Het weer

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vwo | 2948 woorden
  • 20 februari 2006
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
29 keer beoordeeld

Inleiding

Ik schrijf mijn werkstuk over het weer omdat ik het een interessant onderwerp vind. We hebben eigenlijk elke dag te maken met het weer, daarom wou ik wel eens weten hoe dat nou allemaal in elkaar zat. In dit werkstuk ga ik in hoofdstuk 1 de geografie, het weer en de atmosfeer beschrijven. In hoofdstuk 2 ga ik allerlei soorten klimaten beschrijven. En in het laatste hoofdstuk ga ik het over allerlei soorten weer hebben.
Ik hoop dat iedereen die dit werkstuk leest er wat van leert.


Hoofdstuk 1 Geografie, het weer en de atmosfeer

1.1 Geografie en het weer

Geografie is de wetenschap die ons helpt te begrijpen wat er vroeger met de aarde is gebeurd, hoe de aarde nu nog verandert en wat er in de toekomst nog zou kunnen veranderen. Het bestuderen van het weer is een belangrijk onderdeel van de geografie, en dit wordt gedaan door meteorologen. Meteorologen bestuderen allerlei dingen die samen het weer vormen zoals de regen, de wind, het onweer, de wolken en het zonlicht. Ze bekijken de veranderingen in de atmosfeer een laag van gassen die de aarde omringt.

1.2. De Atmosfeer

Om de aarde zit een luchtlaag die bestaat uit een mengsel van gassen die wij inademen. Die laag noemen we de Atmosfeer. De Atmosfeer bestaat uit 5 verschillende delen:
1. De Troposfeer. Dit is het stuk waar wij in leven. En de vliegtuigen vliegen aan de rand van de troposfeer. Zo’n 0-11 km boven de grond.
2. De Stratosfeer. In dit gedeelte vliegt de Concorde. Dat is 11-50 km boven de grond.
3. Daar boven zit De Ozonlaag. Dat is maar een klein stukje.
4. De Mesosfeer. Dit is ongeveer 50-80 km boven de grond.
5. De Thermosfeer. Dit is een heel groot stuk. In dit gedeelte kom je meteorieten en aurora’s en heel misschien ook wel een space shuttle tegen. Het is 80-450 km boven de grond.
6. De Exosfeer. Dit gedeelte is het verst van de aarde af, het is 450-900 km boven de grond. Je kan hier ook satellieten vinden.

Wij kunnen alleen in de Troposfeer leven. Dit komt omdat er in de andere delen te weinig zuurstof is om te ademen. Het weer is alleen in de Troposfeer, want alleen in de Troposfeer is er genoeg waterdamp in de lucht om wolken te krijgen. De Mesosfeer is het koudste deel van de Atmosfeer, het is daar zo’n 100 graden onder 0. De Thermosfeer daarentegen is het warmste deel uit de Atmosfeer. De hoge temperaturen zorgen ervoor dat er geen meteorieten op de aarde komen, want er zal nog maar een piepklein steentje over blijven omdat die hoge temperaturen de meteoriet gelijk verbranden. De Ozonlaag is ook belangrijk, want die zorgt ervoor dat de meest schadelijke zonnestralen voor de huid de aarde niet bereiken. Als de ozonlaag er niet zou zijn, kan het zelfs zo erg zijn dat de zonnestralen zo warm zijn dat je gewoon verbrandt.


