Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Nederlandse + Engelse zinnen

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 2027 woorden
  • 3 februari 2009
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
23 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
dit zijn 132 nederlandse + engelse zingen.


NL: Aan wie werd je voorgesteld?
EN: Who were you introduced to?

NL: Waar ben je bang voor?
EN: What are you afraid of?

NL: Naar wie waren zij aan het luisteren?
EN: Who were they listening to?

NL: Waar denk je aan?
EN: What are you thinking of?

NL: Ik had niet zo laat naar bed moeten gaan.
EN: I should not have gone to bed so late.

NL: Ik moet nu vertrekken.
EN: I must leave now.


NL: Jullie moeten die fiets nu repareren.
EN: You must repair that bike now.

NL: Mijn leraar zegt altijd dat ik mijn huiswerk moet doen.
EN: My teacher always says that I have to do my homework.

NL: Hij moest hard werken om de klus op tijd klaar te hebben.
EN: He had to work hard to get the job finished in time.

NL: Zij zullen hard moeten werken.
EN: They will have to work hard.

NL: Hij zou verstandiger moeten zijn.
EN: He should be wiser.

NL: Je zou eraan moeten denken links te houden.
EN: You should remember to keep left.

NL: Ze zouden hebben moeten meenemen een paraplu.
EN: They should have brought an umbrella.

NL: Ik had dat niet moeten doen.
EN: I should not have done that.

NL: Zoek je avontuur?
EN: Are you looking for adventure?

NL: Geloof je in sprookjes?
EN: Do you believe in fairy tales?


NL: Heb je ooit gehoord van de Tower of London?
EN: Have you ever heard of the ToL?

NL: Heb je ooit een monster gezien?
EN: Have you ever seen a monster?

NL: Wat voor soort avontuur zoek je?
EN: What kind of adventure are you looking for?

NL: In wat voor sprookjes geloof je?
EN: What kind of fairy tales do you believe in?

NL: Kun je me er meer over vertellen?
EN: Can you tell me more about it?

NL: Waar gaat de film over?
EN: What is the movie about?

NL: Wie is de hoofdpersoon?
EN: Who is the main character?

NL: Waar speelt de film zich af?
EN: Where is the film set?

NL: Vlakbij hun huis.
EN: Near their home.

NL: Je zou op zijn woorden moeten opletten.
EN: You should pay attention to his words.

NL: Je zou niet zo laat naar bed moeten gaan.

EN: You should not go to bed so late.

NL: Hij zou niet moeten luisteren naar zijn maffe vrienden.
EN: He should not listen to his crazy friends.

NL: Je zou de instructies hebben moeten lezen.
EN: You should have read the instructions

NL: Hij had beter moeten weten.
EN: He should have known better.

NL: Wij hadden gisteren minder moeten drinken.
EN: We should have drunk less yesterday.

NL: Jij had niet moeten luisteren naar dat slechte advies.
EN: You should not have listened to that bad advice.

NL: Hij zou niet zoveel hebben moeten eten.
EN: He should not have eaten so much.

NL: Ik had niet zo laat naar bed moeten gaan.
EN: I should not have gone to bed so late.

NL: Hij heeft de fiets van Peter geleend.
EN: He borrowed Peter´s bike.


NL: Heb je de nieuwe auto van mijn tante gezien?
EN: Have you seen my aunt´s new car.

NL: De dochter van de baas.
EN: The boss´s daughter.

NL: De krant van gisteren.
EN: Yesterday´s paper.

NL: De hitlijsten van deze week.
EN: This weeks´s charts.

NL: Ik woon op het einde van de straat.
EN: I live at the end of the street.

NL: Waren er veel mensen op de vergadering?
EN: Were there many people at the meeting.

NL: Heb je veel geld over
EN: Have you got much money left

NL: Kreeg je veel klachten van klanten?
EN: Did you get many complaints from customers?

NL: Ik heb weinig geld over.
EN: I have little money left.

NL: We kregen maar weinig klachten.
EN: We got only few complaints.


NL: Hij heeft weinig vrienden op school.
EN: He has few friends at school.

NL: De school begint altijd om 8 uur.
EN: School always starts at 8 o'clock.

