Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Pompeii

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas vwo | 4453 woorden
  • 8 juni 2001
  • 159 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
159 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
inhoudsopgave 1. Inleiding
2. Algemene informatie over pompeii
3. Brief 1
4. Brief 2
5. Opgravingen
6. Conclusie
7. bronnenvermelding
8. Logboek inleiding Toen de vuurwerkramp in Enschede plaats vond, was er veel aandacht van de media. Je kon geen krant openslaan, of er stond wel iets in over deze ramp. Genoeg informatie dus.... maar hoe zat het met de ramp van pompeii, de vulkaanuitbarsting die maar liefst 2000 mensen het leven kostte. We weten natuurlijk wel hoe de opgravingen van pompeii ons een uniek beeld hebben gegeven, en hoe deze opgravingen heel goed gebruikt kunnen worden als bronnen. Maar hoe geven de geschriften over pompeii hier een beeld over, en komt dit overeen met de opgravingen. Dat is een interessante vraag en die zullen wij behandelen aan de hand van twee brieven geschreven door Plinius, waarin hij verteld hoe zijn oom is omgekomen, en hoe hij zelf de ramp heeft meegemaakt. waar: http://www.scholen.vlaanderen.be/schoolprojecten/nom0166/images/kaart9.jpg Pompeii... Voordat we onze onderzoeksvraag zullen behandelen, geven we eerst achtergrond informatie over Pompeii