Hoofdstuk 2 Het Klimaat

2.1. Wat is het klimaat?

Het woord klimaat betekent eigenlijk het gemiddelde van het weer in een bepaald gebied. De weerkundigen meten elk jaar het weer en dan komt daar een gemiddelde uit, dat noemen we dan het klimaat. Het klimaat van een plaats hangt vooral af van haar afstand tot de evenaar. Op de evenaar is het warmer dan waar ook en het wordt kouder naarmate je dichter bij de noordpool of zuidpool komt. Het aardoppervlak loopt krom. Vandaar dat verschillende delen van de aarde verschillende hoeveelheden zonnewarmte ontvangen. Bij de evenaar vallen de zonnestralen recht op de aarde. Om 12 uur ’s middags staat de zon hoog in de lucht en komen haar stralen samen op een klein gebied. Gebieden rond de evenaar zijn hierdoor vreselijk warm. Op alle andere plaatsen vallen de zonnestralen minder direct op de aarde. Op de noord en zuidpool vallen de zonnestralen vanuit een lage hoek op de aarde. De warmte van stralen wordt over een groot gebied verspreid, zodat de grond niet snel kan opwarmen. De zon staat hier altijd laag aan de hemel, zelfs om 12 uur ’s middags. De zonnestralen leggen ook een langere afstand af om bij de noord en zuidpool te komen dan bij de evenaar. Dit betekent dat ze meer van hun warmte-energie verliezen. Het klimaat wordt ook beïnvloed door de hoogte van een plaats en de afstand tot de kust. Hoe hoger de plaats, hoe kouder het klimaat. Op bergen kun je door verschillende klimaten komen, terwijl je vanaf de voet naar de besneeuwde toppen klimt. Het klimaat van kustplaatsen wordt beïnvloed door de temperatuur van het zeewater vlak bij de kust. Het klimaat van de aarde kan in zes hoofdzones worden verdeeld. Ze lopen uiteen van hete tropische en subtropische klimaten bij de evenaar tot koude poolklimaten aan de boven en onderkant van de aarde. De middelste zones tussen de noord en zuidpool en de evenaar hebben een gematigd klimaat. Bijna de helft van de wereldbevolking woont in deze gebieden. Klimaten veranderen ook. Dat heeft te maken met de verschuiving van de werelddelen.

2.2 Het weer op verschillende plekken op aarde

Ik ga nu het weer van allerlei plekken omschrijven, en als eerste het weer in de bergen als tweede het weer in de vlaktes en als laatste het weer aan de kust.

2.2.1 Het weer in de bergen

In veel berggebieden kunnen de hoogste toppen boven de wolken uitsteken. De toppen van de bergen zijn dan helemaal in het zonlicht terwijl het dal onder de wolken ligt. Een paar ijskoude wolkslierten kunnen naar de toppen stijgen. De lucht is daar droog en helder. Ook al schijnt de zon voluit op de bergtoppen, er ligt toch sneeuw en deze sneeuw noemen we eeuwige sneeuw. Bij de evenaar kom je alleen eeuwige sneeuw tegen bij bergtoppen die hoger dan zo’n 5000 meter hoog zijn. De zonnestralen die de bergtoppen ontvangen worden direct weer teruggekaatst. Als je dichterbij de noord en zuidpool bent is de grens van eeuwige sneeuw natuurlijk steeds lager.

2.2.2 Het weer in vlaktes

Het weer in uitgestrekte vlaktes is in de zomer heel warm en in de winter juist heel koud. In die zomers komen vaak hele hete temperaturen voor zoals in 1913 in Death Valley in Californië daar was het toen wel 56,7. In 1889 was er in Queensland in Australië een temperatuur van 53,1 gemeten. In 1922 werd in Libië de hoogste temperatuur ooit gemeten: 58 graden. Het is in die vlakten ook heel erg droog. Er valt bijna geen regen. Dat komt omdat het ver van de zee verwijderd is of omdat het door de bergen van de zee afgesneden is. Het regent het vaakst in de zomer, het regent bijna nooit in de winter.

2.2.3 Het weer aan de kust


Het weer aan de kust is meestal erg vochtig, dat komt door de zee die vlakbij ligt. De winden die uit het binnenland komen zijn natuurlijk veel droger dan die vanaf de zee komen. Daarom hebben de steden die aan de kust liggen meestal een vochtig klimaat. Sommige dingen zijn wel fijn met een vochtig klimaat, het is wel fijn dat de winters minder koud zijn, maar het is wel jammer dat de zomers niet zo warm zijn. Het waait er soms ook veel harder dan in het binnenland.

