Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De golven van de geschiedenis

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 2e klas aso | 3721 woorden
  • 23 februari 2002
  • 72 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
72 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Jager-verzamelaars 1.1 Inleiding
De oorsprong van de mens is moeilijk vast te stellen. Daarom wordt meestal aangenomen dat onze voorouders zich zo’n 5 tot 6 miljoen jaar geleden van de apen - hun familieleden - begonnen af te scheiden. In dit tijdvak zouden onze verre voorouders inderdaad hun eerste schreden hebben gezet. Geïsoleerd in het hart van de droge Oost-Afrikaanse steppe, moest hij, in tegenstelling tot zijn familieleden die in de bomen van de tropische wouden leefden, zich aan een ander milieu aanpassen. Door ingrijpende veranderingen in de bouw van zijn heupen en benen was hij in staat om een verticale lichaamshouding te handhaven en rechtop te lopen. Binnen een tijd van 1,5 miljoen jaar verscheen een geëvolueerde vorm, die, met Afrika als bakermat, de wereld introk. Deze soort, die in gestalte, lichaamsgewicht en hersenvolume op ons leek, maakte werktuigen en ontdekte het vuur. Uiteindelijk had de Homo Sapiens Sapiens er 40.000 jaar voor nodig om gehele wereld te bevolken. Deze mens, die kon spreken, zijn doden begroef en tijdsbesef had, leek op ons. Het enige wat hij nog onder de knie moest krijgen, was het verbouwen van gewassen, de domesticatie van dieren en het bouwen van steden. 1.2 Wanneer
Vanaf het ontstaan van de mens zowat 5 à 6 miljoen jaar geleden tot nu. De jager-verzamelaars die nu nog leven, leven alleen in zeer afgelegen gebieden zoals het Amazone-woud of de Kalahari-woestijn. 1.3 Waar

De oudste bekende, moderne mens verscheen in 135000 geleden in Afrika, 90000 jaar geleden in het Midden-Oosten, 75000 jaar geleden in Zuidoost-Azië en 40000 jaar geleden in Europa en Australië. Aan het eind van de Laatste IJstijd, 10000 jaar geleden, waren alleen enkele eilanden, de poolgebieden en stukken van het Subarctische gebied nog niet bevolkt. 1.4 Maatschappelijke kenmerken
1.4.1 De mens als individu
De mens veranderde van deze periode van primaat tot de hedendaagse mens. Hoe die evolutie tot stand kwam en waarom juist in de Rift-vallei in Oost-Afrika? De Prehistorici schrijven dit eerste verschijnen van de mens dikwijls toe aan een geologisch toeval. Door de verhoging van alle plateaus ten oosten van de grote breuk en de Centraal-Afrikaanse Rift zouden deze gebieden veel droger zijn gebleven. Deze zouden uitsluitend uit savannen hebben bestaan, terwijl in het westen dichte tropische wouden groeiden. Dit was een door chimpansees en gorilla’s in bezit genomen begroeiing waar zijn in de bomen beschutting vonden en van vegetatie leefden. De primaten die geïsoleerd waren in de droge savannen moesten zich daarentegen aanpassen aan een ander, minder overvloedig en veel gevaarlijker milieu. Zij zouden op een omnivoren voeding zijn overgeschakeld en bovendien waren zijn door hun tweevoetigheid veel beter aan dit vlakke, vrijwel boomloze landschap aangepast. 1.4.2 De mens in groep. De Hominiden, of eerste mensen, waren meer aap dan mens en leefden in het open veld. In de miljoenen jaren die volgden, leerden ze rechtop lopen en kregen ze grotere hersenen. Ze ontwikkelden een taal en het vermogen om samen te werken. Hominiden leefden in groepsverband en deelden het werk en het voedsel. Ze trokken door het veld en zochten vruchten, plantenwortels, noten, bessen en zaden en jaagden op dieren. Nu ze rechtop stonden hadden ze de handen vrij om werktuigen, wapens, schuilplaatsen en vuur te maken. 1.4.3. Beroepsindeling