Op het moment dat de uitbarsting in het jaar 79 een eind maakte aan het bestaan van Pompeï, had de stad al een geschiedenis achter zich die teruggaat tot het einde van de 7de eeuw v.C. De plaats die voor de stad werd gekozen was een heuveltje dat was ontstaan door een uitbarsting van de Vesuvius in vroegere tijden, vlak bij de plaats waar de Sarno zich, voordat ze uitmondde in zee, verbreedde tot een soort lagune, die een ideale haven zou kunnen worden voor grote schepen. Aan deze plaats waren echter ook nadelen verbonden. Vooral de drinkwatervoorziening was een probleem en men moest diepe putten graven om aan drinkbaar water te geraken. Het is uitgesloten dat Pompeï op 'natuurlijke' wijze is ontstaan, als een in de loop van de tijd groter wordende nederzetting op een knooppunt van wegen. Zo'n betrekkelijk hoog gelegen punt aan de rand van een uitgestrekte vlakte is immers geen logische plaats voor een kruising van belangrijke, naar andere kanten doorlopende wegen, die er eerder in een boog omheen zouden gaan. De plaats was vooral strategisch van belang: vanaf dit hoge punt had men namelijk over de hele kustlijn. Overigens werd Pompeï een tijdlang beschermd door een ommuring die de hele heuvel omgaf. De stad zelf besloeg aanvankelijk maar een fractie van zijn uiteindelijke oppervlakte, namelijk het huidige forum en zijn onmiddellijke omgeving en het terras ten zuidoosten ervan. De stichting van de stad heeft waarschijnlijk te maken met het binnenvallen van de Etrusken in zuidelijk Campanie. Dit volk, dat Rome stichtte en beschikte over waardevolle grondstoffen zoals het in die tijd zeer in trek zijnde ijzer, had zijn economische macht zien groeien en dankzij de handel met de Griekse wereld een grote culturele ontwikkeling ondergaan. De machtige en welvarende koloniën die de Grieken langs de kusten van onder andere Campanie hadden gesticht om hun handelsroutes te controleren en te beschermen, vormden echter een obstakel voor de Etruskische expansie in zuidelijke richting. De Etrusken kenden een zeer uitgebreide stedelijke beschaving. Het lijkt erop dat ze steun hebben gezocht en gekregen bij de plaatselijke bevolking, om zo versterkte plaatsen met een duidelijk strategisch doel te kunnen vormen. Deze veronderstelling wordt nog meer geloofwaardig doordat op de Sarno-vlakte vrijwel gelijktijdig twee steden ontstonden: namelijk Pompeï, van waaruit de scheepvaart op zee en op de rivier kon worden gecontroleerd, en Nuceria, van waaruit men ook een oogje in het zeil kon houden op verbindingswegen. Deze twee steden zouden in de daarop volgende eeuwen nauw met elkaar verbonden blijven. Tijdens de eerste fase werden in Pompeï twee heiligdommen gebouwd, die in de Oudheid belangrijke trekpleisters vormden. Het eerste was gewijd aan Apollo en verrees in de buurt van de open markt, een ontmoetingsplaats in het midden van de stad dat later het forum zou worden. De tweede, een Dorische tempel, werd gebouwd op het zuidelijke terras, dat rechtstreeks uitkijkt op de zee. Dit terras ligt boven op een rotspunt en de tempel is vanuit zee al van ver te zien. Daardoor was het bouwwerk tegelijkertijd een waardevol baken voor de kustvaart. Uit bepaalde elementen, zoals de wijding van de eerste tempel een Apollo en de Dorische zuilen van de andere, kan men afleiden hoe belangrijk de Griekse bijdrage aan de Etruskische cultuur is geweest. Onderzoeken in de Apollo-tempel hebben uitgewezen dat deze buiten de uit Griekland afkomstige voorwerpen ook een aanzienlijke hoeveelheid bucchero bevatte, het zwarte aardewerk dat typisch is voor de Etruskische beschaving. Sommige van de voorwerpen droegen in het Etruskisch geschreven inscripties, wat erop wijst dat de Etrusken ook echt in deze stad leefden, evenals op het Sorrentijnse schiereiland en in de rest van het