2.3 De vier jaargetijden

Een jaargetijde noemen we ook wel seizoen. Er zijn 4 seizoenen: lente, zomer, herfst, winter. Elk seizoen is anders. In gebieden met een gematigd klimaat wordt het in de lente warmer en is het weer in de zomer het warmst. In de herfst wordt het weer wat kouder en in de winter is het het koudst van het jaar. In de winter is er ook minder eten voor de dieren, dus beginnen de dieren in de herfst al met het verzamelen van eten. In het zeeklimaat beginnen ook de herfststormen. Er valt veel meer regen. De planten rusten in de winter, dat doen ze omdat het in de winter toch te koud is om te groeien. Het water dat ze nodig hebben is dan meestal ook bevroren. In de werelddelen die dichter bij de evenaar liggen is het meestal niet zo koud. De dieren vertrekken meestal naar een andere plek om een koude of droge of hete periode te overleven. Het poolvisdiefje,( PLAATJE PAG.11) een vogeltje dat overal ter wereld voorkomt, reist ongeveer 40.000km per jaar!!!!! Hij verhuist van het ene werelddeel naar het andere werelddeel. Er zijn ook dieren die kortere tochten maken zoals de dieren van de Afrikaanse vlakte. Sommige dieren blijven gewoon op het zelfde plekje zoals de muis. Zij vallen op een lekker fijn plekje in een winter of zomerslaap.

Hoofdstuk 3 Verschillende soorten weer

3.1 Inleiding

Ik ga in dit hoofdstuk allerlei soorten weer beschrijven. Dat zijn de wolken, regen, sneeuw ijzel en hagel, onweer, de windkracht en de zon. In elk paragraafje ga ik beschrijven wat het is, waar het uit bestaat, hoe het ontstaat en wat voor soorten ervan zijn.

3.2 De Wolken

Wolken bestaan helemaal uit waterdamp. Door de warmte van de zon verdampt het water in zeeën, rivieren, en andere meertjes. De waterdamp stijgt omhoog en zo komt er een wolk.

3.2.1 Hoe ontstaan wolken

Wolken zijn eigenlijk miljoenen kleine druppeltjes, soms van water soms van ijs. Die druppeltjes zijn zo licht dat ze in de lucht blijven zweven. Die druppeltjes noemen we waterdamp. Je kunt waterdamp niet zien. Als lucht afkoelt dan kan je waterdamp zien. Dus als je waterdamp kunt zien, dan noemen we het Wolken. Als warme lucht naar boven stijgt, ontstaan er wolken. Als er lucht langs een helling van de bergen omhoog gaat, ontstaan er ook wolken, of als koude lucht warme lucht omhoog duwt ontstaan er wolken. Er zijn ook wolken die niet door de natuur worden gevormd, die worden door mensen in fabrieken gemaakt. Zij hebben in die fabriek te maken met zo’n lage temperatuur, dat als het naar buiten komt het meteen condenseert. Condenseren betekent eigenlijk dat je waterdamp kunt zien. Dus dan zie je grote wolken. ’s Morgens wordt de grond erg langzaam opgewarmd dus zijn de eerste wolken meestal erg klein.

3.2.2 Soorten wolken


Wolken kennen drie hoofdvormen: pluizige, op watten lijkende wolken die we cumulus ( dat betekent stapel ) noemen; platte wolkenlagen die we stratus ( dat betekent laag ) noemen; en dunne, sliertige wolken die we cirrus ( dat betekent haarlok ) noemen.
Cirruswolken komen alleen op grote hoogte voor. Ze worden ook wel vederwolken genoemd, en worden gevormd door ijskristallen. Hoewel ze voorkomen bij goed weer kunnen ze na een paar dagen regen veroorzaken.
Cumuluswolken die ook wel stapelwolken worden genoemd, geven bijna zeker geen regen. Pas als ze de hemel gaan bedekken heb je kans op regen.
Cumulus- en stratuswolken kun je op verschillende hoogten aantreffen. Wolken die een kruising zijn van een cumulus- en stratuswolk, noemen we stratocumulus. De naam van een wolk kan de vorm en hoogte beschrijven, maar ook of hij regen bevat.

