3. Sport en vandalisme
Vandalisme is ook een verschijnsel dat te maken heeft met een veranderde maatschappij, jaren geleden was het ondenkbaar dat er op straat gewoon maar bushokjes of iet dergelijk werden gesloopt, tegenwoordig is het bijna niet meer dan normaal. Wil niet zeggen dat vroeger alles zo mooi en netjes was maar taferelen zoals er tegenwoordig zijn bij bijvoorbeeld oudjaar waren jaren geleden ondenkbaar.
Net als bij racisme is ook vandalisme een groot probleem voor de samenleving en dat laat zich dus ook zien in de sportwereld. Je hebt in de sportwereld onderscheid tussen klein vandalisme en groot vandalisme. Bij klein vandalisme gaat het meestal om een enkel individu die uit frustratie iets sloopt, bij groot vandalisme gaat het om grote groepen die er doelbewust op uit zijn om zoveel mogelijk te slopen wat op hun weg komt. Beiden zijn gevaarlijk maar het eerste is toch iets ‘onschuldiger’. Je kunt van alles doen maar er zijn altijd mensen die dat zullen doen. Het tweede geval is gevaarlijker omdat het veel meer schade aanbrengt en ook de burger meer gevaar brengt.
Het is ronduit schandalig dat groepen supporters hun onvrede met prestaties uiten door middel van het slopen van complete vakken, maar ook hier gaat het om een maatschappelijk probleem waar de oplossing moeilijk is. Het kan er aan liggen dat het nogal stoer is om iets te slopen waar anderen bij zij, tenminste een gedeelte van de bevolking vindt dat. Een andere reden zou kunnen zijn dat er eigenlijk maar heel weinig aan gedaan wordt door politie en justitie. Voor kleine incidenten heeft de politie geen tijd en op die manier wordt de schade betaald door de gemeente en blijven de daders veelal buitenschot. Juist daar zou een mogelijkheid liggen, ook kleine delicten hard aanpakken en grondig uitzoeken, want het begint vaak in het klein en wordt van kwaad noch erger.
Waar bij racisme het heel moeilijk is om het aan te pakken lijkt het voor vandalisme makkelijker, want als je een dader van vandalisme keihard aanpakt, zal hij volgende keer wel even tot drie tellen voordat hij bijvoorbeeld weer een steen ergens door een ruit gooit.
Ook hier gaat het over een verschijnsel dat in de maatschappij speelt, maar ook zeker in de sport zoals eerder al genoemd. Kuipstoeltjes die over het veld vliegen, hekken die doorbroken worden enzovoort. Het zijn verschijnselen waar we met ons allen gewend aan lijken te raken maar dat zou eigenlijk nooit mogen gebeuren, want als je er aan went, geef je er indirect aan toe en dat is het laatste wat de samenleving behoort te doen bij een verschijnsel als dit. Als je naar een sportwedstrijd gaat behoor je daar naar toe te gaan om iets of iemand aan te moedigen of alleen maar kijken en genieten van de desbetreffende sport en niet om daar de accommodatie eens even flink kort en klein te slaan. Men zou zichzelf eens moeten beseffen dat je op dat moment daar te gast bent en als je ergens op visite bet en er gebeurd iets wat je niet zint, dan ga je toch ook niet het hele huis verbouwen? Het heeft net als racisme en het volgende onderwerp te maken met normen en waarden en misschien zou daar weer eens op terug gegrepen moeten worden.
4. Sport en geweld
Net als voorgaande onderwerpen is ook geweld een verschijnsel in de huidige samenleving, het steekt overal de kop op en dus ook in de sport.
In vergelijking met racisme en vandalisme is dit misschien wel de ergste. Bij racisme is er geestelijk leed, bij vandalisme blijft het bij materieel leed, maar bij het geweld staan er in het ergste geval mensenlevens op het spel en dat is ontoelaatbaar.