Sarno-dal, tot aan Nuceria. Van de complexiteit van de sociale en etnische cultuur in het zuidelijk Campanie van die tijd getuigen twee inscripties gevonden in Nuceria en Vico Equen. Deze inscripties zijn geschreven in een alfabet dat eigen is aan die streek, maar waarvan ook voorbeelden zijn gevonden in Midden-Italie. Deze inscripties geven waardevolle informatie over de autochtone Italische bevolking van het Sarno-dal, die in de oudste historische bronnen al Opici worden genoemd. Opmerkelijk was dat voor de grote uitbarsting in het jaar 79 er al zeven jaar eerder een grove aardschok was geweest, op 5 februari in het jaar 62. De Pompejanen lieten zich door deze ramp niet uit het veld slaan. Een indrukwekkende wederopbouw, van zowel woningen als openbare gebouwen, veranderde hun stad voor jaren in een immens bouwterrein. De burgers legden een eindeloze energie aan de dag. De grond rommelde en trilde wel vaker en burgers raakten eraan gewend. Misschien daarom ook dat de ramp zo plotseling plaats vond? de brieven Plinius Minor, Epistula VI 16 Plinius groet zijn Tacitus. Je hebt me gevraagd om jou de dood van mijn oom te beschrijven om een nauwkeurig verslag hiervan aan het nageslacht te kunnen overleveren. Ik ben ervan overtuigd dat zijn dood, als die in jouw werk zal beschreven worden, onsterfelijk zal worden. Ofschoon mijn oom samen met hele steden en ontelbare mensen is omgekomen bij de ramp die deze prachtige streek geteisterd heeft - zodat deze gedenkwaardige gebeurtenis alleen al hem onsterfelijkheid verleent - en hoewel hij zelf talrijke werken heeft geschreven die blijvende waarde hebben, toch weet ik dat de herinnering aan zijn dood vooral levendig zal blijven doordat jij hem in je onsterfelijk werk vermeldt. Wat mij betreft, ik acht mensen gelukkig aan wie de goden de gave hebben geschonken om daden te stellen die verdienen beschreven te worden, om boeken te schrijven die verdienen gelezen te worden; maar boven alles acht ik diegenen gelukkig die beide gaven bezitten. En volgens mij behoort mijn oom tot deze laatste categorie, dankzij zijn eigen boeken en dankzij de jouwe. Ik neem dus graag de taak op mij, die jij me oplegt. Mijn oom bevond zich in Misenum en voerde persoonlijk het commando over de vloot. Op 24 augustus omstreeks een uur 's middags liet mijn moeder hem weten dat er een ongewone en merkwaardige wolk te zien was. Mijn oom had gezonnebaad, daarna een koud bad genomen en na wat te hebben gegeten, lag hij wat te werken. Hij liet zijn schoeisel aandoen en begaf zich naar een plaats vanwaar men dit wonder het best kon aanschouwen. Een dikke wolk steeg op; uit de verte kon je niet zien uit welke berg; later wist men dat het uit de Vesuvius was. Deze wolk had de vorm van een parasolpijnboom. Uitgestrekt als een lange stam splitste ze zich op in takken. Ik vermoed dat ze werd voortgestuwd door een luchtstroom en dat, toen deze verzwakte, de wolk zich oploste, nu eens wit, dan weer grijs gevlekt, naargelang samenstelling. Mijn oom meende dat het hier een belangrijk verschijnsel betrof, dat nadere studie verdiende - een normale opvatting voor een geleerde. Hij liet een licht schip reisklaar maken en vroeg of ik zin had om mee te varen. Ik antwoordde dat ik liever bleef werken aan het onderwerp dat hij me had opgegeven. Hij kwam net het huis uit toen hij bericht kreeg van Rectina, de vrouw van Cascus; ze was bang voor het gevaar dat haar bedreigde: haar villa lag namelijk aan de voet van de vulkaan en ze kon slechts over zee vluchten. Ze smeekte hem haar te redden. Mijn oom wijzigde zijn plan en wat hij begonnen was uit liefde voor de wetenschap, voltooide hij uit een zeer verheven plichtsgevoel. Hij liet grotere schepen zee kiezen en scheepte zelf in, vastbesloten niet alleen Rectina maar ook vele anderen te