In deze periode was er nog niet echt een beroep, iedereen hielp met jagen en voedsel verzamelen. 1.4.4. Uitvindingen
De vroegste werktuigen: Als werktuig kunnen allerlei voorwerpen dienen: stenen om vruchten te verbrijzelen, of stokken om honing uit een bijennest te halen. Het eerste gereedschap van de mens is voor het merendeel verdwenen (vaak was het van hout gemaakt) of was niet als zodanig te herkennen ( bijvoorbeeld onbewerkte stukken steen). Geleidelijk aan begon de Australopithecus een steen scherper te maken, en met de Homo Erectus verschenen de eerste vuistbijlen die regelmatig van vorm waren. De ontwikkeling ging verder en de technieken om steen te bewerken verbeterden. Homo Erectus kon al uit een 1 kilo zware steen een werktuig maden. Later lukt het de Neanderthaler uit dezelfde hoeveelheid meer werktuigen te vervaardigen. Maar Homo Sapiens Sapiens spande de kroon door uit 1 kilo steen meer dan één dozijn werktuigen te halen
Vuur: de Homo Erectus ontdekte het vuur. Maar onderzoekers hebben ook eerdere vuursporen gevonden, afkomstig van vuurplaatsen in kampementen zoals in de grotten van Lunal, bij Montpellier in Frankrijk. Deze kampementen hadden diverse bestemmingen, ze waren bijvoorbeeld opgericht voor de jacht of er werd vuursteen bewerkt tot handelbaar stenen gereedschap, regelmatig van vorm. De Homo Erectus was in de steentijd in feite de grondlegger van de vuursteenindustrie. Hij vervaardigde vuurstenen bijlen, met een spitse of ronde punt, die aan beiden kanten scherp waren geslepen. 2. De landbouwmaatschappij 2.1 Inleiding
Sinds zijn verschijning, zowat 6 miljoen jaar geleden, had de mens van jacht, visvangst en verzamelen geleefd. De moderne mens, Homo Sapiens Sapiens, moest zich in de laatste ijstijd ontwikkelen in een vijandige omgeving. Ongeveer 10000 v.C. werd het klimaat geleidelijk aan warmer. Het ijs smolt, het niveau van de zeespiegel ging stijgen en er ontstonden uitgestrekte wouden van loof- en naaldbomen. In Siberië en Noord-Amerika stierven vele IJstijddiersoorten uit, zoals de mammoet, of trokken naar het noorden, zoals het rendier, of werden steeds zeldzamer, zoals paarden en bizons. Hierna begon in verschillende delen van de wereld de mens bepaalde dieren te domesticeren*. Deze periode noemt het Neolithicum, ofwel Nieuwe Steentijd. En naar aanleiding van deze nieuwe manier van leven, die een belangrijke vooruitgang voor de gehele mensheid betekende, noemt men het ook wel de Neolithische Revolutie. 2.2 Wanneer
Ongeveer 10000 v.C. tot nu. Vandaag de dag wordt er beperkter aan landbouw gedaan. 2.3 Waar. In de vruchtbare Halve Maan van het Midden-Oosten, waar de landbouw voor het eerst tot ontwikkeling kwam, duurde de overgang tussen de beginnende landbouw en de volledige afhankelijkheid van verbouwde granen drie eeuwen (8000-7700 v.C.). Nog een duizend jaar later hadden gefokte dieren het jachtwild volledig vervangen. In Midden-Amerika ontwikkelde de landbouwmaatschappij zich na de domesticatie van maïs binnen een paar eeuwen. Maar in oostelijk Noord-Amerika bleven jagen en verzamelen nog 3.000 jaar nadat de eerste planten werden verbouwd, de voornaamste voedselvoorziening. In Europa vond de Neolithische Revolutie in het 5de millennium en eerst in de Balkan plaats, en van hieruit verspreidde ze zich gestaag

