Jappenkampen

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • Klas onbekend | 5017 woorden
  • 17 juni 2001
  • 361 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
361 keer beoordeeld

Inleiding Wij hebben het onderwerp jappenkampen en de Birma-spoorweg gekozen omdat één van ons al met dit onderwerp in aanraking is geweest. Merijn is namelijk 2 jaar geleden naar Thailand geweest en heeft onder andere de ´Bridge over the river Kwai` gezien en heeft ook over het spoor gereden. Maarten wist er echter niets vanaf en daarom leek hem dit interessant. In Nederland zijn mensen minder op de hoogte van de gebeurtenissen in Azië tijdens de tweede wereldoorlog. Daarom leuk het ons ook wel leuk ons daarin eens te verdiepen. Waarom de kampen van Hitler bestonden is over het algemeen vrij duidelijk en waarom daar veel doden vielen is ook vrij duidelijk, maar wat de reden was voor de vele doden in de Jappenkampen is voor ons nog onduidelijk. Bovendien konden we het gevraagde interview gemakkelijk aan dit onderwerp koppelen omdat Merijn een bron kent die veel over de Jappenkampen kan vertellen. Door middel van het beantwoorden van de hoofdvraag en een aantal deelvragen hopen wij meer te weten te komen over de Japanse krijgsgevangenenkampen. Onze hoofdvraag luidt: Waarom kwamen er zoveel mensen om in de krijgsgevangenenkampen van de Jappen? Specifiek: Waarom koste de aanleg van de Birma-spoorweg zoveel doden? De eerste deelvraag luidt: Met welk doel hebben de Japanners de Krijgsgevnagenenkampen opgezet? De tweede deelvraag luidt: Wat kregen de gevangenen van de krijgsgevangenenkampen te verduren? Specifiek: Wat waren de straffen die de gevangenen opgelegd kregen? De derde deelvraag luidt: Hoe ging het eraan toe bij de aanleg van de Birma-spoorweg? 1. De Krijgsgevangenenkampen van de Jappen Hoofdvraag: Waarom kwamen er zoveel mensen om in de Krijgsgevangenenkampen van de Jappen? Specifiek: Waarom koste de aanleg van de Birma-spoorweg zoveel mensenlevens? Tijdens de Tweede wereldoorlog heeft Japan vele gebieden in Azië veroverd. De krijgsgevangen die ze hierbij maakten plaatsten ze in speciale kampen. Deze kampen waren speciaal opgezet om zoveel mogelijk krijgsgevangenen in te kunnen vasthouden. Aan het begin van de oorlog was de toestand in de kampen redelijk en was er nog voldoende voedsel, maar later kwamen er steeds meer gevangen en raakte de kampen overvol en ontstonden er voedseltekorten. Van de Europese militairen in Indië zijn er 42 233 militairen in krijgsgevangenschap geraakt. Van deze krijgsgevangen is ongeveer 20% omgekomen in de kampen. Van de rest heeft waarschijnlijk het grootste deel ernstig psychisch letsel opgelopen. De meeste krijgsgevangen zijn gedeporteerd naar het vaste land waarna ze in kampen geplaatst werden. Op Sumatra zijn ongeveer 4500 Nederlanders in krijgsgevangenschap geraakt. Daarvan zijn 1 500 gevangenen in Birma te werk gesteld voor het bouwen van vliegvelden en later om te helpen aan de Birma-spoorweg. De rest van de gevangenen is op Sumatra gebleven om daar een weg van noord naar zuid aan te leggen over het eiland Sumatra. De Japanners hebben op Java de meeste Nederlanders krijgsgevangenen gemaakt. Namelijk 56 800 militairen van de Koninklijke Marine en van het KNIL. Hierbij zijn inheemse militairen meegeteld, deze werden bijna meteen weer vrijgelaten. 16 500 militairen van deze groep zijn getransporteerd naar Thailand om daar de Birma-spoorweg aan te leggen. Toen deze klaar was bleef een deel in Thailand om de spoorweg te onderhouden en andere dingen te maken. De rest werd overgeplaatst naar andere landenvoor de aanleg van onder andere vliegvelden. Al deze krijgsgevangen kwamen in kampen terecht. In deze kampen stierf een groot gedeelte, maar waardoor kwam dat nou eigenlijk?
