Samenvatting
Scheikunde
hoofdstuk 1
1.1
alle materie, water, zuurstof, tafels noemen we een stof.
Je kunt stoffen onderscheiden door stofeigenschappen:
- Smeltpunt
- Kookpunt
- Geur
- Kleur
- Smaak
- Dichtheid
- Hardheid
- Giftig voor mensen
- Viscositeit (stroperigheid)
- Oplosbaarheid
- Voelen
- Fase (gas, vloeibaar, vast)
- Aggregatietoestand (fase bij kamer temperatuur)
Stoffen die geen kleur hebben noem je kleurloos
Voelen en proeven is verboden bij een ombekende stof, stoffen kunnen giftig
zijn.
Een waarneming is een feit, en een conclusie is het gevolg van nadenken.
Water kookt bij 100 °C
aceton (nagellak remover) bij 56 °C
alcohol 78 °C
Dichtheid = massa : volume
massa en volume zijn zelf geen stofeigenschappen.
1.2
een stof is zuiver als er maar één stof aanwezig is.
Bij meerdere stoffen is het een mengsel
oplossing: een heldere vloeistof,
een mengsel van vaste stof en vloeibare stof.
Suspensie: een troebele vloeistof,
een mengsel van een vaste stof en vloeibare stof.
Emulsie: een mengsel van 2
vloeistoffen, die lagen vormen
Om mengsels te scheiden kun je destilleren
gebruiken.
Elke stof heeft een ander kookpunt die temperatuur gebruik je om de vloeistof
te verdampen en daarna weer af te koelen en op te vangen.
De stof die achterblijft heet residu de vloeistof die je opvangt heet het destillaat.
De vloeistof met het laagste kookpunt zal als eerste verdampen als je gaat destilleren met 2 vloeistoffen.
1.3
stollen is een algemene term voor de
faseovergang van vloeibaar naar vast.
Een stof smelt en stolt bij de zelfde temperatuur.
Stolcurve: een grafiek van een
stollende stof.
Een zuivere stof heeft een smeltpunt
en een kookpunt
een mengsel heeft een smelttraject en een kooktraject.
De vaste fase wordt aangegeven met een s
(van solid)
de vloeibare fase wordt aangegeven met een l
(van liquid)
de gasfase wordt aangegeven met een g (van gas)
1.4
Chromatografie wordt gebruikt bij
mengsels van kleurstoffen.
het is afkomstig van het woord chromos dat kleur betekent.
Het papier absorbeert de kleurstof.
Methode: zet een stip op het filtreer papier, ze het is een bekerglas met vloeistof, de vloeistof gaat via het filtreer papier omhoog, daarom heet het ook loopvloeistof, en gedeelte van de kleurstof lost op. Sommige kleurstoffen lossen beter op en andere kleurstoffen hechten
beter aan papier.
Het filtreerpapier waarop de kleuren zichtbaar zijn geworden heet het chomatogram.
De bewegende fase(de loopvloeistof) heet
de mobiele fase
de stilstaande fase (het filtreerpapier) heet de stationaire fase
Hoofdstuk 2
2.1
water en zeep mengen niet, daarom zit er in shampoo altijd zeep of detergens (zeep in een fabriek gemaakt) meervoud is
detergentia zeepdeeltjes hebben
een speciale opbouw, ze bestaan uit een kop en een staart. De kop is waterminnend en heet hydrofiel, de staart is watervrezend en heet hydrofoob. (ezelsbruggetje: staart heeft een fobie voor water) vuil dat niet in water
oplost en vet zijn ook hydrofoob. ^ emulgatordeeltje
cosmetica producten zijn maar beperkt houdbaar daarom worden conserveermiddelen
toegevoegt die voorkomen de groei van bacteriën en schimmels.
2.2
Als je een emulsie een tijd laat staan worden het 2 lagen, dan is er een stabiele emulsie ontstaan. Emulgatoren zijn stoffen die bijv. water met vet
kunnen laten mengen.
Zeep is zo’n emulgator.
Er zijn 2 soorten emulsies. Een olie in water o/w & een water in olie w/o bij een o/w emulsie bevinden zich druppel olie in het water, en bij w/o bevinden er druppels water
in de olie.
Om iedere druppel olie zit een laag van hydrofiele koppen, de staarten zitten
in de olie druppels.
Een o/w emulsie voelt minder vet aan dan een w/o emulsie. Een handcrème is vaak
o/w
en een nachtcrème is vaak w/o.
2.3
suspensie een verdeelde vaste stof
in een vloeistof.
Voorbeelden van suspensies zijn: zand in water en krijt in water.
Je kunt een suspensie scheiden door te filteren of te centrifugeren.
Bij filteren laat je de suspensie door een filter lopen de vaste deeltjes blijven in het filter achter, dit heet residu de vloeistof die wil door het
filter gaat heet filtraat.
een oplossing en emulsie kun je niet scheiden door filtratie.
filteren is gebaseerd op verschil in
deeltjesgrootte.
als je een suspensie een tijd laat staan zakt de vaste stof naar de bodem, dit kun je versnellen door te centrifugeren. De vaste stof worden naar de bodem
geslingerd. Daarna kun je de vleoistof afgieten.
centrifugeren is gebaseerd op verschil
in dichtheid
2.4
alle waterige oplossingen hebben een pH. een pH is een getal dat aangeeft hoe zuur
of basische de vloeistof is.
als je pH-waarde tussen de 6 en 8 is het neutraal (water). hoe lager de pH hoe zuurder, hoe hoger je pH hoe basischer. Basische vloeistoffen smaken zeepachtig en voelen glad aan. Als je huid in aanraking komt met basische vloeistoffen dan onttrekken die het water uit je
huid, je droogt dan uit.
als de pH groter is dan 12 is de stof agressief. Is de pH kleiner als 2 dan is de stof te zuur en is het ook agressief. je gebruikt een pH –meter of een
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
J.
J.
Heel fijn ik snap het nu allemaal!!
9 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Thank you!!
8 jaar geleden
Antwoorden