Het woord nimbus in de naam cumulonimbus betekent dat het een regen-of sneeuwwolk is. Het woord alto in de wolkennamen altostratus en altocumulus betekent dat de wolken op een hoogte tussen de 2 en 5 km boven de grond hangen. In de wolkennaam cirrostratus betekent het woord cirro dat de wolk zich hoger dan 5 km boven de grond bevindt.

3.3 Regen

Als je donkere wolken ziet dan denk je meestal van het gaat zo regenen. Dat klopt. Dat komt omdat de wolken dan zo donker en zo dik zijn dat er geen zonlicht meer doorheen kan komen. De hevigste stortbuien vallen uit de grootste en dikste wolken. Die wolken moeten ook precies op de goede hoogte hangen om regendruppeltjes te ontwikkelen. Hele grote wolken kunnen in de tropen wel 15 km boven de grond hangen. Ze kunnen in een middag een stortvloed van wel 0,90m veroorzaken. De duur en de hevigheid van de regenbuien verschillen meestal sterk. Lichtere en dunnere wolken brengen meestal langdurige druilerige regen. Grote dikke donkere wolken zorgen voor een onweersbui. Een grote laaghangende wolk kan een motregen veroorzaken.
De piepkleine druppeltjes water in de wolken botsen tegen elkaar. Ze vormen samen een grote druppel. Als de lucht in de wolk iets warmer wordt, kunnen er ijskristallen smelten tot regendruppels. Als regendruppels te zwaar worden om in de wolk te blijven zweven vallen ze naar beneden als regen. Elke regendruppel bestaat uit miljoenen kleine wolkdruppels. Soms schijnt de zon door regen heen, dan krijgen we een regenboog.

3.4 Sneeuw, ijzel en hagel

Hoog in de lucht vriest het altijd, waar dan ook. Water bevriest dan. De wolkdruppeltjes bevriezen in piepkleine ijskristallen. Op die ijskristallen bevriest nog meer water. Zo worden de ijskristallen nog groter. Als ze door een wolk vallen, dan botsen ze altijd tegen een andere kristal, en zo worden het van ijskristallen sneeuwvlokken. Als de temperatuur bij de grond onder nul is, dan valt er sneeuw. Als de temperatuur bij de grond boven nul is, dan smelten de sneeuwvlokken, en dan wordt het regen of natte sneeuw. Het kan ook dat de grond nog erg koud is van een vorstperiode, dan valt de regen of natte sneeuw op de grond maar dan bevriest het meteen weer. Dit noemen we ijzel. Elke sneeuwvlok is anders, maar iedere sneeuwvlok heeft zes zijden. De grootte en de vorm hangen af van de plek en van de temperatuur waar de sneeuwvlok gemaakt is, en het hangt er ook vanaf hoeveel vocht er in de wolk zat. In koude lucht hebben sneeuwvlokken de vorm van staafjes of naalden. In warmere lucht zijn ze plat of stervormig. Hagelstenen zijn harde klompjes ijs. Ze ontstaan in buienwolken. In die buienwolken slingeren sterke luchtstromingen die omhoog en omlaag gaan de hagelstenen mee. Om de ijskristallen vormen zich nieuwe laagjes ijs. Onder in een wolk is het warmer. Het water bevriest er langzaam. Daar wordt een doorzichtig laagje ijs gevormd. Hoger in de wolk is het kouder. De hagelkorrels worden er bedekt met laagjes sneeuwachtig ijs. Door de laagjes ijs te tellen, weet je hoeveel keer een hagelsteen omhoog en omlaag geslingerd is in een wolk.


3.5 Onweer

Onweerswolken bevatten enorm veel lucht, water en ijs. Binnen in de wolk worden ijskristallen heen en weer geslingerd door krachtige luchtstromingen. Daardoor smelten de ijskristallen samen tot hagelstenen, en het water bevriest in lagen om zo’n hagelsteen heen. Net zoals de rokken van een ui. In de onweerswolk worden ijskristallen en waterdruppels uit elkaar gerukt en met zo’n geweld tegen elkaar gebeukt dat ze geladen worden met statische elektriciteit. Lichte en positief geladen ijsdeeltjes en waterdeeltjes hebben de neiging zich boven in de wolk op te hopen en zwaardere negatief geladen deeltjes stapelen zich onder de wolk op. De daaronder gelegen aarde is ook positief geladen. Het verschil in elektrische ladingen wordt uiteindelijk zo groot dat ze geneutraliseerd worden door bliksemschichten in de wolk of door een verbinding tussen de wolk en de aarde.