in noordwestelijke richting. De ontwikkelingen drongen van twee kanten het westen van Europa binnen. Vissersvolkeren uit het zuiden vestigden zich rond de Middellandse Zee: van Griekenland via voormalig Joegoslavië tot aan Portugal en zelfs de Noord-Afrikaanse kust. Ze maakten aardewerk versierd met schelpafdrukken. Vanuit het noorden trok een beschaving naar Centraal-Europa, de Donauvolkeren. Ze vestigden zich onder meer in noordelijk Frankrijk. Ze bouwden dorpen met lange huizen van hout en leem. Deze huizen waren soms wel 45 meter lang. Omstreeks 3500 v.C. was het Europese vasteland bevolkt door landbouwers, alleen in het Hoge Noorden hielden zich nog Jager-verzamelaars op, of anders hadden ze zich bij de boeren gevoegd. In heel West-Europa (Iberisch schiereiland, Noord-Italië, Zwitserland, Britse Eilanden, enz.) is aardewerk uit deze periode gevonden. In deze gebieden is de mens vanaf het 4de millennium begonnen tarwe te verbouwen. 2.4 Maatschappelijke kenmerken. 2.4.1. De mens als individu. De sociale gevolgen van de introductie van de landbouw waren erg verreikend. Landbouwvolkeren waren nu in staat op grote schaal bezittingen te verwerven. Rijkdom drukte verschil in sociale stand uit en de maatschappij van de bezitloze jager-verzamelaars maakte plaats voor bestuursvormen waarin de wet van de sterkste gold. Het belangrijkste was bovendien dat door de landbouw de bevolking enorm kon groeien. Eén enkele jager-verzamelaars had zo’n 25 vierkante kilometer gunstig terrein nodig om van te leven, terwijl twintig mensen zich zelf in de meest primitieve landbouw konden voeden met één vierkante kilometer. Waar de voedselproductie kon worden opgevoerd met behulp van de ploeg of irrigatiewerken was er zelfs nog een grotere bevolkingsdichtheid mogelijk. Een groep jager-verzamelaars telde zo’n 30 tot 50 personen, terwijl tijdens de periode van vroege landbouw die eenheid was uitgegroeid tot een dorp van honderden personen. 2.4.2 De mens in groep. Tussen 10000 en 500 v.C. zijn op veel plaatsen en onafhankelijk van elkaar landbouwgemeenschappen tot ontwikkeling gekomen. Landbouw was het antwoord op de veranderingen in de natuur die na de ijstijden volgden. Het warmere klimaat was niet overal een zegen: door het smelten van de ijskappen steeg de zeespiegel, waardoor grote laaggelegen jachtgebieden onder water kwamen te staan. De savannen, steppen en toendra’s, waar grote kudden wild rondtrokken, werden kleiner, terwijl bossen zich uitbreidden. De jager-verzamelaars begonnen in veel gebieden kleinere vogels, vissen en planten te kweken. Dergelijke planten moesten niet alleen veel koolhydraten bevatten, maar ook geschikt zijn om te bewaren. Hiervoor kwamen verschillende soorten granen in aanmerking. Er zijn naar verhouding maar weinig diersoorten getemd, meestal kuddedieren die gedwee naar hun africhters luisteren. Na het temmen volgde het opsluiten van kudden. Bepaalde groepen jager-verzamelaars maakten de overgang van de teelt van wilde planten naar een echte landbouweconomie veel sneller dan andere. Boeren moeten veel harder werken dan jager-verzamelaars, waardoor weinig gemeenschappen de overgang vrijwillig zullen maken. Ze zullen echter door de bevolkingsgroei zijn gedwongen om op landbouw over te gaan, om het menu van wilde planten aan te vullen. 2.4.3 Beroepsindeling
Voor de Neolithische Revolutie waren er overal ter wereld jager-verzamelaars. Tijdens deze revolutie waren er op sommige plaatsen alleen maar landbouwers, terwijl er op andere plaatsen nog niets was doorgedrongen van de landbouw. Op nog andere plaatsen was de landbouw wel al doorgedrongen maar waar ze samen met jagen en verzamelen werd beoefend. 2.4.4. Uitvindingen