2. Opzet van de krijgsgevangenenkampen Deelvraag 1: Met welk doel hebben de Japanners de krijgsgevangenenkampen opgezet? Japan heeft tijdens de tweede wereldoorlog veel oorlog gevoerd. Zij streefden naar de grote Aziatische welvaartsfeer. Met hun leger en hun vloot veroverden ze veel gebieden. In deze gebieden richten ze kampen op om de, tijdens de oorlog gemaakte, gevangen in bewaring te houden. Waarom en hoe werden deze kampen opgezet en welke algemene regels heersten er? Onderzoek. Japan maakte tijdens de oorlog veel krijgsgevangen, dat kwam doordat ze erg veel gebieden veroverden. Al die krijgsgevangen moesten ergens vastgehouden worden. De Japanners hadden hier speciale kampen voor ingericht. De kampen waren volgens bepaalde reglementen opgezet. Daarin bevonden zich ook de regels voor de behandeling van de gevangen, zoals het rantsoen en het te verrichten werk. Japan had in eerste instantie de conventie van Genève niet aanvaard. Hierin stonden een aantal algemene regels voor het gevangen houden van krijgsgevangen. Toen Amerika hiertoe aandrong aanvaarde de Japanse regering de conventie van Genève wel. Dit was enkel bedoeld als buiging voor de international opgestelde regels. In werkelijkheid was de behandeling van de gevangenen niet volgens de conventie van Genève, dit kwam door het te laat inlichten van de legers. Het gevolg was dat in de eerste maanden de kampstaven bepaald door Nanjo ingezette legers golden. Hierdoor ontstonden grote verschillen in behandeling per kamp. Op Java werden de krijgsgevangen een beetje vrijgelaten, terwijl in Singapore en op Malakka de gevangenen gelijk aan het werk werden gezet.. Op Luzon werden de gevangenen gedwongen tot een voettocht en treinreis naar het kamp. Hierbij vielen ca. 8000 doden. Eind april ’42 vond er een bespreking plaats over de behandeling van de niet-inheemsen. Dit gebeurde onder voorzitterschap van Todjo, Minister-president en minister van oorlog. Het hoofd van het departement ressorterende krijgsgevangenenbureau, luitenant-generaal Mikio Moerakami, drong er op aan dat Japan zich aan de conventie van Genève zou houden. Todjo wees dit af, hij vond dat de bevrijding van Azië een geheel eigen karakter moest krijgen. Elke krijgsgevangen moest aan het werk gezet worden. Dit moest vernederend werk zijn dat aanschouwd moest worden door inheemsen. In juli werd dit doorgegeven aan het leger. Daarbij werd ook meegedeeld dat elke gevangen die trachtte te ontsnappen of insubordinatie pleegde, gedood moest worden. Begin augustus ’42 was er in Tokio een nieuwe conferentie, nu onder leiding van Moerikami. Hij gaf de commandanten van krijgsgevangenenkampen de opdracht de gevangenen beter te behandelen. Dit deed het mede ter bescherming van de Japanse naam in het buitenland. Hij wilde niet dat de Japanse militairen als soldaten van de laagste rang werden beschouwd. Hier stond tegenover dat de gevangenen harder moesten werken en een verklaring van gehoorzaamheid moesten afleggen. Pas in augustus ’43 ging dit reglement van kracht. In de laatste maanden van ’42 was al doorgedrongen, dat er in het Nanjo-gebied al veel krijgsgevangenen waren gestorven. Generaal Moerikami gaf in december ’42 al het bevel dat de krijgsgevangenen beter behandeld moesten worden. Helaas had dit in het Nanjo-gebied geen enkel effect. Moerikami kreeg geen greep op dit gebied, hier werden geen buitenstaanders toegelaten en de verantwoordelijke hoogst commandanten wensten niet lastig gevallen te worden. Deze hoge commandanten hadden ook geen zin om Tokio tijdig in te lichten. Eens per maand moest een commandant rapport uit brengen. De commandantanten besteedden hier erg weinig aandacht, wat juist niet de bedoeling was. Er moest veel tijd aan besteed en het moest nauwkeurig gebeuren. De rapporten bleven vaak maanden op verzamelplaatsen liggen. Op Java belandden die rapporten eerst bij het hoofdkwartier van het Zestiende leger. Vandaar gingen ze door naar Singapore waarvandaan ze naar Tokio zouden worden verstuurd. Voor het gemak stuurde Singapore eens in de 6 maanden alles in één keer door naar Tokio. De totale tijd die nodig