Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Oden en Satiren van Horatius

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 2061 woorden
  • 19 februari 2000
  • 118 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
118 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
HORATIUS
3de periode
Oden I
9. Winter
Je ziet hoe de witte Soracte daar staat in diepe sneeuw en hoe de bossen gebukt onder hun last, dat gewicht niet meer kunnen torsen en hoe de rivieren zijn blijven stilstaan door de strenge vorst. Verdrijf die koude door in ruime mate brandhout op het haardvuur te leggen, Thaliarchus en schenk royaler dan anders een vier jaar oude Sabijnse wijn uit in een kruik. Laat de rest over aan de goden, die zopas de winden, die hevig tekeer gingen over de bruisende zee, hebben doen zwijgen en ook de cipressen en de oude essen werden stil. Tracht niet te zoeken wat morgen zal gebeuren en beschouw die dag dat het lot je zal geven, als winst. Maar jij, nu je nog jong bent, misprijs de zwoele liefdes en het dansen niet, zolang je nog in de fleur van je leven bent en je knorrige dag veraf ligt. Nu moet jij, jonge man, het Marsveld, de pleinen en het zacht gefluister bij valavond op een afgesproken uur opzoeken. Nu ook moet het aangename gelach van je verborgen meisje, dat haar verraadt uit haar heimelijke schuilplaats, dat schijnbaar tegenstribbelt wanneer je een pand aan haar hand of arm ontfutselt, opgezocht worden. 11. Levenswijsheid
Leuconoë, tracht niet te zoeken (het is ongeoorloofd) welk levenseinde de goden aan mij en aan jou gegeven hebben en zoek geen antwoord op de Babylonische berekeningen. Hoeveel beter zou het zijn te aanvaarden wat er zal gebeuren. Ofwel zullen ons nog vele winters toegekend worden, ofwel verleent Juppiter ons deze als laatste. Deze winter, die nu, met tegenstand van rotsen, het geweld van de Tyrrheense Zee stuit. Wees toch verstandig, klaar je wijntje en snoei je hoop op een lang leven omdat je levenstijd kort is. Terwijl we hier praten, zal de jaloerse tijd al gevlucht zijn; pluk de dag, zo weinig mogelijk vertrouwend op de volgende dag. 20. Welkom aan Maecenas