3.6 Windkracht

Om te weten wat wind nou eigenlijk is en hoe dat ontstaat moet je even bij paragraaf 3.7 kijken. Dit stukje gaat over de zon. Het stukje van de wind staat daarbij omdat de wind veroorzaakt wordt door de zon.
Windkracht is eigenlijk hoe snel de wind gaat. Dit is allemaal bedacht door een admiraal die bij de Britse marine werkte. Hij bedacht een schaalverdeling om de windsnelheid te meten. Die zal ik nu gaan uitleggen.
Windkracht 0-2
Dit zijn hele zwakke winden van ongeveer 1-11 km per uur. Rook stijgt op of drijft zachtjes omhoog.
Windkracht 3-4
Dit zijn matige winden met een snelheid van ongeveer 12-29 km per uur. Kleine takken bewegen en vlaggen wapperen. Stof en papier dwarrelen rond.
Windkracht 5-6
Dit zijn krachtige winden met een snelheid van 30-50 km per uur. Kleine bomen zwiepen heen en weer en er ontstaan kleine golfjes op meren. Het is ook moeilijk om met een open paraplu te lopen, want hij klapt zo om.
Windkracht 7-8
Dit zijn stormen met een snelheid van 51-74 km per uur. Takjes breken van de bomen en hele bomen kunnen heen en weer zwaaien. Je kunt moeilijk tegen de wind in lopen.

Windkracht 9-10
Dit zijn zware stormen met en snelheid van 75-101 km per uur. Takken breken van de bomen en er kan lichte schade ontstaan aan huizen.
Windkracht 11-12
Dit zijn zeer zware stormen, zoals orkanen, met een snelheid van meer dan 102 km per uur. Er kan grote schade ontstaan aan gebouwen en aan het landschap.

3.7 Zon

De aarde draait in een jaar een keer om de zon. De zon schijnt eigenlijk altijd. Omdat de aardas scheef staat, is in onze zomer het noordelijk halfrond dichter bij de zon. Het spreekwoord achter de wolken schijnt de zon klopt dus. Er is daar dan meer licht en warmte. In onze winter is het juist andersom. Dan is het zuidelijk halfrond dichter bij de zon. Hierdoor zijn er weersveranderingen en zijn er seizoenen ontstaan. De aarde draait ook een keer per 24 uur om zijn eigen as. Daardoor ontstaat het verschil tussen dag en nacht. PLAATJE PAG.4 WEER EN KLIMAAT
De zon zorgt er eigenlijk voor dat het weer ontstaat, doordat de zon de ene plek van de aarde warmer maakt dan de andere plek. Dit komt door de bolvorm van de aarde. Waar het warm is gaat de stijgen. Op die plek blijft minder lucht over. Dan gaat lucht vanaf andere plaatsen daar naartoe stromen. Want lucht stroomt gewoon van veel naar weinig. Dit is wind.

Tot slot

Ik heb in dit werkstuk erg veel geleerd over het weer. Ik heb erin beschreven wat de atmosfeer is en ik heb het over verschillende klimaten gehad. Ik heb het als laatste over de verschillende soorten weer gehad. Ik heb ook nog een grafiekje gemaakt van het weer van 22 april tot 6 mei. Ik heb er de temperatuur, de windkracht en de neerslag in gezet.

Gebruikte boeken

* Weer, Brian Costgrove, Uitgeverij Van Holkema & Warendorf
* Weer en Klimaat, Barbara Taylor, Uitgeverij Zwijsen

* Het Weer, Uitgeverij Deltas
* Het Weer, Andrew Haslam, Uitgeverij Corona

REACTIES

S.

S.

Hallo, heel erg bedankt ik moest mijn project doen en het heeft enorm geholpen!! thnxxx

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.