Er zal altijd geweld bestaan door criminelen, maar dat is niet het soort geweld waar het hier over gaat. In de samenleving gaat deze vorm van geweld door de volksmond onder de naam zinloos geweld. Kort gezegd houdt het in dat mensen andere mensen mishandelen omdat de ander iets doet of zegt wat de een op dat moment niet bevalt. De simpelste oplossing is dan om er maar meteen op los te slaan, maar het is ook meteen de zwakste oplossing.
Natuurlijk zal het altijd zo blijven dat mensen het niet eens zijn met elkaar maar dat er dan maar meteen geslagen moet worden is van de zotte en moet echt iets aan gebeuren want het is gewoon ontoelaatbaar dat er dodelijke slachtoffers vallen omdat er mensen op asociaal gedrag worden aangesproken.
Als dit probleem in de samenleving heerst, is het dus bijna logisch dat men het ook in de sport kan waarnemen en dat is dan ook het geval. Bij het Europacup duel tussen FC Utrecht en Legia Warschau schoot men met vuurpijlen op elkaars vakken en konden rellen maar ternauwernood kunnen worden voorkomen en zo zijn er de afgelopen jaren talloze incidenten geweest waarbij voornamelijk voetbalsupportersgroepen elkaar te lijf gingen met als absoluut dieptepunt het overlijden van Ajax supporter Carlo Picornie in een veldslag op weiland nabij Beverwijk met Feyenoord supporters. Dit soort grote geweldsgebeurtenissen zijn gelukkig de afgelopen jaren niet meer zo vaak te zien geweest in Nederland maar toch blijft geweld ook binnen de sport een zeer groot probleem.
In Nederland is hier, zoals net vernoemd, veel actie tegen genomen door politie en justitie en dat heeft duidelijk zijn vruchten afgeworpen. Vooral op het gebied van begeleiding van supporters naar uitwedstrijden is heel veel goed werk verricht en dat heeft uiteindelijk geleid tot een forse daling van het aantal supportersrellen. Toch is het zaak om alert te blijven binnen de sport want het gevaar hoeft niet perse binnen het voetbal te zitten, ook in andere takken van sport worden de belangen zo groot dat het wel eens gevaren kunnen gaan opleveren.
Het zou toch het mooiste zijn als we met ons allen voor de ploeg of sporter zijn waar we voor willen zijn en daarbij niet bang hoeven te zijn dat je jezelf daarmee in gevaar brengt want dat maakt sport zo mooi; mooie beladen wedstrijden waarin fanatieke maar ook sportieve supporters hun club of sporter steunen in hun wedstrijden maar ook gewoon tegen hun verlies kunnen, want het blijft tenslotte maar een spelletje.
Na de afgelopen drie hoofdstukken waarin toch vooral de gevaren en problemen werden beschreven volgen nu twee hoofdstukken waarin twee mooie aspecten van sport worden toegelicht; de emoties van sporters en het geweldige nationalisme wat de kop op steekt als een nationaal team goed presteert en het hele land erachter gaat staan.
5. Sport en Emotie
De tranen van de doorgaans kille Duitse autocoureur waren echt. Zelfs Michael Schumacher, de man van wie wordt beweert dat hij op de automatische piloot zijn Ferrari bestuurt, bleek te kunnen huilen. Ook Schumacher kon laten zien dat het een mens wel eens teveel kan zijn. Zojuist bekomen van de mogelijk grootste schrik van zijn leven (enkele collega’s waren bij een carambolage van hun raceauto’s aan de dood ontsnapt) en zojuist winnaar van zijn 41e Grand Prix ( een evenaring van de betreurde Braziliaan Ayrton Senna) werd ‘Schumi’ zowaar overmand door emoties. De tranen vloeiden rijkelijk, na de Grand Prix van Italië op het circuit van Monza, geen sportminnend mens in de wereld die ze niet op zijn televisiescherm heeft zien vloeien. Want waar tranen dreigen, staan de camera’s op scherp.