was om een rapport in Tokio te krijgen kon gemakkelijk een jaar zijn. Aan het begin van de oorlog waren de omstandigheden in deze kampen redelijk. Er waren kleine akkertjes waar voedsel werd verbouwd door de gevangen. In de barakken was ook nog genoeg ruimte. Al snel hadden de Japanners veel meer krijgsgevangen dan de kampen eigenlijk aan konden. Hierdoor raakten de kampen al snel overvol. In een barak had een gevangenen nog maar een slaapplaats van 50 cm breed. Ook de akkertjes bij de kampen konden al die mensen niet voeden waardoor er een voedseltekort ontstond. De rantsoenen voor de krijgsgevangenen waren in het begin nog redelijk maar na de voedseltekorten werden deze erg laag. Aan het begin van de oorlog kon men nog 420 gram rijst verwachten (bij zwaar werk 640 gram), in juli ´44 werd dit verlaagd naar 390 gram en 610 gram voor zwaar werk. Het werk wat de gevangenen moesten verrichten bestond meestal uit grote klussen die te maken hadden met het bevorderen van de infrastructuur. Dit was onder andere nodig voor een goed verloop van de oorlog aan Japanse kant. De krijgsgevangenen moesten vooral wegen, spoorlijnen en vliegvelden aanleggen. Deelconclusie De Japanse regering heeft kampen laten oprichten om simpelweg de gevangenen naar toe te brengen. De gevangenen konden ze goed gebruiken om werk te verrichten voor versoepeling van het vervoer in de oorlog. Voor de kampen had de regering een speciaal beleid opgesteld. In eerste instantie was dit niet volgens opgestelde regels van de conventie van Genève. In augustus ’42 veranderde Moerikami het beleid, zodat het meer volgens de regels van het conventie van Genève was. Op het Nanjo-gebied had de regering weinig grip, de commandanten in dat gebied bepaalden zelf het beleid voor de kampen. Ook duurde het lang voordat rapporten aankwamen in Tokio, hierdoor was het erg lastig om controle uit te voeren op de kampen. Hoe langer de oorlog duurde hoe slechter de omstandigheden in de kampen werden. Aan het eind van de oorlog was in de kampen veel te weinig ruimte voor alle krijgsgevangenen en waren er grote voedsel tekorten. 3. Behandeling van de gevangenen. Deelvraag 2: Waarmee kregen de gevangene van de krijgsgevangenenkampen te doen? Specifiek aspect: straffen
Zoals al eerder verteld hadden de gevangen een groot voedseltekort en weinig ruimte in de barakken, maar dat was nog niet alles. Krijgsgevangenen stonden onder streng toezicht van Japanse militairen, deze straften ook meteen als er een gevangene niet meewerkte. Bijvoorbeeld doormiddel van lijfstraffen. Als er een gevangene probeerde te ontvluchten werd deze vrijwel meteen geëxecuteerd. Een gevangene moest op een dag abnormaal veel werk verrichten, een zo grote hoeveelheid werd van hem gevraagd af te krijgen die eigenlijk haast onmogelijk was. Onderzoek: De behandeling van gevangenen was over het algemeen niet erg goed, toch verschilde die behandeling zeer veel per kamp, dit kwam doordat elk krijgsgevangenkamp zijn eigen officier had. De behandeling van de gevangen hing voor een groot deel af van die officier. Sommigen officiers hebben dan ook een gunstige indruk gemaakt op de krijgsgevangen. Anderen officiers traden op als beul, dit was bijvoorbeeld het geval in het zogenaamde nieuwe kamp in Tjilatjap. Deze officier werd ‘Alva’ genoemd. In Medan kregen de krijgsgevangenen te maken met een officier die zich juist precies aan de regels en kwam op voor de belangen van de gevangenen. Citaat1: “Een andere groep knil-krijgsgevangenen had aan de Birma-spoorweg van een Japanse luitenant, aldus majoor J. van Baarsel, ‘Totaal geen last. Hij was helemaal geen oorlogsheer of blaaskaak zoals zoveel Jappen. Van een Japanse militaire geest merkten we niets bij hem…Zelden liet hij zich zien en als hij, bij grote uitzondering, eens door het kamp liep, dan wachtte hij niet af tot hij gegroet werd, maar knikte verlegen en groette soms eerst.’ ” In werkelijkheid merkten de gevangen weinig van de Officier. Ze kregen het meest te maken met de onderofficieren. Vaak was er bij deze groep wel 1 of meer japanners die zijn trouw aan de keizer wilde laten blijken. Dit deed hij dan door hard op te teren en daarmee een norm te zetten. De officier van het kamp durfde daar vaak niet van af te wijken. De gevangen op de Molukken kregen te maken met een zeer harde onder-officier. De gevangenen moesten onderleiding van Mori een vliegveld aanleggen. Mori joeg iedereen naar het werk. Zieken ranselde hij met een stuk van bamboe af en joeg ze naar hun werk. Onder het bewind van Mori stierf in 6 maanden 1 op de 6 mensen. Citaat1: “Een van de officieren van gezondheid, R. Springer, tekende er evenwel aan: ‘Het heeft mij wel getroffen dat als men de kans krijgt om even onder vier ogen met de Japanners te spreken, hun houding anders is en dit geldt zelfs voor Mori. Het lijkt soms wel of hun optreden tegen de gevangenen een kunstmatig karakter draagt om tegenover de eigen mensen een flinke indruk te maken.’ ”
Straffen in krijgsgevangenenkampen De Japanners maakten veel gebruik van straffen in de krijgsgevangenenkampen. Vaak was de reden voor het straffen de slecht communicatie tussen gevangenen en Japanner. Doordat de gevangenen de Japanner niet konden verstaan, wisten zij vaak niet precies wat ze moesten doen. Het gevolg was dat ze iets verkeerd en vond de Japanner dat een rede om de gevangene te straffen. De Japanners werden meestal ook achterdochtig omdat ze de gevangenen niet konden verstaan, hierdoor straften ze dus sneller. De straffen in een Koreaans kamp waren nog erger dan die van de Japanners. Hiervoor waren 2 redenen: ten eerste waren de Koreanen veel vaker aanwezig in de kampen, dit in tegenstelling tot de Japanners die zich maar zelden in de kampen vertoonden. Ten tweede traden de Koreanen nog ‘Japanser’ op dan de Japanners zelf. Voorbeeld van een straf in een Koreaans kamp: enkele gevangenen hadden extra reist gekocht op hun weg naar het kamp, om zo hun magere rantsoen aan te kunnen vullen. Tijdens het fouilleren bij het kamp werd de reist ontdekt. De negen mannen bij wie het ontdekt was moesten eerst naar de barak toe lopen. Om de zoveel meter stond er een Koreaan, gewapend met een rotan. De mannen moesten de hele serie afwerken, door elke Koreaan werden ze afgeranseld. Voor de barak lagen 3 grote blokken hout, na eerst nog even afgedroogd te zijn moesten 3 van hen 15 minuten lang het blok van ongeveer 50 kg met gestrekte armen boven hun hoofd houden. Dit hield niemand natuurlijk vol en zodra de armen niet meer gestrekt waren begonnen ze te slaan met de rotan. Na een kwartiertje mochten ze bij de anderen in de houding gaan staan. Als iedereen geweest was mocht je de marteling nog een keer ondergaan. Op een gegeven moment lieten de gevangenen het blok natuurlijk vallen, ze kregen een trap na en moesten weer in de houding gaan staan. Dit lukte ze nauwelijks. Ze wisten dat het nog niet over was, want commandant ‘babyface’ was er nog niet. Toen hij later aangekomen was moesten ze weer in de houding gaan staan. Hij werkte de hele rij af; hij gaf iedereen harde stompen in het gezicht en hij vloerde iedereen, om daarna nog wat trappen te kunnen geven. Dit is slechts een van de honderden straffen geweest, die de Japanners en Koreanen hadden. In augustus ’42 waren er ongeveer 2000 Koreanen voor een periode van 2 jaar ingezet als kampbewaking. Zij waren in Korea geworven met de belofte dat zij in Nederlands-Indië een eervolle burgerbetrekking zouden krijgen. Toen de periode van 2 jaar om was hield men hen vast. De Koreanen werden door de Japanners geminacht. Citaat1: “de trappen die zij zelf van de Japanners ontvingen, geven velen hunner met graagte aan de krijgsgevangenen door.” De meest beruchte straffen waren de collectieve straffen, hierbij werd het hele kamp gestraft. Dit gebeurde als de pleger van een overtreding niet bekend was. Citaat2: “De Japanse kampcommandant gelastte dat alle gevangenen zich op het appèlveld moesten opstellen. Gevraagd werd wie de overtreding had gepleegd. Niemand meldde zich. ‘We moesten’, aldus een krijgsgevangene, ‘in de houding staan en tussen de rijen liepen Jappen door, die met de kalf van het geweer sloegen en stompten, als de houding niet stram genoeg was. Eten werd niet