De landbouw bracht verreikende technologische ontwikkelingen met zich mee. De meeste jager-verzamelaars moesten al hun bezittingen van kamp naar kamp sjouwen, maar boeren bleven op dezelfde plaats, dus was het gewicht van hun bezit niet belangrijk. Ze ontwikkelden nieuwe werktuigen: gepolijste stenen bijlen om hout te kappen, sikkels, hakken en maalstenen. Ze maakten aardewerk om voedsel in op te slaan en te bereiden. De pottenbakkersovens konden ook gebruikt worden om metalen voorwerpen te gieten - eerst van goud en koper, later van brons, en ten slotte van ijzer. Bij het pottenbakken gebruikte men voor het eerst het wiel - pas later
zou men het wiel voor vervoer aanwenden. Ook spinnen en weven van plantaardige en dierlijke vezels kwam in deze vroege landbouwgemeenschappen tot ontwikkeling. Landbouw in de Middeleeuwen: in de 11de eeuw kwam het houten paardengareel vanuit China naar Europa. Nu konden de ploegen door paarden getrokken worden in plaats van door de zwakkere ossen. In de 12de en 12de eeuw bestonden de Europese akkers uit grote stukken land die in grote stukken die in stroken waren verdeeld, zodat elke boer in elk veld een stuk land had. Tegen de 14de eeuw waren de meeste akkers met een sloot of heg omheind. Landbouwrevolutie: tijdens de 18de eeuw onderging de landbouw grote veranderingen. Er werden nieuwe landbouwmethoden ontwikkeld - het gebruik van kunstmest, nieuwe gewassen zoals koolraap - en de veefokkerij verbeterden. Nieuwe machines zoals de zaadboor zorgden voor grotere oogsten. Mechanisatie: toen in de 19de eeuw stoomkracht en in de 20ste eeuw de verbrandingsmotor werden uitgevonden, veranderde het boerenbedrijf voorgoed. Paarden maakten plaats voor tractoren en dankzij spoorwegen en gekoelde vrachtschepen kon het voedsel nu over de gehele wereld worden vervoerd. Frederic Stragier Kinderarbeid is een wereldwijd probleem. In West-Europa kwam het vooral ten tijde van de Industriële Revolutie voor. Kinderen werkten soms 16 u per dag en in gevaarlijke omstandigheden. 3. Industriële maatschappij 3.1 Inleiding
Rond 1700 was de landbouw overal ter wereld nog de belangrijkste inkomstenbron voor de mens. Rond 1750 kwam daar verandering in in Engeland waar de Industriële Revolutie begon die dan later oversloeg naar het Europese vasteland en de gehele wereld. Tijdens de Middeleeuwen en nog een hele tijd daarna was landbouw voor de meeste mensen het belangrijkste levensmiddel van bestaan. Ze zorgden voor hun eigen voedsel en wat ze te veel hadden ruilden ze voor kleding of andere benodigdheden. In grote steden werd handel gedreven en de ambachtslieden die er woonden, werkten meestal thuis. Deze situatie werd in de periode 1750-1900 grondig gewijzigd door de Industriële Revolutie. Het handwerk thuis werd vervangen door grootschalige machinale productie in fabrieken. De Industriële Revolutie had zware soiale gevolgen. De grote fabrieken met hun dure machines moesten winst maken. Arbeiders, zowel mannen, vrouwen als kinderen moesten vaak in ongezonde omstandigheden lang en hard werken. En in de buurt van fabrieken werden arbeiderswijken gebouwd, waar de toestand soms zeer treurig was. Dit was de tweede golf in de mondiale geschiedenis. De Industriële Revolutie werd aanvankelijk alleen gesitueerd in Engeland. Engeland veranderde van agrarische tot industriële natie. Er werden verschillende uitvindingen bedacht die de jonge industrie ten goede kwam. 3.2 Wanneer
ca. 1750 tot nu maar in mindere mate
3.3 Waar
