Hoofdstuk 1 Wat is ziekte?
Wij gaan het in ons werkstuk hebben over ziektes. Maar, wat is ziekte nou precies. Als je gezond bent, heb je een bepaald evenwicht. Dat evenwicht zorgt dat je lichaam goed functioneert. Als dat evenwicht verstoord wordt door mentale of fysieke storingen, dan is men ziek en uit dat zich als ziekteverschijnselen. Je hebt twee verschillend soorten ziekteverschijnselen. Namelijk:
• Geestelijke ziekteverschijnselen.
• Lichamelijke ziekteverschijnselen.
Geestelijke ziekteverschijnselen zijn stoornissen die de patiënt zelf waarneemt, zoals bijvoorbeeld hoofdpijn of misselijkheid.
Lichamelijke ziekteverschijnselen zijn stoornissen die men bij onderzoek kan vaststellen, zoals bijvoorbeeld wonden of een botbreuk.
Normaal bestaan er bij een ziekte zowel geestelijke als lichamelijke verschijnselen.
Overigens hoeft men niet altijd te zeggen dat iemand ziek is als diegene een ziekteverschijnsel vertoond. Je kan bijvoorbeeld je hoofd stoten en daardoor hoofdpijn krijgen, maar in dit geval ben je dan niet ziek.
Mensen kunnen ziek worden door bacteriën en virussen.
Bacteriën zijn kleine organismen die zorgen dat je ziek wordt. Bacteriën kunnen bestreden worden door schimmels. Hier gaan we verder op in in hoofdstuk 2.
Onderzoekers discussiëren nog steeds of virussen nou levend of dood zijn, want virussen hebben niet alle levensverschijnselen die levende organismen wel hebben. Virussen hebben ook een gastheercel nodig om zich voort te planten. Hier gaan we verder op in in hoofdstuk 2.
Mensen kunnen ook ziek worden van erfelijke ziektes. Dan hebben je ouders of voorouders een erfelijke ziekte gehad en hebben dat overgedragen in jou DNA. Als je zoiets in je DNA hebt hoef je nog niet meteen ziek te worden. Dan wordt je een drager genoemd; dat betekent dat je de ziekte wel meedraagt en niet er ziek van wordt. Je moet dan wel uitkijken dat de kans bestaat je nabestaanden wel je erfelijke ziekte kunnen krijgen. Voorbeelden van erfelijke ziektes zijn borstkanker, ziekte Van Duchenne en
Dat soort ziektes worden meestal bepaalt doordat er een foutje in je DNA zit en daardoor gaat een cel zich ineens delen waardoor er een gezwel ontstaat. Dit wordt verder uitgelegd in hoofdstuk 3.
Hoofdstuk 2 Bacteriën en Virussen
Bacteriën
[plaatje0]
[plaatje1]
Bacteriën zijn hele kleine organismen en horen bij de groep micro-organismen. Bacteriën planten zich voort met behulp van deling. Dat doen ze op een speciale manier. Eerst vergroten ze zichzelf tot ze ongeveer twee keer zo groot zijn als ze oorspronkelijk waren. Hij zorgt dat zijn celkern ook meteen splitst en da hij dus twee celkernen heeft. Dan gaat hij splitsen. De tijd van het groeien en het delen noemen we de generatietijd. Een bacterie kan zichzelf vele malen delen tot er zelfs een kolonie ontstaat. Bacteriën kunnen bestreden worden met behulp van antibiotica. Antibiotica is meestal een schimmel die de bacteriën doodt. De schimmels doen dat niet speciaal om ons te helpen maar voor een hele andere reden: Als brood oud begint te worden kunnen er bacteriën en schimmels opkomen om dat brood op te eten. De schimmels hebben alleen een probleem. Bacteriën kunnen veel sneller delen dan schimmels. Dus dan moeten de schimmels iets bedenken om de bacteriën te bestrijden. Dat doen ze met behulp van bepaalde stoffen. Die zorgen dat de bacteriën doodt gaan. Voorbeelden van schimmels zijn penicilline en streptomycine. Voorbeelden van bacteriële ziektes zijn Cholera en Tyfus. Cholera is een darminfectie, die overgedragen wordt door bijvoorbeeld vervuild water en vervuilde voedingsmiddelen. Vroeger kwam cholera ook in Europa voor, maar nu niet meer. De laatste epidemie was namelijk in 1832. Cholera komt voornamelijk voor in overbevolkte landen, zoals India, Midden Oosten en Zuid Afrika. Ook komt cholera veel voor in vluchtelingenkampen, waar de hygiëne ook niet al te