NL: Toen Paul ziek werd, werd hij naar het ziekenhuis gebracht.
EN: When Paul fell ill, he was taken to hospital.

NL: De kerk brandde af in 1972.
EN: The church burnt down in 1972.

NL: Mijn broer doet gewoonlijk de afwas.
EN: My brother usually does the dishes.

NL: Zij klagen soms over huiswerk.
EN: They sometimes complain about homework.

NL: Ik was vaak te laat op mijn werk.
EN: I was often late for work.

NL: Ik ben vaak in Schotland geweest.
EN: I have often been to Scotland.

NL: Je zou altijd moeten kijken waar je loopt.
EN: You should always watch where you're going.

NL: Ik zou hem dat advies nooit hebben moeten geven.

EN: I should never have given him that advice.

NL: Wat is je voornaam?
EN: Wjat is your first name?

NL: Wat is je adres?
EN: What is your address?

NL: Wanneer ben je geboren?
EN: When were you born?

NL: Wat voor iemand ben je?
EN: What kind of person are you?

NL: Zou je me iets meer over jezelf kunnen vertellen?
EN: Could you tell me a bit more about yourself?

NL: Mijn hobby's zijn tijdschriften lezen en TV kijken.
EN: My hobbies are reading magazines and watching TV.

NL: Ik was niet op de conferentie van vorig jaar.
EN: I wasn't at last year's conference.

NL: Ik ben een druk persoon die weinig tijd over heeft voor huiswerk.
EN: I am a busy person who has little time left for homework.


NL: Ik schaamde me zo toen ik het antwoord niet wist.
EN: I felt so ashamed when I didn't know the answer.

NL: Wat doe je voor de kost?
EN: What do you do for a living?

NL: Wat vind je niet leuk aan je werk?
EN: What do you dislike about your job?

NL: Ik werk als verkoopmedewerker.
EN: I work as a sales assistant.

NL: Ik vind het leuk met mensen om te gaan.
EN: I love dealing with people.

NL: Je ontmoet gewoonlijk allerlei soorten mensen.
EN: You usually meet all kinds of people.

NL: Als ik naar Engeland ga, zal ik je bezoeken.
EN: If I come to England, I'll visit you.

NL: Als niet opschiet, zul je te laat zijn.
EN: If you don't hurry, you'll be late.

NL: Je zult slagen als je hard werkt.
EN: You'll succeed, if you work hard.


NL: Wanneer we naar Engeland gaan bezoeken we altijd onze vrienden daar.
EN: When we go to England we always visit our friends there.

NL: Wanneer ik ga winkelen koop ik altijd wat eten.
EN: When I go shopping I always buy some food.

NL: Wanneer hij teveel drinkt wordt hij misselijk.
EN: When he drinks too much he gets sick.

NL: Het gebeurde tien jaar geleden.
EN: It happened ten years ago.

NL: Zijn twee zonen zijn boer.
EN: His two sons are farmers.

NL: De bandieten laadden hun geweer.
EN: The bandits loaded their guns.

NL: Ik heb een nieuwe fiets en een oude.
EN: I've got a new bike and an old one.

NL: Ik zie twee grote meisjes en twee kleine.
EN: I see two tall girls and two short ones.

NL: We verkopen veel Engelse tijdschriften, maar geen Australische.
EN: We sell many English magazines, but no Australian ones.


NL: Dit zijn leuke truien; welke wil je kopen?
EN: These are nice sweaters; which one would you like to buy?

NL: Welke taart zou je willen hebben? Ik denk dat ik deze wil.
EN: Which cake would you like? I think I'd like this one.

NL: Kunt u me vertellen waar ik reisgidsen kan vinden?
EN: Can you tell me where I can find travel guides?

NL: Nee, ik ben hier zelf een vreemdeling.
EN: No, I am a stranger here myself.

NL: Je kunt zulke dingen bij de apotheek krijgen.
EN: You can get things like that at the chemist's.

NL: Het kan eng zijn om in Engeland rechts te rijden.
EN: It can be scary to drive on the right in England.