Zoals hiervoor al vermeld, ontstond de Industriële Revolutie in Engeland. Daar werd de landbouw rond 1750 naar de tweede plaats verdrongen door de industrie i.v.m. beroepsverdeling. Kleinere regionale steden werden grote steden door de opbloei van de industrie vb. Liverpool telde rond 1720 zo’n 40000 inwoners en dit aantal was rond 1900 opgelopen tot 700000 inwoners. Engeland was het eerste maar niet het enige land waar de Industriële Revolutie plaatsvond. Daarna waren België(1800), Frankrijk(1815), de Verenigde Staten(1830), Duitsland(1850), Zweden(1870), Japan(1875), Nederland(1890), enz. gevolgd. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg men aandacht voor de ontwikkelingslanden en dus voor de problematiek van voorsprong en achterstand. Daarmee onderging het begrip Industriële Revolutie een universialisering. 3.4 Maatschappelijke kenmerken
3.4.1. De mens als individu. In sociaal opzicht heeft de Industriële Revolutie niet echt zijn best gedaan voor de arbeider. Vooral in de beginperiode waren er uiterst slechte arbeidsomstandigheden: bedompte en gevaarlijke fabrieken, lange werktijden, ook voor vrouwen en kinderen, slechte behuizing in snelgroeiende steden. De fabrieken moesten continu draaien en dus werd de klok heel belangrijk. De klok en niet meer de natuur regelde voortaan het levensritme van de mens. Stiptheid - in de landbouwsamenlevingen nooit zo’n groot punt - werd in de industriële samenlevingen erg belangrijk. De mensen konden niet meer hun eigen werktempo bepalen. Vrouwen en kinderen waren goedkope en dus gewilde arbeidskrachten. Het kwam vaak voor dat zij het gezinsinkomen moesten verdienen. Daarmee werd de autoriteit van de man als gezinshoofd, die vaak langer aan het ambachtelijk werk vasthield, aangetast, met alle frustraties en gevolgen van dien. Maar toch bracht de Industriële Revolutie voor vrijwel alle sociale groepen materiële verbetering. Massafabricage van goederen zorgde ervoor dat veel zaken, waaronder primaire levensbehoeften zoals kleding, zeer goedkoop werden. Daarnaast zorgde de rationalisatie ** van de landbouw ervoor dat Engeland definitief ontsnapte aan epidemieën en hongersnood waardoor de bevolkingsaangroei altijd verkleind werd. 3.4.2. De mens in groep: in het binnenland en t.o.v. het buitenland. Engeland was ideaal voor de ontwikkeling van massaproductie. Het had grote voorraden steenkool, er konden gemakkelijk uitgebreide transportnetwerken worden aangelegd, en er was een grote afzetmarkt. Eind 18de eeuw was de industrialisatie ook doorgedrongen tot het Europese vasteland, zoals de wapenproductie in België en de katoenweverijen in Saksen en Noord-Frankrijk. Maar tijdens de Napoleontische oorlogen verbood Engeland ervaren arbeiders het Kanaal over te steken, en ook de uitvoer van machines werd aan banden gelegd, zodat de verbreiding van nieuwe technieken een tijd stilstond. Vanaf 1820 echter werd de Industriële Revolutie op het Europese vasteland hervat met de aanleg van steenkoolmijnen en textiel- en ijzerfabrieken in België. Net als in Engeland was de aanleg van spoorwegen heel belangrijk voor de economische expansie, en het voor aanleg benodigde materiaal - spoorrails, treinen en wagons - stimuleerde de groei van ijzergieterijen. Afkeer van het industriële systeem kwam aanvankelijk tot uiting in ongeorganiseerde acties (machinebestorming). Daarna probeerde men verbetering te krijgen via het streven naar algemeen kiesrecht en door middel van de oprichting van vakbonden. 3.4.3 De beroepsindeling

Er bestond een grote verschil tussen de arbeider en de fabriekseigenaar (1 fabriekseigenaar = 850 arbeiders). De fabriekseigenaar was heer en meester over de arbeider. Ze weigerden de werkomstandigheden van de arbeiders te verbeteren en ze waren er alleen maar op uit om zoveel mogelijk winst te maken. Robert Owen (1771-1858) was daarop een uitzondering. Hij zorgde ervoor dat zijn arbeiders elke week een bepaalde dag maar de helft moesten betalen van de producten die ze in de winkel van de fabriekseigenaar kochten.* 3.4.3. Uitvindingen