verstrekt, de zon ging onder, de lange nacht stonden we daar en ieder vroeg zich af hoelang dit nog zou duren of, zoals ik (die altijd verteld had, dat ik geen uur kan staan), wanneer hij flauw zou vallen. Data gebeurde alom en dan kwam de Jap hard stompen met de kalf van het geweer om te zien of het wel echt was. Nu, soms was het echt en soms niet en dan kond de betrokkene weer in de rij gaan staan. De zon kwam op: geen eten, geen drinken en het werd warmer en warmer. Toen we vier-en-twintig uur hadden gestaan, dachten we dat dat een mooi moment was om het te beëindigen. Niets daarvan. Pas na zes-en-twintig uur. Nadat nog steeds niemand zich gemeld had, konden we inrukken.’ ”. Ook berucht waren de kampinspecties, hierbij werden alle goederen die volgens de Japanners overbodig waren afgenomen. Bijvoorbeeld: een 2e set kleren af schoenen, schrijfgerei, sieraden, horloges. Tijdens de inspecties moest het hele kamp op het appèlveld staan. Wanneer de inspecties klaar waren konden ze terug naar hun barakken om te kijken welke bezittingen ze nu weer kwijt waren. Deelconclusie De behandeling van krijgsgevangenen was zeer verschillend per kamp. In sommige kampen was het echt ondragelijk, in andere was het weer goed uit te houden. Doordat de kampen al snel overvol raakten ontstond er al snel een voedsel tekort, waardoor veel gevangenen verhongerden. De straffen die de Japanners gebruiken waren vooral martelingen. De gevangenen moesten vaak uren lang staan, waarbij de Japanners graag wilden slaan als de gevangenen niet goed genoeg stonden. Ook moesten de gevangenen speciale handelingen uitvoeren, het liefst zo zwaar mogelijk, waarbij de Japanners weer klaar stonden om te slaan voor het geval dat het niet goed ging. De Japanners vonden veel bezittingen niet nodig voor een gevangene, deze bezittingen werden dan tijdens een inspectie meegenomen. De straffen waren vaak te zwaar voor een gevangene waardoor deze flauwviel of uitgeput bleef liggen. Daardoor raakten ze zo verslapt dat de dood snel naderde. 4. De Birma-spoorweg Deelvraag 3: Hoe ging het eraan toe bij de aanleg van de Birma-spoorweg? De aanleg van de Birma-spoorweg was een zeer groot project. Om dit snel te laten gebeuren zetten de Japanners krijgsgevangenen in voor het werk. De behandeling van deze krijgsgevangenen was zo slecht dat een groot deel stierf tijdens de aanleg. Onderzoek: -Het plan: Al voor de Tweede Wereldoorlog was er door een Franse en een Engelse maatschappij een plan uitgewerkt om de Birma-spoorweg aan te leggen. Het hoofdkwartier in Tokio besloot op 20 juni ’42 tot het uitvoeren van het Franse plan. Al ver van tevoren was de opdracht gegeven om inheemsen (romoesja’s) te vangen om te werk te kunnen stellen. Bij hen zouden later grote groepen krijgsgevangenen worden toegevoegd. Aan de Thaise kant begon het werk op 24 juni ’42. Krijgsgevangenen begonnen aan de bouw van werkplaatsen en magazijnen die nodig waren voor de bouw van de spoorweg. De orders uit Tokio voor de echte aanleg van de spoorweg zouden pas in Augustus gegeven worden. In deze orders stond dat er voor de aanleg veertien maanden werd uitgetrokken. De spoorweg zou een lengte krijgen van 415 km. Het hoogste punt lag op ruim 300 m. De baan met een breedte van 100 cm (normaalspoor is 142.5 cm) zou aangelegd worden als enkelspoor met langs de lijn bijna 50 wisselplaatsen. De bedoeling was dat deze spoorweg in beide richtingen een capaciteit van 3000 ton per dag zou krijgen. Vier miljoen kubieke meter aarde moest worden verplaatst en drie miljoen kubieke meter rots moest worden uitgehakt. Een paar honderd spoorbruggen moest worden aangelegd met een totale lengte van ruim 14 kilometer. Twee van deze bruggen werden van ijzer gemaakt en de rest van de bruggen van hout. -De aanleg: In juni ’42 werd er een groot aantal romoesja’s aan het werk gezet. Van hen is misschien wel 9 op de 10 gestorven tijdens de aanleg van de spoorweg. Hoewel er van de krijgsgevangenen minder dan 1 op de 5 stierf bij de aanleg van de spoorweg. Zo heeft elke 2 meter van het spoor een mensenleven gekost. Ook de weersomstandigheden in Birma en