redden. Hij haastte zich naar de streek vanwaar de anderen vluchtten en stuurde recht op het gevaar af, zo kalm dat hij in staat was zijn waarnemingen van deze ramp in alle fasen te dicteren of zelf op te schrijven. Reeds viel er as op de schepen, en naarmate ze dichterbij kwamen, werd die warmer. Reeds zag men puimstenen, zwart geblakerde en door het vuur uiteengespatte rotsen, reeds was er een zandbank ontstaan en verhinderden naar beneden gestorte stenen de landing. Mijn oom aarzelde een ogenblik. Zou hij terugkeren? Tot zijn stuurman die hem deze raad gaf, zei hij: "Het geluk is met de durvers; wend de steven naar Pomponianus!" Pomponianus verbleef in Stabiae, zodat de helft van de golf hen scheidde. Op die plaats had Pomponianus, met het oog op het wel nog niet aanwezige maar toch dreigende gevaar, zijn bagage op schepen laten laden, vastbesloten te vluchten zodra de tegenwind zou zijn gaan liggen. Deze voor mijn oom zeer gunstige wind voerde hem naar zijn vriend die beefde als een riet. Mijn oom troostte hem, sprak hem moed in en poogde hem door zijn eigen kalmte gerust te stellen: hij vroeg hem of hij een bad mocht nemen! Na dat bad ging hij aan tafel, at vrolijk - of deed althans of hij vrolijk was, wat ook van moed getuigt. Ondertussen stegen op meerdere plaatsen enorme vlammen en grote vuurzuilen omhoog uit de Vesuvius, die scherp tegen de duisternis van de nacht afstaken. Desondanks verzekerde mijn oom (om de angst te bedaren) dat het vuren waren die boeren inderhaast in de steek hadden gelaten, of leegstaande brandende villa's. Toen ging hij slapen, en hij sliep ook echt: wie langs zijn deur liep, hoorde zijn ademhaling, die ten gevolge van zijn zwaarlijvigheid nogal zwaar en luid was. Maar de binnenplaats vanwaar men zijn kamer kon bereiken, lag al vol as, vermengd met puimsteen, en wel zo hoog dat mijn oom, als hij nog langer in zijn kamer bleef, er niet meer uit zou kunnen. Hij werd wakker gemaakt, stond op en voegde zich bij Pomponianus en de anderen, die de hele nacht waren opgebleven. Ze beraadslaagden of men in huis zou blijven dan wel buiten zou gaan. De huizen wankelden namelijk op hun grondvesten door talrijke zware aardschokken; daverend schenen ze nu eens naar deze kant, dan weer naar de andere kant over te hellen. Anderzijds was men buitenshuis bevreesd voor neervallende puimstenen, hoewel die licht en poreus zijn. Na de gevaren tegen elkaar te hebben afgewogen besloot men het huis te verlaten: mijn oom deed dat omdat dit het verstandigst was, de anderen omdat ze daarvoor het minst bang waren. Ze bonden kussens op hun hoofd om zich te beschermen tegen het neervallend gesteente. Overal was het dag geworden, maar hier was het nacht, donkerder dan alle andere nachten, en toch op vele plaatsen verhelderd door rossige schijnsels en diverse lichten. Men besloot zich naar de kust te begeven om van nabij te zien of het mogelijk was zee te kiezen; ook nu bleef deze echter woest en blies de wind landinwaarts. Liggend op een uitgespreid laken vroeg mijn oom daar enkele malen om fris water en dronk er gretig van. Daarna joegen vlammen en zwavelgeur zijn metgezellen op de vlucht en maakten hem wakker. Ik vermoed dat de zware rook zijn ademhaling belemmerde en zijn strottenhoofd afsloot, dat bij hem van nature al gevoelig en vernauwd was. Toen het weer dag werd - de derde na degene die voor hem de laatste was geweest - vond men zijn lichaam, ongeschonden, in de kleren die hij gedragen had bij zijn vertrek. Zijn houding leek meer op die van iemand die sliep dan van een dode... In Misenum waren ondertussen mijn moeder en ik... Maar dat heeft niets te maken met dit verhaal en je wou niets anders weten dan hoe mijn oom aan zijn einde gekomen is. Ik eindig hier dus. Ik wil er alleen nog aan toevoegen dat ik je alles heb verteld