Deze trad het eerst op in de textielindustrie. In 1733 werd door de wever Kay de schietspoel uitgevonden, die het werktempo van de wevers verdrievoudigde. Tot dan waren er 3 à 4 spinsters nodig om één wever van werk te voorzien, nu werd die ongelijkheid nog groter. De oplossing kwam in 1764 met de Spinning Jenny, de eerste spinmachine en in 1769 met Water-frame, een verbeterde versie van de Spinning Jenny. Deze spinmachines hadden zodanige afmetingen dat ze niet meer thuis konden geïnstalleerd werden. Daardoor won het fabriekssysteem terrein ten koste van het thuiswerk. Bij de weeftak in de industrie won katoen sterk terrein op de wol want het was veel gemakkelijker te verwerken dan wol. De belangrijkste uitvinding was wel die van de stoommachine door Watt (1776). De stoommachine, die door middel van staven en riemen een groot aantal machines tegelijk kon aandrijven, betekende de definitieve doorbraak van het fabriekssysteem. Kolen, ijzer en de stoommachine vonden een gelukkige combinatie in de spoorweg. Na de constructie van de bruikbare locomotief door Stephenson (1825) werden op grote schaal spoorwegen aangelegd, waardoor mensen en goederen op een snelle en efficiënte wijze vervoerd konden worden. Tot dit laatste droegen ook de toepassing van de stoommachine op schepen en de verbetering van het wegenstelsel door invoering van het Mac Adam-stelsel, met gestampte stenen als ondergrond. 3.5 Uitbreiding
Er is zelfs even gedacht dat zich ook in de Derde Wereld een Industriële Revolutie zou kunnen ontwikkelen en dat de Engelse ervaring een ontwikkelingsmodel voor de Derde Wereld zou opleveren. Bij vergelijking ziet men echter, dat de bevolking er ten gevolge van de hoge sterfte slechts langzaam groeide en dat het land niet werd gehinderd door concurrentie. De huidige ontwikkelingslanden moeten echter allereerst een achterstand compenseren. Men ondervond ook dat als men een Industriële Revolutie wil, men niet zomaar een paar uitvindingen moet doen. * Elke fabriekseigenaar had één of meerdere winkels waar de arbeiders moesten kopen. ** Een zo gunstig mogelijke organisatie van de productie. 4.Post-Industriële maatschappij 4.1 Inleiding
Aan de onvrede over de werkloosheid op het einde van de Industriële Revolutie kwam een einde door het begin van de Tweede Wereldoorlog. Velen die in augustus 1914 naar het front gestuurd werden, geloofden dat de oorlog binnen korte tijd in een glorieuze overwinning zouden eindigen. Maar de Eerste wereldoorlog duurde lang en vergde het uiterste van het menselijke uithoudingsvermogen. In de betrokken staten was in de voorgaande eeuw het nationalisme* tot bloei gekomen en had de Industriële Revolutie nieuwe technologische mogelijkheden voor o.a. oorlogsvoering geschapen. 4.2 Wanneer
Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu. 4.3 Waar
Eerst in Europa en Noord-Amerika, later ook over de rest van de wereld. Na de Industriële Revolutie heerste over geheel Europa een algemene onvrede o.a. over sociale aspecten (arbeidsomstandigheden en lonen), huisvesting en werkloosheid. 4.4 Maatschappelijke kenmerken
4.4.1. De mens als individu. De mens is minder en minder afhankelijk van anderen. Men begint op zichzelf te lezen en de communicatie en de automatisering nemen een hoge vlucht met bv de GSM of de Personal Computer. 4.4.2 De mens in groep : in het binnenland en t.o.v. het buitenland. Eerste Wereldoorlog