Je zal een goedkoop Sabijns wijntje drinken uit bescheiden bekers. Een wijn die zelf in een Griekse kruik gebotteld heb en heb verzegeld met pek, wanneer jij stormachtig toegejuicht werd in het theater. Beroemde ridder Maecenas, zodat de oevers van de vaderlijke stroom en de schalkse echo van de Mons Vaticanus jou die lofbetuigingen teruggaven. Je zal wel Caecubische wijn drinken en druivesap, geperst met een wijnpers van Coles, maar noch Falernische wijnranken, noch Formiaanse heuvels mengen zich in mijn drinkbeker. 37. Bij de dood van Cleopatra
Nu moet er gedronken worden, nu moet er met vrije voet op de grond geklopt worden, nu ware het tijd geweest om de kussens van de goden te versieren met Salisch banket. Voordien was het niet mogelijk een Caecubisch wijntje uit de vaderlijke kelders te voorschijn te halen, zolang als de koningin een waanzinnige vernietiging voor het Capitool voorbereidde en de ondergang van het imperium voorbereidde, samen met haar bezoedelde groep van door innerlijk verderf verrotte mannen. Ze was wispelturig in het hopen van om het even wat, ze was bedwelmd door haar zoete geluk. Maar amper één schip, dat ontsnapt was aan het vuur, heeft haar razernij bedwongen en Caesar heeft haar geest, beroerd door de Mareotische wijn, herleid tot een ontnuchterende angst toen hij haar in het nauw dreef met zijn boten, als ze vluchtte van Italië. Net zoals een havik weerloze duiven in het nauw drijft of zoals een snelle jager een haas in het nauw drijft op de vlakten van het besneeuwde Thessalië, om dat fatale monster in de boeien te slaan. Maar op zoek naar een manier om met meer fierheid te sterven, deinsde ze niet als een bange vrouw terug voor het zwaard en probeerde niet met haar snelle vloot verborgen kusten te bereiken. Ze heeft het gedurfd om met een onbewogen gelaat haar te gronde gerichte paleis onder ogen te zien als een dappere een giftige slang te hand te nemen omdat donkere venijn met haar lichaam op te zuigen. Eenmaal ze bewust voor die dood had gekozen, was ze wilder dan anders, want natuurlijk gunde ze, als onttroonde koningin, een daarvoor te fiere vrouw niet de Liburnische schepen haar in een trotse triomftocht weg te leiden. Satiren I
9. Een lastig mens
Ik was eens op wandel langs de via Sacra, zoals het mijn gewoonte is, denkend aan ‘k weet niet welke onzin, diep in gedachten verzonken. Plots kwam er iemand, die ik alleen bij naam kende, op me afgelopen en nam mijn hand vast: “Hoe maak je het, mijn beste vriend?” - “Schitterend voor ‘t ogenblik,” zei ik, “en ik wens je hetzelfde.” Aangezien hij me bleef volgen, was ik hem voor: ”Zoek je iets?,” maar hij zei: “Je moet me toch kennen, ik ben een literair geschoolde.” Daarop zei ik: “Hierdoor ben je voor mij des te waardevoller.” Terwijl ik wanhopig probeerde weg te raken, nu eens versnelde ik mijn pas, dan weer bleef ik staan, fluisterde ik ‘k weet niet wat in het oor van mijn slaaf, terwijl het zweet tot op mijn hielen droop. “Ach Bolanus, wat bof jij toch met je opvliegendheid,” zei ik stilletjes, terwijl hij er maar op los babbelde over om het even wat, en de straten en de stad in de hemel prees. Omdat ik hem geen enkel antwoord gaf, zei hij: “Je wil kost wat kost wegraken, ik heb dat al lang door, maar het helpt je niets, ik zal je blijven vasthouden, ik zal je blijven volgen. Waar ga je van hier naar toe?” - “Het is niet nodig een omweg te maken: ik wil iemand bezoeken die jij helemaal niet kent. Over de Tiber, ver weg, ligt hij ziek te bed, dicht bij de tuinen van Caesar.” - “Ik heb toch niets te doen en ik ben niet lui, ik zal je blijven volgen.” Ik liet dus mijn oren hangen, zoals een nukkig ezeltje, wanneer het een al te zware last op zijn rug moet torsen. Dan begon die andere maar pas: “Als ik mezelf goed ken, dan zal jij, noch Vicus, noch Varius meer waarderen als vriend, want wie zou sneller en meer verzen schrijven dan ik? Wie zou er nu sierlijker kunnen dansen dan ik? Ik zing dat wat Hermogenes zelfs zou benijden.” Dit was het moment om te onderbreken: “Heb jij een moeder, heb jij familieleden, die jou als levend nodig hebben?” - “Ik heb helemaal niemand meer, ik heb ze allemaal begraven.” - “Gelukkigen, nu blijf ik alleen over. Maak het nu maar af, want een triest lot achtervolgt mij, sinds een Sabijns oudje mij als kind heeft voorspeld, nadat ze de goddelijke urn had geschud: ‘Geen vreselijk gif, geen vijandig zwaard zal hem ombrengen, noch een longontsteking, noch een zware hoest, noch een verlammende jicht; een wauwelaar zal hem afmaken. Als hij zijn verstand gebruikt, dat hij dan de babbelzieken vermijdt, van zodra hij volwassen is.’ We waren aangekomen bij het ronde tempeltje van Vesta en een vierde deel van de dag was al voorbij en toevallig moest hij, omdat hij een borgsom had betaald, voor de rechtbank verschijnen. Als hij dat niet zou doen, zou hij zijn proces verliezen. “Alsjeblieft, blijf een poosje bij mij,” zei hij. “Ik mag doodvallen, hetzij ik daar kan staan, hetzij ik de burgerrechten versta en je weet waarheen ik me haast.” - “Ik twijfel nog wat ik zou doen,” zei hij, “moet ik jou of de zaak in de steek laten.” - “Mij, a.u.b.” - “Dat doe ik niet,” en hij begon weer voor me uit te lopen en ik volg hem, omdat het moeilijk is zich te meten met je overwinnaar. “Hoe gedraagt Maecenas zich tegenover jou,” begint hij opnieuw. “Hij houdt van een kleine vriendenkring en is een man van gezond verstand.” - “Niemand heeft handiger gebruik gemaakt van het lot. Je zou een goede helper hebben, die een tweederangsrol zou kunnen spelen, als je die man hier zou willen introduceren. Ik mag doodvallen, als je niet iemand uit de weg zal geruimd hebben.” - “We leven daar niet op die manier zoals je denkt. Geen enkel huis is meer integer … Het hindert mij niet of iemand daar rijker, of zelfs geleerder is dan ik. Iedereen heeft daar zijn plaats.” - “Geweldig wat je daar vertelt, amper te geloven.” - “Toch is het zo.” - “Daardoor verlang ik nog meer om zijn beste vriend te worden.” - “Je kunt het alleen maar willen, met jouw verstand zal jij hem wel inpalmen en hij is iemand die overwonnen kan worden en daarom ligt het eerste contact moeilijk.” - “Ik zal geen enkele steek laten vallen: ik zal de slaven omkopen met geschenken en als ik vandaag zal afgewezen worden, zal ik het daar niet bij laten: ik zal het goede moment afwachten, ik zal hem op kruispunten tegemoet lopen en begeleiden. Het leven biedt niets aan stervelingen zonder grote inspanning.” Terwijl hij dit zei, kijk, kwam Fuscus Aristius, een goede vriend van mij en die hem door en door kende, ons tegemoet. Wij stopten. “Vanwaar kom je en naar waar ga je,” vroegen we aan elkaar. Ik begon aan zijn toga te trekken, ik kneep hem in zijn gevoelloze armen, ik knikte met mijn hoofd, draaide met mijn ogen, opdat hij me zou bevrijden. Die flauwe plezante lachte en deed alsof hij het niet zag, de gal verbrandde mijn lever. “Je weet toch nog dat je met mij onder vier ogen iets wou bespreken.” - “Ja, ik weet het nog, maar ik zal het op een beter moment zeggen: vandaag is het de dertigste en het is sabbat; je wil die besneden joden toch niet beledigen.” - “Ik heb geen enkel gewetensbezwaar,” zei ik. “Maar ik wel, ik ben geen durver, ik ben één van de vele; je zult het me vergeven, ik zal het een andere keer zeggen.” - “Deze dag is voor mij zo donker aangebroken. Die gemenerik ontvlucht me en laat me onder het mes.” Toevallig kwam zijn tegenpartij hem tegen en riep met luide stem: “Waar ga jij naar toe, jij achterbakse kerel? Wil jij mijn getuige zijn?” Ik bood hem mijn oor aan. Hij bracht hem voor de rechtbank. Aan beide kanten was er geschreeuw, van overal kwam er volk aangelopen. Zo heeft Apollo mij gered. Oden II
14. De gedachte aan de dood
Helaas, Postumus, helaas, glijden de jaren vluchtig voorbij. Vroomheid zal geen uitstel van rimpels, naderende ouderdom en de ontembare dood geven. Zelfs niet, mijn beste vriend, als je iedere dag met driehonderd stieren zou proberen de onvermurwbare Pluto gunstig te stemmen. Pluto, die Geryon met zijn drie lijven en Tityos bedwingt met triestige wateren, dat natuurlijk door wij allen, die ons voeden met het geschenk van de aarde, moet overgestoken worden, hetzij wij een koning of arme pachtboer (zullen) zijn. Tevergeefs zullen we ons veraf houden van bloedige oorlogen en van de uiteenspattende golven van de ruwe Adriatische Zee en tevergeefs zullen we de herfsten van de sirocco, die schadelijk is voor het lichaam, vrezen. De zwarte Cocytos, kronkelend met een lome stroming moet bezocht worden, evenals het beruchte geslacht van Danaos en Aelos’ zoon, Sisyphus, veroordeeld tot een eindeloos werk. De aarde, je familie en je geliefde vrouw zal je moeten achterlaten, geen enkel van je bomen die je koestert, zal jij, die maar meester bent van korte duur, volgen, behalve de gehate cipressen. Je erfgenaam, die het meer verdient dan jij, zal de Caecubische wijn, met honderd sleutels bewaard, opgebruiken en hij zal de stenen vloer nat maken met vorstelijke wijn, voortreffelijker dan de wijn die geschonken wordt bij de maaltijden van de pontifex. Oden III
30. Onsterfelijkheid
Ik heb een monument voltooid, duurzamer dan een bronzen beeld, hoger dan de verschijning van vorstelijke piramiden, dat noch door de aanvretende regen, noch de razende noordenwind kan doen neerstorten, noch een ontelbare reeks van jaren en de vlucht van getijden. Ik zal helemaal niet sterven, het beste deel van mij zal de Dood vermijden. Ik zal eindeloos blijven groeien door de lof van het nageslacht, eeuwig jong, zolang de pontifex met een zwijgende maagd het Capitool beklimt. Waar de onstuimige Aufidus bruist en waar de waterarme Daunus over de landelijke bevolking regeert, daar zal gezegd worden dat ik uit een laag milieu macht ben geworden als eerste de Griekse dichtkunst aan de Italiaanse verzen heb aangepast. Sta mij die trots toe, verworven door mijn verdiensten en omkrans genadig mijn hoofd, Melpomene, met Delfisch laurier.

REACTIES

A.

A.

Alle teksten die ik hier tegen gekomen ben, zijn zeer waarheidsgetrouw! Proficiat en een dikke merci hiervoor.
Ik zit in mijn 5de jaar latijn dus ik kan het weten hoe raar zo'n zin soms ineen zit en om toch nog een goede zin te bouwen zonder al te veel woorden bij te voegen of weg te laten :D
groetjes

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.