Thailand waren voor de arbeiders niet erg goed. Van april tot september waait in Thailand en Birma de Zuidwest-Moesson uit de Indische Oceaan die tropische stortregens met zich meebrengt. Er kan in een maand wel twee meter regen vallen. Alles is en zit onder de modder in die periode. Als het regenseizoen is afgelopen wordt het weer warm en erg benauwd. In het begin van ’43 was er vanuit het zuiden al een stuk spoorleg van 100 km van de Birma-spoorweg aangelegd. Ook liep er langs de lijn een voor het grootste deel verharde weg waar wel vrachtauto’s overheen konden rijden. Maar de Japanners gebruikte nog de spoorlijn en nog de weg niet om de gevangenen naar de volgende werkkampen te vervoeren. De japanners lieten de krijgsgevangenen grote afstanden te voet afleggen naar de werk- en basiskampen. De opzet van de deze tochten was erg grof. Zo werd er in april ’43 een voettocht voor KNIL militairen uit Singapore opgezet waarbij deze 225 kilometer moesten afleggen in zeer korte tijd. De gevangenen moesten voornamelijk ’s nachts lopen. 25 kilometer per nacht met zware bepakking en velen liepen zonder schoenen. Er werd steeds drie kwartier gelopen en na tien minuten pauze ging de tocht dan weer verder. Over de hele weg lag er puin voor verharding bedoeld neergelegd, de voeten van de gevangenen waren dus al snel helemaal kapot. Lopers die moesten opgeven van vermoeidheid lieten zich in de modder vallen. Overdag kon er gerust worden in de krappe barakken bij de kampen langs de spoorlijn. De gevangenen kregen zeer weinig voedsel en de medische hulp was erg slecht. Al snel werd iedereen ziek en vielen er doden. Vooral malaria, tropenzweren en cholera kwam veel voor onder de gevangenen, er waren geen medicijnen die hiervoor bestemd waren. De mensen die niet meer konden lopen of werken lieten de Japanners koud en ze lieten hen aan hun lot over. De Japanse kampcommandanten kregen van hun hogere te horen dat het niet uitmaakten of zieken stierven, zieken kregen dan ook geen rantsoenen. In april ’43 waren 2 op de 5 krijgsgevangen ziek en niet in staat om te werken. Maar de arbeiders verzette zich ook wel tegen de kille Japanners. Al was het maar doormiddel van kleinigheidjes zoals het ‘per ongeluk’ laten verdwijnen van gereedschappen in de opgeworpen spoordijken. Of het scheef plaatsen van delen van bruggen waardoor de spoordelen niet precies op elkaar aansloten. Dit alles leverde extra vertraging op. In augustus ’43 bereikten de arbeiders die vanuit Birma waren begonnen de Drie Pagoden-pas. Zij werkten zuidwaarts waarna ze in oktober de vanuit Thailand werkende ploeg tegenkwamen. De Birma spoorweg was binnen de gestelde 14 maanden af. Vanaf november werd de spoorweg door de Japanners in gebruik genomen. Een deel van de krijgsgevangenen en romoesja’s bleef achter om hout te hakken voor de locomotieven. Vanaf maart ’44 werd de Birma-spoorweg gebombardeerd door de geallieerden waarbij er nog enkele honderden doden vielen onder de achtergebleven krijgsgevangen. Vanaf maart ’44 werd er ook begonnen met de afvoer van de krijgsgevangen naar Japan waar men in de mijnen moest gaan werken. Velen zijn tijdens deze reis verdronken. Deelconclusie: Over het algemeen komt naar voren dat de Japanners hun krijgsgevangenen en gevangen romoesja’s heel slecht behandelden. De werkomstandigheden van hen waren heel erg slecht. Er moest harder doorgewerkt worden en zwaarder werk verricht worden dan eigenlijk mogelijk is voor een mens, laat staan voor een lichamelijk achtergesteld persoon. Ook de faciliteiten en de rantsoenen voor de arbeiders waren onder normaal niveau. Toch dachten de Japanners er anders over en stelde zij de capaciteiten van de arbeiders op proef. Mede hierdoor en door de gevaren waaraan de arbeiders blootgesteld werden zijn er zo veel mensen omgekomen bij de aanleg van de Birma-spoorlijn. De arbeiders lieten zich niet zomaar behandelen als beesten, ze verzette zich ook geregeld. Vaak ook doormiddel van kleinigheidjes zoals het expres zoekmaken van gereedschappen. De Japanners hadden hun doel bereikt, maar konden de spoorweg niet voor lang in gebruik nemen.