wat ik zelf heb meegemaakt, en alles waarvan mij rechtstreeks verslag is uitgebracht op een ogenblik dat de gebeurtenissen nog fris in het geheugen lagen. Je mag uit deze brief putten zoals je verkiest: een brief schrijven is immers iets anders dan een bladzijde geschiedenis schrijven. Stel het goed. Plinius Minor, Epistula VI 20 Plinius groet zijn Tacitus. Je schrijft dat de brief, waarin ik op jouw aandringen heb verteld hoe mijn oom gestorven is, voor jou aanleiding is geweest om te willen vernemen wat voor angsten en gevaren ik zelf heb doorstaan, ik, die hij in Misenum had achtergelaten. Tot zover was ik inderdaad gekomen toen ik mezelf onderbrak. "Hoewel mijn ziel huivert bij de herinnering ..., zal ik beginnen." Na het vertrek van mijn oom bracht ik de rest van de tijd door met werken met die bedoeling was ik ook thuis gebleven. Daarna baden, eten en een korte, onrustige slaap. Reeds vele dagen hadden wij, als voortekens van wat komen zou, aardschokken gevoeld, die niet zo angstaanjagend waren omdat men er in Campanië aan gewoon is. Maar die nacht waren ze zo krachtig dat het leek alsof alles niet meer trilde maar ondersteboven werd geworpen. Mijn moeder kwam mijn kamer binnen gerend; zelf was ik bezig op te staan, vastbesloten haar te wekken als ze nog zou slapen. We gingen op het terras van het huis zitten, een smalle ruimte die uitkeek over de zee. Ik aarzel om te spreken over mijn overmoed en onvoorzichtigheid - ik was dan ook pas zeventien! Ik liet een boek van Livius halen en begon te lezen, ja, zelfs samenvattingen te maken, iets waarmee ik al eerder begonnen was, alsof ik niets anders te doen had... Er kwam een vriend van mijn oom, die zo pas uit Spanje was teruggekeerd om hem te bezoeken. Toen hij me daar met mijn moeder zag zitten en merkte dat ik aan het lezen was, verweet hij mij mijn zorgeloosheid en mijn moeder haar passieve houding; ik bleef echter geheel verdiept in mijn lectuur. Reeds was het eerste uur van de dag aangebroken en het licht was nog vaag en vaal. De muren van de gebouwen begonnen te scheuren en hoewel we in de open lucht waren, deed de beperktheid van de ruimte ons vrezen voor grote en onontkoombare gevaren bij een instorting. Pas toen besloten we de stad te verlaten; een diep geschokte menigte mensen volgde ons. Ze volgde liever anderen dan zelf een beslissing te nemen - in angst staat dat inderdaad gelijk met voorzichtigheid! Een reusachtige stoet duwde en drong ons vooruit. Toen we eenmaal de stad achter ons hadden, hielden we halt en daar kregen we heel wat verrassingen, heel wat verschrikkingen te verduren. De wagens die we meegenomen hadden, werden namelijk in alle richtingen voortbewogen hoewel het terrein volkomen vlak was. Zelfs toen ze met stenen waren vastgezet, bleven ze niet op hun plaats. Bovendien zagen we dat de zee zich terugtrok alsof ze door aardschokken werd teruggeduwd. Het strand was breder geworden en op het droge zand lagen allerlei zeedieren. Aan de overkant scheurde een angstaanjagende, rode wolk open, die voortdurend oplichtte door bliksemschichten en glinsterende vonken; ze vormde langgerekte tongen van vuur die op bliksemstralen leken maar groter waren. Toen begon de vriend uit Spanje sterker aan te dringen. "Als jouw broer, als jouw oom nog leeft", zei hij, "zal hij zeker willen dat jullie leven gered wordt. Als hij omgekomen is, dan zou het ongetwijfeld zijn wens zijn geweest dat jullie hem zouden overleven. Waarom aarzelen jullie toch om te vluchten?" Wij antwoordden dat we ons niet om onszelf konden bekommeren zolang we niets van hem afwisten. Zonder nog langer te talmen rende hij weg en ontsnapte aan het gevaar. Kort daarop daalde die rode wolk op aarde neer en bedekte de zee; ze had Capri omhuld en aan onze blikken onttrokken en versluierde kaap