen geschiedenis. Daarom staat er in de inleiding (hier dus) wat informatie over de geschiedenis. Ongeveer 50.000 jaar geleden was er een ijstijd. In die tijd lag ertussen Siberië en Alaska een heel grote gletsjer waardoor de indianen van de ene naar de andere kant konden lopen. De indianen trokken waarschijnlijk achter de mammoeten aan, omdat ze er op jaagden.
H.1: Woongebieden.
Het woongebied van de indianen bestaat uit de V.S. en Canada. Het noordelijke deel was bijna heel het jaar bevroren en het zuiden was voor een groot deel woestijn.
De indianen leefden niet steeds op dezelfde plek, ze trokken. Dat deden ze omdat ze de bizons achterna gingen. Niet alle volken trokken, er waren ook volken die van de landbouw leefden. Ik geef nu een voorbeeld van 5 indianenstammen en hun woonplaats:
1. Rond de Grote Meren leefde een indianenvolk. Ze leefden vooral van landbouw, maar gingen ook wel jagen of vissen. Het volk heette Irokees ze kenden wel 15 soorten maïs, 8 soorten pompoenen en wel meer dan 60 soorten bonen. Die drie producten noemden ze de “drie zusters”.
2. De indianen uit het noorden zijn trekkers, Ze trokken rond in kleine familiegroepen. Er werd toen zo min mogelijk bagage meegenomen. Hun tenten waren tipi’s, dat zijn lichte tenten, dus makkelijk vervoerbaar. Bij het trekken werden soms honden gebruikt.
3. Voordat de kolonisten naar Californië kwamen leefden er veel indianen. Het was toen 1 van de dichtst bevolkte gebieden. Er woonden meer dan 60 stammen. De stammen Yurok, Karok en Hupa hadden ongeveer dezelfde manier van leven als de indianen uit het noorden.
4. De indianen aan de noordwestkust woonden in grote hutten samen met 4 of 5 andere families. Bij hun was het stamhoofd heel belangrijk.
5. In het zuidwesten is het landschap heel anders dan de rest van Noord-Amerika. In het noorden van het gebied zuidwesten is een hoog plateau van rode zandsteen, door de wind en water word dat afgesleten tot grillige rotspilaren. In het zuiden van het landschap ligt een dor en woestijnachtig gebied met hier en daar bergen en langzaam stromende rivieren. Toen de kolonisten kwamen werden de indianen niet weggestuurd, want de kolonisten vonden het er te dor. Er leven nu zelfs nog indianen op dezelfde plek als hun voorvaderen. De dorpen van de indianen worden pueblo’s genoemd. In New Mexico is een pueblo die meer dan 1000 jaar oud is. De pueblo heet Pueblo Acoma.
H.2: Behuizing.
De indianen wonen niet allemaal in dezelfde huizen. Er zijn veel verschillen tussen de verschillende stammen. Hieronder laat ik over de 10 huizen wat weten:
1. De tipi is 1 van de beste huizen (een tent). Het werd gebruikt door Prairie-indianen, die jaagden op bizons. Ze waren trekkers dus hadden ze lichte tenten nodig. De tipi’s waren gemaakt van bizonhuiden en houten palen.
2. De plankwoning was het winterverblijf van de stammen uit het noordwesten. Het werd gemaakt van geslepen planken die op een geraamte van palen vastgemaakt werden. De vorm van de plankwoning was meestal rechthoekig.
3. De Navojoïndianen hadden de hogan. Dat was een 6 of 8 hoekige tent. Het werd meestal gebouwd met de opening naar het oosten. Het bestond uit een geraamte van palen en stokken met daarbovenop leem en hout of stenen.
4. In het zuidwesten zijn de rotswoningen die ook wel pueblo’s worden genoemd. Daar leven al meer dan 6000 jaar mensen met de landbouwcultuur. De huizen “worden” gemaakt in de rotsen, van leem en ruwe steenbrokken.
5. Er waren ook huizen van riet. Dat werd gemaakt van een geraamte van houten palen met daarop rietmatten. In het dak zat dan meestel een gat want binnen in het huis was meestal een vuurplaats. De huizen hadden een kegelvorm. Ze zijn het meest gezien in het zuidwesten en in Californië.
6. Een wickup is een soort tent die op een tipi lijkt, alleen is hij niet met leer bedekt, maar met gras of briezen. Het geraamte is van houten palen. Dit was een huis van de volken van het Grote Bekken.
7. De volken van het noordoosten die hebben langgerekte rechthoekige huizen. De volken van het noordoosten waren machtig en ontwikkeld. Ze leefden op vruchtbaarland dat bestond uit bossen en grasvlakten. De huizen werden gemaakt van hout en boombast. Er konden wel 20 gezinnen in, dus waren het hele grote huizen.
8. De wigwam was een tent met de vorm van een halve bol. Het werd gebouwd door de Algonquian-stammen in het gebied van de Grote Meren. De wigwams werden gemaakt van houten palen die rond gebogen waren met daarop rietmatten of boombast.