Geen sport zonder tranen. Of het nu stoere autocoureurs zijn of huilerige boksers, sensitieve hardlopers of vochtige zwemmers. Je wordt wee om het hart, wanneer je een wielrenner als Erik Dekker na zijn derde ritzege in de Tour de France druppelend van emotie door zijn knieën ziet gaan. Het raakt je diep wanneer de Richard Virenque met trillende stem na jarenlang ontkennen voor het dopingtribunaal in Lille hoort bekennen dat ook hij zich schuldig heeft gemaakt aan frequent gebruik van het verboden stimulerende middel EPO, ook zijn zenuwen zijn dus niet van staal.
Zijn er dan in de laatste jaren geen sportmensen geweest met het verstilde brein van killers geweest? Digitale atleten zou je nochtans verwachten, atleten die alleen nog kunnen rekenen en op basis van voorgeprogrammeerde kunstjes jacht maken op titels en medailles. De laboratoria zijn immers ruim bemeten, de wetenschappelijke kennis is wijd verspreid, de financiële steun van overheid en bedrijfsleven is grenzeloos en de psychische bijstand en mediatrainingen zijn tot in de puntjes verzorgd., wat kan een ambitieus sportmens nog uit zijn evenwicht brengen?
Lance Armstrong, de Amerikaanse wielrenner die nauwelijks is hersteld van teelbalkanker, won voor de derde achtereenvolgende maal de Tour de France. Als er iets is wat zieke, depressieve, maar ook sportlievende mensen emotioneel raakt moet het de geldingsdrang van deze man zijn. Maar alsof de mentale superkracht van Armstrong niet heeft bestaan, werd drie maanden na diens tweede Tourzege de wielersport tot de grond toe afgebroken omdat een groot deel van het peloton zijn toevlucht blijkt te hebben genomen tot zoiets als EPO, een eiwitrijk hormoon dat de zuurstofopname in het bloed bevordert. Jammer, want het is de ontkenning van wat wielrenners in wezen doen; het volk vermaken en opwinden als een van hun helden een wedstrijd wint. Wat dan zou moeten volgen is een huilende sporter die dolgelukkig is met zijn prestatie en een uitzinnige menigte die helemaal gek worden van de prestatie van hun held(en).
Emotie van sporters zelf is iets wat de sport heel erg mooi maakt, de emotie van een sporter is hetgeen wat hem of haar dicht bij het volk brengt, het volk ziet dat zo iemand ook maar een mens is en dat maakt het helemaal fantastisch! Laten we met ons allen hopen dat we niet naar een computergestuurde sportwereld gaan waar fouten niet meer mogelijk zijn en de emotie niet meer getoond wordt, want sport is iets wat heel mooi kan zijn en dan moeten we het ook mooi houden.
6. Sport en Nationalisme
De term nationalisme klinkt misschien een beetje gevaarlijk in de oren maar nationalisme kan ook heel erg mooi en geweldig zijn. De term klinkt gevaarlijk omdat het de naam heeft dat het dan over het apart behandelen van groepen mensen gaat, iets wat ook heel erg gevaarlijk is, maar als je de term goed gebruikt dan weet men waar je het over hebt en zal iedereen begrijpen dat het iets heel moois kan zijn.
Het record aan olympische medailles van de Nederlandse vertegenwoordigers in Sydney doet veronderstellen dat Nederland een echte sportnatie is geworden. In de doorgeslagen euforie, waaraan de doorgaans relativerende Nederlanders zo gemakkelijk ten prooi vallen, werd aan de hand van de zogeheten medaillespiegel geconcludeerd dat Nederland zijn zaakjes op sportgebied veel beter voor elkaar heeft dan bijvoorbeeld het veel grotere Groot-Brittannië. Politici die zelden op een sportieve beweging zijn betrapt, brulden dat en balkten dat wij toch beter waren dan de rest van de wereld. Het zij zo.