Misenum. Toen begon mijn moeder me te smeken, me aan te sporen, me te bevelen zo snel mogelijk te vluchten: voor mij, die jong was, was dit nog mogelijk; zij kon dat niet meer vanwege haar leeftijd en haar omvang, maar ze zou tevreden sterven als ze niet de oorzaak van mijn dood was geweest. Ik antwoordde daarop dat ik slechts mét haar wilde vluchten. Ik nam haar bij de hand en dwong haar wat vlugger te lopen. Met tegenzin gehoorzaamde ze en verweet zich dat ik om harentwille mijn pas moest inhouden. Op dat ogenblik viel er al as, al was het dan niet in grote hoeveelheden. Ik keerde me om; een dikke, zwarte nevel kwam op ons af en volgde ons als was het een zich over de grond verspreidende stroom. "Laten we van de weg gaan," zei ik, "zolang we nog iets kunnen zien om niet onder de voet gelopen te worden in de duisternis door die vluchtende mensenzee!" Nauwelijks hadden we ons naast de weg neergezet of het werd nacht, niet op de manier van een maanloze nacht bij veel bewolking, maar zoals wanneer men in een afgesloten ruimte zit zonder enig licht. We hoorden gekerm van vrouwen, geschrei van zuigelingen, getier van mannen; sommigen zochten roepend hun vader en moeder, anderen hun kinderen, weer anderen hun echtgenoten van wie ze de stem trachtten te herkennen. Sommigen bejammerden hun eigen ongeluk, anderen dat van hun familieleden. Er waren er die, uit vrees voor de dood, de dood aanriepen. Velen hieven hun handen in gebed tot de goden, terwijl meer dan een verklaarde dat er geen goden meer waren, dat deze eeuwigdurende nacht de laatste zou zijn. Het ontbrak evenmin aan mensen die de bestaande gevaren nog groter maakten door onware geruchten te verspreiden. Er kwamen mensen die vertelden dat een bepaald gebouw in Misenum was ingestort, dat een ander gebouw in brand stond. Het was wel niet waar maar er waren er maar al te veel die het gretig geloofden en doorvertelden... Er verscheen een flauw lichtschijnsel en we meenden dat het niet het daglicht maar het naderend vuur was. Als het inderdaad het vuur was, kwam het niet ver; opnieuw duisternis, opnieuw as, ditmaal in grote hoeveelheden. We moesten af en toe opstaan om de as van ons af te schudden, anders had ze ons bedolven en wellicht verpletterd onder het gewicht. Ik zou er mij op kunnen beroemen niet een jammerklacht, niet een van lafheid getuigend woord te hebben geuit in die gevaarvolle uren; de gedachte dat ik met alles en alles met mij tenietging, schonk me een zekere, zij het dan bittere troost. Eindelijk klaarde de zwarte mist op; weldra scheen het echte daglicht, de zon, die echter loodkleurig was, zoals bij een zonsverduistering. Alles zag er voor onze bange ogen geheel nieuw uit onder een dikke laag as alsof overal sneeuw lag. Na onze terugkeer in Misenum trachtten we zo goed en zo kwaad als het ging weer op krachten te komen en we brachten een onrustige nacht door, geslingerd tussen hoop en vrees. De vrees kreeg de bovenhand. Inderdaad, de aarde bleef beven en de meesten, wier geest nog verward was door vreselijke voorspellingen, spotten met hun eigen rampspoed en die van anderen. Maar zelfs op dat ogenblik wilden we niet vertrekken alvorens we nieuws hadden van mijn oom, hoewel we uit ervaring het gevaar kenden en eigenlijk verwachtten dat het zou terugkeren. Zo hebben deze gebeurtenissen zich afgespeeld, gebeurtenissen die evenwel geen enkele historische betekenis hebben. Je zult ze gelezen hebben zonder ze in je werk te willen vermelden; je kunt het alleen jezelf verwijten - je hebt er mij immers om gevraagd - als ze zelfs geen brief waardig zijn. Stel het goed. Opgravingen: Uit opgravingen blijkt dat de Pompejanen in hun verbijstering en ontreddering op verschillende manieren op de woedende natuurkrachten reageerden. Een aantal van hen zochten bij de eerste tekenen van