Tussen 1914 en 1918 woedde er in Europa een hevige oorlog die wereldoorlog werd genoemd omdat bijna elk land in de wereld ermee te maken kreeg. Verschillende grote Europese landen streden om de macht en de gevechten begonnen, toen het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije de oorlog verklaarde aan Servië. Er ontstonden twee kampen: de geallieerden (bondgenoten) Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en Rusland tegenover de centrale mogendheden Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Turkije. In het begin dachten beide partijen dat ze elkaar snel en gemakkelijk konden verslaan; jonge vrijwilligers namen enthousiast dienst in het leger. Maar al spoedig bleek dat geen één van de partijen sterk genoeg was om te winnen. Er sneuvelden duizenden soldaten voor de prijs van een paar honderd meter terreinwinst. Sommigen dachten dat deze oorlog toekomstige oorlogen zou voorkomen, maar uiteindelijk was alles voor niets geweest. Niet lang daarna brak er in Europa een nog grotere oorlog uit. Tweede Wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog begon in 1939 toen Duitsland Polen met tanks en bommenwerpers binnenviel. De Tweede Wereldoorlog speelde zich, net als in de Eerste, te land, ter zee en in de lucht af. De aanleiding voor de oorlog was de machtswellust van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij (NSDAP of Nazi-partij) onder leiding van Adolf Hitler. De nazi’s hadden slechte herinneringen aan de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog. In nog geen jaar tijd had het Duitse leger met behulp van Hitler een groot deel van Europa bezet. In 1941 viel Hitler de Sovjet-Unie binnen. Het Russische volk verzette zich hevig, waardoor er miljoenen mensen omkwamen. Japan sloot een verbond met Duitsland en Italië. Zij vormden de Asmogendheden. De Verenigde Staten werden bij de oorlog betrokken nadat de Japanners de Amerikaanse basis Pearl Harbor op Hawaï bombardeerde. Samen met de Sovjet-Unie, Engeland en Canada vormden zij de geallieerden, die in juni 1945 Europa bevrijdden. Japan gaf zich in augustus over. Een groot deel van Europa was verwoest en er waren 45 miljoen doden gevallen. Koude Oorlog
Na de Tweede Wereldoorlog was de macht van de meeste Europese landen sterk verminderd en de Sovjet-Unie en de Verenigd Staten werden de twee machtigste landen van de wereld. Rond 1949 hadden beide supermachten met veel landen bondgenootschappen gesloten, zodat de wereld in twee machtsblokken verdeeld raakte. Het Oostblok werd geleid door de Sovjet-Unie en was communistisch; het Westen met de Verenigde Staten was democratisch. Zo ontstond de Koude Oorlog, waarin niet gevochten werd, maar waarin de twee supermachten elkaar vol wantrouwen in de gaten hielden. In 1990 verklaarden de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten de Koude Oorlog ten einde. 4.4.3. De beroepsindeling
De voedselverzamelaar-jagers zijn heel zeldzaam geworden, ze komen alleen maar meer voor in heel afgelegen streken zoals het Amazonewoud. Ook de landbouw moet een paar stappen achteruitdoen. Het beslaat nu nog ongeveer 3% van de beroepsindeling. De industrie neemt nog altijd een belangrijke plaats in onze samenleving (ca.30%) maar is ingehaald door de diensten die nu de belangrijkste plaats innemen in onze maatschappij met zo’n 60%. 4.4.4. Uitvindingen
Communicatie
Daar draait het allemaal om in onze moderne samenleving! De middelen om met elkaar te communiceren zijn de laatste 10 jaar enorm veranderd. Zonder storingen kan je nu met je tegenvoeter in Australië bellen. En je hoeft er zelfs niet meer thuis voor te blijven. Dankzij de draadloze telefoon ben je altijd en overal te bereiken. *men streeft ernaar dat alles eigendom van de staat wordt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.