best is. Cholera begint met hevige buikkrampen, overgeven en erge diarree. Hierdoor kan je snel in een levensgevaarlijke toestand terecht komen. Door het snelle vochtverlies, de patiënt kan namelijk 5 tot 20 liter vocht per dag verliezen, kunnen er bij de patiënt snelle uitdrogingsverschijnselen ontstaan als het vochtverlies niet snel wordt bijgevuld. Als het vocht snel wordt bijgevuld kan de patiënt tussen drie á vijf dagen weer beter worden. In gebieden waar cholera voorkomt kunnen mensen zelfs een tijdje immuun worden tegen deze ziekte. Helaas duurt die tijd maar uiterlijk drie maanden. Als er gebrek aan een goede behandeling, kan het sterftecijfer al snel oplopen tot 50%. Maar als men binnen een korte tijd vocht toedient met een infuus kan het sterftecijfer tot maar liefst onder de 1%. Maar in de meeste gevallen is het innemen van een zoutglucose oplossing al genoeg om cholera te stoppen en het handige daarvan is dat het praktisch overal beschikbaar is. Sinds eind negentiende eeuw is er ook een vaccin, alleen het bleek niet zo efficiënt te zijn en het werd slecht verdragen waardoor er nog meer problemen kwamen. In de meeste landen gebruiken ze nu een vaccin dat via de mond wordt toegebracht. Alleen hebben ze het probleem dat maar 50% van degenen die het innemen werkte het ook echt en het heeft maar werkingsduur van ongeveer zes maanden. Tyfus is een infectieziekte. Tyfus kan veroorzaakt worden doordat je in aanraking bent gekomen met besmette voedingsmiddelen. Als je besmet wordt duurt het ongeveer twee weken voordat je de eerste symptomen van deze ziekte kunt waarnemen. Die symptomen zijn hoge koorts, sufheid, diarree en obstipatie (=dat je niet meer kunt drukken). Je hebt twee soorten Tyfus; vlektyfus en buiktyfus. Als je vlektyfus hebt krijg je hele hoge koorts en vaak bewustzijnsstoornissen. Deze ziekte wordt overgedragen door vleermuizen. Op die vlooien waar dan tyfusbacteriën op zitten. Als je buiktyfus hebt krijg je ernstige maag- en darmklachten, een rode huid en hoge koorts en als het niet meezit ga je ook nog ijlen. Het nadeel van buiktyfus is niet alleen de ziekte zelf, maar keert gemakkelijk terug. Buiktyfus wordt veroorzaakt door de tyfusbacteriën en vooral voor in onzuiver water en voedsel in de wat warmere landen zoals bijvoorbeeld de tropen. [plaatje2]
Virussen [plaatje3] eboliavirus [plaatje4] Virussen zijn hele kleine ziekteverwekkers, nog kleiner dan bacteriën en hij gebruikt een andere cel om voort te planten. Hij leeft dus als een parasiet op een gastheercel. Het DNA of RNA van het virus dringt de cel binnen (zie 1) en neemt de controle over ( zie 2). Hij zorgt dat de cel een stof gaat maken waardoor de cel allemaal nieuwe virussen gaat maken (zie 2 t/m 5)en als de cel helemaal vol is, knapt de cel en gaan de virussen opnieuw op jacht naar een nog niet geïnfecteerde gastheercel (zie 6 & 7). Je hebt veel virussen die niet dodelijk zijn, zoals griep. Maar je hebt ook veel dodelijke virussen, zoals het ebola-virus en het aids-virus. Het Ebola-virus zorgt ervoor dat je bloedplaatjes, die zorgen dat als je een wondje hebt je bloed laat stollen, je bloed niet meer laat stollen.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
Haai,
Even over het stukje Ehlers Danlos.
Bij het type dat ik heb namelijk type 3 heb je geen overrekbarehuid!!
Alleen een hele zachte huis en snel blauwe plekken.
Wilde ik ff zeggen.
15 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
hee, over het stukje spieratrofie. jij hebt staan: "...spieratrofie betekent dat je signalen van het ruggenmerg tot aan de spier zelf niet goed functioneert en dat er ergens het signaal niet word doorgegeven." ik wilde even kwijt dat, dat niet klopt. speratrofie is de teruggang in de voedingstoestand van één of meer spieren, waardoor deze kleiner en zwakker worden en eventueel verschrompelen. :)
8 jaar geleden
Antwoorden