de ramp binnenshuis of in de kelder een plek om te schuilen voor de stortbui van stenen. Zo stierven velen onder hun eigen dak dat instortte onder het gewicht van de lapilli of door de beving van de aarde. In de huizen zijn talloze skeletten gevonden, uitgestrekt op de grond, bedolven door het puin, zoals onlangs nog in het huis van Julius Polybius. Enkele jaren geleden heeft men een bakkerij blootgelegd, waarin, in de hoek van een der vertrekken, de skeletten van de muilezels lagen die gebruikt werden om de korenmolens aan te drijven. De zware balken van een vliering hadden het begeven en waren boven op de ongelukkige dieren neergekomen. Ze waren uit de stal weten te ontsnappen, maar niet uit de woning, die de mensen tijdens hun overhaast vertrek - en ongetwijfeld in de veronderstelling te zullen terugkeren - hadden afgesloten. In het beroemde huis van Paquius Proculus is het hondje gevonden waarvoor de bezoekers door een mozaïek bij de voordeur werden gewaarschuwd. Het lag opgerold onder een bed in het kamertje rechts van de ingang, dat gewoonlijk gereserveerd was voor de atriensis, de huisbewaarder. Kennelijk heeft het diertje instinctief een schuilplaatsgezocht, die hem niettemin fataal is geworden. Diegenen die hun toevlucht tot de zee namen, waren echter kansloos. Reusachtige vloedgolven, waarbij het water zich steeds terugtrok om zich dan met donderend geweld op de kust te storten, maakte het de schepen onmogelijk om de volle zee te bereiken. Op de vroegere kuststrook heeft men een omgeslagen boot gevonden, en ook vele skeletten van mensen die in hun wanhoop waren gevlucht onder de arcaden. Ze zaten gevangen tussen de kolkende zee en de moddermassa's die onverbiddelijk op hen af kwamen. Veel Pompejanen vluchtten de stad uit, soms met hun kostbaarste spullen of die waaraan ze het meest waren gehecht. Zij waren de gelukvogels: na een urenlange tocht konden ze zich in veiligheid brengen op de hellingen van de nabij gelegen Montes Latarii. Maar er waren er ook veel die in Pompeï bleven, waar ze in de duisternis en op de tast ronddoolden over de laag stenen, die inmiddels tot aan de daken van de huizen reikte. In de loop van die eindeloze nacht voegden ze zich bij hen die waren teruggekeerd naar de stad, in de veronderstelling dat het einde van de lapilli-regen ook het einde van de ramp betekende. Zij hadden geen schijn van kans: de brandende, alles verzengende wolk van giftige gassen van de surges overviel hen, sneed de adem af, verbrande de longen en doodde op slag. Op hun lichamen daalde gloeiende as neer, die hen omsloot als een soepele handschoen, en zich vormde naar hun huid, hun kleding, hun gelaatstrekken en zelfs hun gezichtsuitdrukking. De afgekoelde en gestolde as vormde al snel een compacte, stevige massa, waarin de vorm bewaard bleef van de lichamen, die het normale ontbindingsproces van organische stoffen doormaakten en waaraan in de tuflaag al gauw niets anders meer herinnerde dan holle ruimten. De archeoloog Giuseppe Fiorelli ontwikkelde in de tweede helft van de 19de eeuw een wetenschappelijke aanpak voor de opgravingen in Pompeï. Hij kwam op het idee een gipsmengsel te gieten in de holten die men aantrof. http://www.scholen.vlaanderen.be/schoolprojecten/nom0166/images/lijken.jpg