Net als in Griekse en Romeinse tijden werden de helden , hun trainers en begeleiders op folkloristische voertuigen door de stad waar ‘s lands bewind zetelt en toegejuicht door het dolgelukkige volk. Urenlang richtten de camera’s van het nationale televisiestation zich op de intocht der gladiatoren, met als hoogtepunt de overhandiging door de trotse bewindsvoeders van erepenningen, ridderorders en cheques, want zonder geld schijnt geen sportman gelukkig te zijn. Het leek even alsof in mediterrane of Latijnse sferen verkeerden.
Voor verliezers was nauwelijks aandacht. Op verliezers kan een natie en haar bewindsvoerders niet trots zijn natuurlijk. Te lang hebben Nederlanders bovendien het verdriet van verliezers moeten aanzien en aanhoren. Weer dat verhaal over de bal die in de slotminuut van de finale op de paal belandde, weer dat verhaal over gemiste kansen en strafschoppen, weer moeten horen dat Nederlanders geen killers zijn en waarom dan wel niet. Nee laten we zingen en dansen, nu het nog kan. Het zou uiteraard verontrustend zijn wanneer deze mentaliteit van het Nederlandse volk ook werd getransformeerd op het maatschappelijke verkeer buiten de sportwereld. Geen aandacht meer voor verliezers, voor zieken, voor zwervers, voor armen, voor minder-validen en voor minderheden. In een kleine verzorgingsstaat aan de Noordzee waar mededogen en begrip voor de minder gelukkige medemens toch al dreigt verdrongen te worden door geldjagers, kan het geen kwaad de rol van de verliezer te blijven belichten. Want wie het verdriet van een talentvolle atleet die op het belangrijkste moment van zijn leven ziek wordt, niet kent leert het leven niet kennen.
Nationalisme in de sport is mooi, maar het kan ook doorslaan naar het opleggen van verwachtingen die eigenlijk niet haalbaar zijn. Het altijd maar in de favorietenrol duwen van het Nederlands elftal is daar een goed voorbeeld van. Omdat de media het wilden, omdat de sponsoren het wilden, omdat het volk het wilde, omdat de bewindsvoeders zo graag wilden dat Oranje in eigen huis glorieerde. De hunkering naar titels heeft altijd te maken met een tekort aan tevredenheid. Goed is niet goed genoeg, hebzucht is de niet te onderdrukken drijfveer van de mensheid en haar machthebbers. Nog altijd wil men in Nederland geloven dat we de beste voetballers ter wereld hebben, het is niet zo en zal ook nooit zo worden, hoe verleidelijk het ook is om te zeggen na een majestueuze vertoning. Alles heeft te maken met het sportvirus, een besmettelijke maar gezonde ziekte. Echter als sport en chauvinisme samengaan, ligt overdrijving op de loer. Chauvinisme heeft gevaarlijke kanten, want chauvinisten menen al gauw dat ‘wij’ beter zijn dan ‘zij’ en dat leidt in menig verdeeld land tot oorlog. Vandaar dat sluitingsceremonieën, zoals die van de Olympische Spelen, de oorspronkelijke opgepompte rivaliteit tussen sporters en sportnaties weer doen afzwakken tot vredelievendheid en vriendschap. Emoties van sporters zijn beter dan die van de onvermijdelijke emotie van oorlogen. Goed dat er sport is op deze wereld.
De term nationalisme klinkt misschien een beetje gevaarlijk in de oren maar nationalisme kan ook heel erg mooi en geweldig zijn. De term klinkt gevaarlijk omdat het de naam heeft dat het dan over het apart behandelen van groepen mensen gaat, iets wat ook heel erg gevaarlijk is, maar als je de term goed gebruikt dan weet men waar je het over hebt en zal iedereen begrijpen dat het iets heel moois kan zijn.
Het record aan olympische medailles van de Nederlandse vertegenwoordigers in Sydney doet veronderstellen dat Nederland een echte sportnatie is geworden. In de doorgeslagen euforie, waaraan de doorgaans relativerende Nederlanders zo gemakkelijk ten prooi vallen, werd aan de hand van de zogeheten medaillespiegel geconcludeerd dat Nederland zijn zaakjes op sportgebied veel beter voor elkaar heeft dan bijvoorbeeld het veel grotere Groot-Brittannië. Politici die zelden op een sportieve beweging zijn betrapt, brulden dat en balkten dat wij toch beter waren dan de rest van de wereld. Het zij zo.