NL: Een beer tegenkomen kan gevaarlijk zijn.
EN: Meeting a bear can be dangerous

NL: Wildwatervaren kan riskant zijn.
EN: White water rafting can be risky.

NL: Je zult in de problemen komen als je niet de juiste voorbereidingen treft.

EN: You'll be in trouble if you don't make the right preparations.

NL: We zullen gevaar lopen als we zo doorgaan.
EN: We'll be in danger if we go on like this.

NL: Ik zou een vlucht naar Londen willen boeken.
EN: I'd like to book a flight to London.

NL: Kan ik nog een tafel voor vier krijgen op dinsdag?
EN: Can I still get a table for four on Tuesday?

NL: Aan welke dag geef je de voorkeur?
EN: Which day do you prefer?

NL: Het spijt me maar we zijn helemaal volgeboekt.
EN: I'm sorry but we're fully booked.

NL: Wat bedoel je daarmee?
EN: What do you mean by that?

NL: Hoe zag hij eruit?
EN: What did he look like?

NL: Waar gaat het over?
EN: What is it about?

NL: Wat voor mensen doen zulke dingen?
EN: What kind of people do things like this?

NL: Welke misdaden zijn het moeilijkst te bestrijden?
EN: What crimes are hardest to fight?


NL: Welke van deze misdaden werden opgelost?
EN: Which of these crimes were solved?

NL: Welke kant gaan we vanaf hier?
EN: Which way do we go from here?

NL: Als ik jou was zou ik twee keer nadenken.
EN: If I were you I would think twice.

NL: Ze zouden ze niet kopen als ze wisten dat ze waren gestolen.
EN: They wouldn't buy them if they knew that they were stolen.

NL: Deze broek is trendy, nietwaar?
EN: These trousers are trendy, aren't they?

NL: Je vond hem leuk, nietwaar?
EN: You liked him, didn't you?

NL: Ze was niet te laat, nietwaar?
EN: She wasn't late, was she?

NL: Deze korte broek past niet, nietwaar?
EN: These shorts don't fit, do they?

NL: Hij was verschrikkelijk, nietwaar?
EN: He was awful, wasn't he?

NL: Zij kunnen zwemmen, nietwaar?

EN: They can swim, can't they?

NL: Je zult komen, nietwaar?
EN: You will come, won't you?

NL: Haar spijkerbroek ziet er verschrikkelijk uit, nietwaar?
EN: Her jeans look terrible, don't they?

NL: Zij houdt niet van zwemmen, nietwaar?
EN: She doesn't like swimming, does she?

NL: Wij kampeerden in Frankrijk, nietwaar?
EN: We camped in France, didn't we?

NL: Haar spijkerbroek is te lang.
EN: Her jeans are too long.

NL: Mijn panty is wit.
EN: My tights are white.

NL: Waar is mijn korte broek? Ik kan hem niet vinden.
EN: Where are my shorts? I can't find them.

NL: Deze broek is leuk.
EN: These trousers are nice.

NL: Ik heb een nieuwe spijkerbroek.
EN: I have a new pair of jeans.

NL: Hij kocht twee korte broeken op vakantie.

EN: He bought two pairs of shorts on holiday.

NL: Het gebeurde tien jaar geleden.
EN: It happened ten years ago.

NL: Zijn twee zonen zijn boer.
EN: His two sons are farmers.

NL: De bandieten laadden hun geweer.
EN: The bandits loaded their guns.

NL: Ze had een erg litteken op haar gezicht.
EN: She had a bad scar on her face.

NL: Ze had blond, recht haar.
EN: She had fair, straight hair.

NL: Mag ik u enkele vragen stellen?
EN: Can I ask you some questions?

NL: Zou u dat nog eens kunnen zeggen?
EN: Could you say that again?

NL: Zou u een beetje langzamer kunnen spreken?
EN: Could you speak a bit more slowly?

NL: Als ik jou was zou ik mijn les hebben geleerd.
EN: If I were you I would have learned my lesson.


NL: Als ik jou was zou ik niet alleen naar huis gaan.
EN: If I were you I wouldn't go home alone.

NL: Bedankt voor het interview.
EN: Thanks for the interview.

NL: Graag gedaan.
EN: You're welcome.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.