Zo kreeg men als bij toverslag de onthutste gezichten te zien van de slachtoffers van de uitbarsting, de paniek van de hond die vastzat aan zijn ketting en zich vergeefs probeerde te ontrukken aan zijn wrede lot, de lichamen van hen die probeerden te vluchten, mannen, vrouwen en kinderen, die allemaal wanhopig zochten naar een uitweg en met hun handen voor de mond werden gegrepen door de dood. In Oplontum, een voorstad van Pompeï, is recentelijk een harsafgietsel gemaakt van een vrouw die haar sieraden en een tasje met geldstukken, ringen en edelstenen bij zich had. Ten zuidoosten van de stad zijn, eveneens onlangs, gipsafgietsels gemaakt van andere slachtoffers van de ramp: een man die met zijn lichaam een zwangere vrouw lijkt te willen beschermen. Een paar jaar geleden, tijdens de opgravingen in de insula occidentalis, kwam een aangrijpend tafereel tevoorschijn: een moeder die haar armen uitstrekt om het kind aan te nemen dat de vader haar probeerde aan te reiken voordat hij levenloos neerviel. Maar niets drukt de tragedie van, de ramp intenser uit dan de holten in de versteende as die zijn gevormd door de verbrijzelde lichaampjes van kleine kinderen.
Vergelijking Uit de brief en de informatie over de opgravingen komen veel dingen overeen. De brief is natuurlijk veel minder gedetailleerd dan alle opgravingen. Maar de brief illustreert wel heel goed hoe de mensen met de ramp omgingen. Zo blijkt dat de inwoners van Pompeii niet gelijk op de vlucht gingen omdat er wel vaker aardschokken waren. Opgravingen van mensen, verscholen in de kelder van hun huis, laten dit ook zien. In de eerste brief besluiten ze op een gegeven moment naar de zee te vluchten, maar dit gaat niet door de wind landinwaarts. Ook dit zien we aan opgravingen van een omgeslagen boot. Plinius' oom redt het uiteindelijk niet, omdat hij niet (op tijd) vluchtte. Alleen de mensen die op tijd vluchtten, konden het redden. Uit opgravingen blijkt dat vele inwoners te laat vluchtten en zo de dood vonden. De brief geeft de ramp weer vanuit 1 perspectief, en is heel waardevol als extra informatie bij de opgravingen. Als je de tweede brief leest, dan kun je de emotie voelen. Bij opgravingen kan men normaal gesproken emotie alleen terug vinden in geschriften, zoals hier ook uit die brief pas goed blijkt hoe angstaanjagend deze ramp moest zijn geweest. Maar bij de opgravingen van Pompeii is het uniek dat zelfs de gezichtsuitdrukkingen van de mensen te zien is. Hieraan is goed de angst te zien. Ook zien er bij de opgravingen duizenden mensen opgegraven, een groot aantal dus. Bij deze opgravingen had men natuurlijk al een idee van de emotionele gevolgen. Toch blijft de brief heel belangrijk om te kijken, hoe de ramp overkwam bij de mensen. bronnenvermelding http://www.bowdain.edu/dept
http://www.jaccorik.com
http://satura-lanx.telenet.be/Vita%20Romana/04_Vita%20Romana_Pompei/04_2C.htm
Het boek "Pompeii de verloren stad" Boeken op school uit de kast Plaatjes: http://library.thinkquest.org/17457/volcanoes/arenal.jpg
http://cache.corbis.com/compwm/10/79/01/10790113.jpg
http://library.thinkquest.org/2635/eruption.jpg
vette plaatjes: http://ultra.cto.us.edu.pl/pub/Multimedia/Pictures/Views
http://ultra.cto.us.edu.pl/pub/Multimedia/Pictures/Views/pp-048_eruption.jpg

REACTIES

R.

R.

In je werkstuk staan twee brieven van Plinius. Hoe ben je daar aan gekomen? Ik maak zelf ook een werkstuk over Pompeji maar mag de brieven niet gebruiken als ik ze uit een werkstuk van een ander heb gehaald.

22 jaar geleden

J.

J.

prachtig beschreven en heel mooi in elkaar gezet.

21 jaar geleden

E.

E.

ik zocht dus namelijk wat informatie over da dorpje Pompeii hier vind ik wel wat redelijk informatie mooi gedaan;)

13 jaar geleden

E.

E.

Rutger daar zit wel wat in moet ik zegge^^
hoe komt die kerel namelijk aan die brieven zou je/u me de site kunnen geven?

13 jaar geleden

C.

C.

dit is echt geweldig en vind dit TOP!!!
wil je trouwen??
xiloveyou

13 jaar geleden

I.

I.

je hebt echt een heel goed verslag gemaakt!
x

13 jaar geleden

A.

A.

hey man supermooi werkstuk. zou jij mij de site kunnen geven waar je die brieven vandaan hebt

12 jaar geleden

H.

H.

echt een goede informatieve site

7 jaar geleden

D.

D.

ik eet graag banaan

4 jaar geleden

D.

D.

y

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.