Eindconclusie De Japanse regering heeft kampen laten oprichten om simpelweg de gevangenen naar toe te brengen. De gevangenen konden ze goed gebruiken om werk te verrichten voor versoepeling van het vervoer in de oorlog. Voor de kampen had de regering een speciaal beleid opgesteld. Op het Nanjo-gebied had de regering weinig grip, de commandanten in dat gebied bepaalden zelf het beleid voor de kampen. De behandeling van krijgsgevangenen was zeer verschillend per kamp. In sommige kampen was het echt ondragelijk, in andere was het weer goed uit te houden. Dit lag aan de commandant van het kamp. Doordat de kampen al snel overvol raakten ontstond er al snel een voedsel tekort, waardoor veel gevangenen omkwamen van de honger. De straffen die de Japanners gebruiken waren vooral martelingen. De Japanners vonden veel bezittingen niet nodig voor een gevangene, deze bezittingen werden dan tijdens een inspectie meegenomen. De straffen waren vaak te zwaar voor een gevangene waardoor deze flauwviel of uitgeput bleef liggen. Daardoor raakten ze zo verslapt dat de dood snel naderde. Dit zijn de hoofdredenen waarom er zoveel doden vielen in de kampen van de Jappen. De meeste stierven door uitputting en voedseltekort. Over het algemeen komt naar voren dat de Japanners bij de Birma-spoorweg hun krijgsgevangenen en gevangen romoesja’s heel slecht behandelden. Er moest harder doorgewerkt worden en zwaarder werk verricht worden dan eigenlijk mogelijk is voor een mens, laat staan voor een lichamelijk achtergesteld persoon. Ook de faciliteiten en de rantsoenen voor de arbeiders waren onder normaal niveau. Toch dachten de Japanners er anders over en stelde zij de capaciteiten van de arbeiders op proef. De arbeiders lieten zich niet zomaar behandelen als beesten, ze verzette zich ook geregeld. Vaak ook doormiddel van kleinigheidjes zoals het expres zoekmaken van gereedschappen. De Japanners hebben hun doel bereikt, de spoorweg kwam af. Maar ze konden de spoorweg niet voor lang in gebruik nemen. Hoe langer de oorlog duurde hoe slechter de omstandigheden in de kampen werden. Aan het eind van de oorlog was in de kampen veel te weinig ruimte voor alle krijgsgevangenen en waren er grote voedsel tekorten. Verslag interview Interview met Hilde Vlegt Hilde heeft in haar jeugd in verschillende vrouwenkampen met soms wel 10.000 vrouwen gezeten. Haar belevingen zijn die vanuit de ogen van een kind van ongeveer 8 jaar. Hilde, die nu 66 is, heeft er echter nu een andere volwassen visie op. Ze herinnert zich vooral gebeurtenissen, maar de lengtes van delen van de oorlog herinnert ze zich niet goed meer. Samenvatting: De oorlog tussen de Jappen en en de Nederlanders brak uit en een dag na Hilde’s verjaardag, 8 maart, kwamen de Jappen Bandung binnen vallen. Iedereen zat binnen met alle ramen en deuren gesloten gespannen af te wachten. Hilde was nieuwsgierig en wat haar opviel was dat de Jappen op hele kleine fietsjes door Bandung reden, want de Jappen waren ook maar klein. De Jappen hadden ook een soort minderwaardigheidscomplex tegen de grote en vooral blonde vrouwen met blauwe ogen. Na een tijdje kwam er een bevel om naar het eerste kamp te komen. Hilde’s broer was in dienst en die was het eerst verdwenen, haar vader is opgepakt en naar een mannenkamp gebracht. Er was een duidelijk verschil tussen mannen- vrouwenkampen, zelfs jongens van 12 jaar moesten naar mannenkampen toe. Hilde en haar moeder zijn nog met wat meubilair het kamp binnen gegaan, een kamp in Bandung; het Bloemenkamp. Kort daarna zijn ze naar een ander