Net als in Griekse en Romeinse tijden werden de helden , hun trainers en begeleiders op folkloristische voertuigen door de stad waar ‘s lands bewind zetelt en toegejuicht door het dolgelukkige volk. Urenlang richtten de camera’s van het nationale televisiestation zich op de intocht der gladiatoren, met als hoogtepunt de overhandiging door de trotse bewindsvoeders van erepenningen, ridderorders en cheques, want zonder geld schijnt geen sportman gelukkig te zijn. Het leek even alsof in mediterrane of Latijnse sferen verkeerden.
Voor verliezers was nauwelijks aandacht. Op verliezers kan een natie en haar bewindsvoerders niet trots zijn natuurlijk. Te lang hebben Nederlanders bovendien het verdriet van verliezers moeten aanzien en aanhoren. Weer dat verhaal over de bal die in de slotminuut van de finale op de paal belandde, weer dat verhaal over gemiste kansen en strafschoppen, weer moeten horen dat Nederlanders geen killers zijn en waarom dan wel niet. Nee laten we zingen en dansen, nu het nog kan. Het zou uiteraard verontrustend zijn wanneer deze mentaliteit van het Nederlandse volk ook werd getransformeerd op het maatschappelijke verkeer buiten de sportwereld. Geen aandacht meer voor verliezers, voor zieken, voor zwervers, voor armen, voor minder-validen en voor minderheden. In een kleine verzorgingsstaat aan de Noordzee waar mededogen en begrip voor de minder gelukkige medemens toch al dreigt verdrongen te worden door geldjagers, kan het geen kwaad de rol van de verliezer te blijven belichten. Want wie het verdriet van een talentvolle atleet die op het belangrijkste moment van zijn leven ziek wordt, niet kent leert het leven niet kennen.
Nationalisme in de sport is mooi, maar het kan ook doorslaan naar het opleggen van verwachtingen die eigenlijk niet haalbaar zijn. Het altijd maar in de favorietenrol duwen van het Nederlands elftal is daar een goed voorbeeld van. Omdat de media het wilden, omdat de sponsoren het wilden, omdat het volk het wilde, omdat de bewindsvoeders zo graag wilden dat Oranje in eigen huis glorieerde. De hunkering naar titels heeft altijd te maken met een tekort aan tevredenheid. Goed is niet goed genoeg, hebzucht is de niet te onderdrukken drijfveer van de mensheid en haar machthebbers. Nog altijd wil men in Nederland geloven dat we de beste voetballers ter wereld hebben, het is niet zo en zal ook nooit zo worden, hoe verleidelijk het ook is om te zeggen na een majestueuze vertoning. Alles heeft te maken met het sportvirus, een besmettelijke maar gezonde ziekte. Echter als sport en chauvinisme samengaan, ligt overdrijving op de loer. Chauvinisme heeft gevaarlijke kanten, want chauvinisten menen al gauw dat ‘wij’ beter zijn dan ‘zij’ en dat leidt in menig verdeeld land tot oorlog. Vandaar dat sluitingsceremonieën, zoals die van de Olympische Spelen, de oorspronkelijke opgepompte rivaliteit tussen sporters en sportnaties weer doen afzwakken tot vredelievendheid en vriendschap. Emoties van sporters zijn beter dan die van de onvermijdelijke emotie van oorlogen. Goed dat er sport is op deze wereld.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
hoiii ninke!
ik vond jou werstuk egg super!! maar ff een vraagje...hoe kom jij aan je informatie? van welke site...en/of van welke boekjes? ik hoop dat ik snel antwoord terug krijg..want dan kan ik snel op zoek gaan!
thxxx!
kus laura (4HAVO)
21 jaar geleden
Antwoorden