9. Er waren ook aarden hutten, die hutten werden gemaakt door de Navajo en door de eerste landbouwers op de Prairie. Ze waren gemaakt van leem dat over een geraamte van grote, stevige balken werd gedaan. De balken werden opnieuw gebruikt als er een nieuw huis werd gebouwd.
10. De chickee was het zomerverblijf van de stammen in het zuidoosten, die stammen hadden dorpen die waren omgeven met beveiligde grenzen. De chickee bestond uit een dak en vloer op palen, het had geen muren, omdat het in de zomer wel eens heel heet werd.
De hierboven genoemde huizen zijn huizen van de indianen. De indianen hadden ook schuilplaatsen, hier onder staan er 2.
1. De iglo werd gebruikt door indianen. Ze werden gebruikt als de indianen op zeehondenjacht waren, dat gebeurde in het Arctisch gebied.
2. Er werd ook een afdak gemaakt, dat bestond uit stokken, bladeren en boombast. Het werd vooral gebruikt door de volken van het Subarctisch gebied.
H.3: Kleding.
De indianen hebben veel soorten kleren. De soort kleren die ze droegen hing af van waar en hoe ze leefden. Hier komen 4 voorbeelden van kleding:
1. De stammen die in het noorden leefden hadden warme kleding aan. Omdat het er erg koud was.
2. Uit veel stammen die het oosten en westen kwamen hadden mensen zich versierd met tatoeages. Dat deden ze ook in Californië en in het zuidoosten. Omdat het daar zo heet is droegen de indianen weinig kleren en ze versierden zichzelf met tatoeages. Ze gebruikten naalden van cactussen of schilfers been om patronen in hun huid te kerven.
3. De stammen die jaagden hadden kleren van huiden en bont. De huiden waren meestal van de bizons.
4. De stammen die leefden van de landbouw die maakten hun kleren van plantenvezels. Ze kregen daar vaker dan bij andere stammen nieuwe kleren, want hun kleren konden bederven.
Als indianen oorlog gingen houden dan deden ze hun oorlogstooien op. De tooi was gemaakt van goudkleurige adelaarsveren. De krijgers bewezen hun moed door veren van deze sterke dieren te verzamelen. Ze verfden en sneden de veren op verschillende manieren. Aan de vorm van de veer kon je zien hoe moedig de krijger was geweest.
Haarstijl en haarversierselen waren belangrijke middelen om er anders uit te zien dan anderen. Sommige indianen smeerden hun haar in met modder en vormden dat tot allerlei vormen. Ze gebruikten het als gel. Veel krijgers schoren hun hoofd kaal om er dreigend uit te zien. Soms bonden de indianen een stijf bijeengebonden bosje dieren haar midden op hun hoofd. De mannen droegen maar zelden een snor of een baard. Ze plukten met een pincet de haren uit hun gezicht. De pincet was gemaakt van schelpen, hout of beenderen. Een pincet van beenderen is beter dan een houten.
Veel indianen stammen hadden soorten hoeden. Ze maakten de hoeden van materialen die ze om zich heen in de natuur vonden. De indianen in Californië weefden zonnehoeden, van verschillende soorten riet en ze versierden de hoeden met bloemen. Aan de noordwestkust werden hoeden van berkenbast geweven. En de stammen in de bossen droegen hoofdbanden. Die werden gemaakt van bont of van huiden.
Indianen versierden zich met verf (alleen de stammen uit het noorden deden dat). De verf maakten ze van roodbruine modder (dat noemden ze oker). De verf werd gemengd met dierlijk vet. De stammen uit het noordoosten gebruikten verf om te laten zien bij welke groep ze hoorden. De verf had ook een ander doel, door het vet in de verf werd de huid beschermd tegen zonlicht, wind, kou en tegen insecten.
De mannen van de Prairie-indianen droegen in de zomer alleen een stukje leer dat tussen hun benen vast werd gemaakt met een riem. In de winter als het kouder werd droegen ze een strak zittende beenbedekking en een knielange tuniek, dat is een wijde lange blouse. De vrouwen droegen jurken die werden zo gemaakt: twee aan elkaar genaaide dierenhuiden, waarbij de huid van de poten (van het dier) werd gebruikt als mouwen. In het koudere noorden werd door mannen en vrouwen kleding gedragen met de vacht er nog op, de vacht van de bizons. De kinderen droegen in de zomer helemaal niks. In de winter droegen ze dezelfde kleren als de volwassenen.
H.4: Landbouw.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
Dank jullie wel voor het helpen van mij werkstuk.
Ik heb van deze site veel geleerd.
14 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
misschien hadden jullie meer kunnen vertellen over tradities daar ben ik naar op zoek......
11 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Ik vond het een prachtig werkstuk er staat zelfs meer info op dan Wikipedia. =D
11 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
ik vind nergens speciale tradities en dat is nu eigenlijk wat ik nodig heb maar het is wel een uitstekende spreekbeurt!
10 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
ik heb goeie informatie gekregen aar ik mis wel iets over de iandianen stammen van hoeveel indianen er geveer in zo'n inianenstam zatn
8 jaar geleden
Antwoorden