kamp gebracht; het Jihapit, ook in Bandung gelegen. Daar heeft ze een tijd gezeten, daar werden de omstandigheden ook erger, het voedsel verslechterde, e.a. zaken. Daarna zijn Hilde en haar moeder naar per trein naar Batavia vervoerd, de hoofdstad van Sumatra. Daarna is ze naar Adec gebracht, en als het laatste kamp was Tsjideng. Dit kamp is berucht geworden en er leefde wel 10.000 vrouwen en kinderen in dit kamp. Tegen het einde van het kamp werden er per dag wel 20 lichamen afgevoerd per vrachtwagen. Hilde’s moeder heeft daar ook nog een hele tijd in het ziekenhuis gelegen, en Hilde was vaak helemaal alleen. In het eerste kamp hadden ze nog wat eigendommen en eten, maar daarna werden ze op transport gesteld en mochten ze nog maar een koffertje met 10 kilo meenemen. Eenmaal in Batavia hadden ze eigenlijk haast niets meer, de Jap heeft ze gewoon uitgehongerd al die jaren. In het laatste kamp leden ze vreselijke honger. De commandant van dat kamp heeft ze een keer een straf gegeven die inhield dat er gedurende vier dagen geen eten het kamp binnenkwam, een hogere Jap kwam er achter en na twee dagen werd de straf opgeheven. Maar dat eten was ook niet alles, ze heeft maandenlang stijfsel gegeten, uit een hele grote ijzeren teil bij de gaarkeuken, het is een soort aardappelmeel. Om er een beetje smaak aan te geven hadden ze soms nog een beetje gist. In het laatste kamp, Tsjideng, heeft ze 2.5 jaar doorgebracht. Inmiddels was ze 9 en dus moest ze werken. Ze kreeg een groot kapmes waarmee ze gras moest snijden. Een Jap met geweer hield de kinderen dan in de gaten. Ze kregen ook nog les van de nonnen soms in een soort schooltje. Om het kamp stond een grote schutting waar je niet overheen kon komen. In het laatste kamp zaten ze niet in barakken. Ze zaten met ongeveer 120 vrouwen in een Indisch huis bij elkaar gepakt. Per persoon was er 60 cm slaapruimte. Sanitaire omstandigheden waren heel erg, met een conservenblikje deed men het en daarna leegde men het in de grote beerputten aan de hoofdweg. Hilde is zelf niet ziek geweest in die tijd, haar moeder wel, zij heeft in het ziekenhuis gelegen. Een keer werden de kampelingen op appél (collectieve straf) gestuurd, iedereen moest het kamp verlaten en met z’n alles moesten ze een hele nacht op het veld staan. De huizen werden dan gecontroleerd op verboden eigendommen. De zieken kregen half rantsoen. Hilde’s broer heeft zat in het leger en heeft aan de beruchte Birma-spoorweg gewerkt. De Jappen zijn 15 augustus gecapituleerd, maar op 24 augustus kregen de vrouwen het pas te horen. De Jappen bleven binnen het kamp, want de Indonesiërs stonden voor de deur. De uiteindelijke bevrijding verliep ook niet gewerdig, men mocht geen Wilhelmus zingen of rood-wit-blauw dragen anders zouden de Indonesiërs boos worden. Hilde en haar moeder bleven nog een tijdje in het kamp totdat haar moeder besloot terug te keren naar Bandung. Daar troffen ze hun huis helemaal leeggeroofd aan. De Indonesiërs hadden werkelijk alles leeggeroofd. Haar vader is omgekomen in een werkkamp en haar broer heeft tijdens de oorlog in een fabriek in Japan gewerkt en is daar levend uit teruggekeerd, en naar Sumatra teruggereisd. Na de oorlog kwamen de Indonesiërs op Sumatra ook nog in opstand, wat niet prettig was voor Hilde’s familie. Hilde heeft dit eigenlijk nog als erger ervaren als de Jappen in de oorlog. De Indonesiërs gingen voor onafhankelijkheid en hebben ook nog veel Nederlanders gedood.

REACTIES

K.

K.

enkele fouten >: -(

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.